Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2025-2026 | 36545 nr. L |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2025-2026 | 36545 nr. L |
Vastgesteld 21 oktober 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 heeft nader schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de verkenning naar het wettelijk minimumjeugdloon. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:
– De uitgaande brief van 16 september 2025.
– De antwoordbrief van 15 oktober 2025.
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Den Haag, 16 september 2025
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de nadere vragen omtrent de verkenning wettelijk minimumjeugdloon.3 De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en de CDA-fractie gezamenlijk en de leden van de PVV-fractie hebben enkele aanvullende vragen.
Vragen van de GroenLinks-PvdA-fractie en de CDA-fractie gezamenlijk
De gestelde vraag van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en CDA ging over de juridische houdbaarheid van de argumentatie onder het minimumjeugdloon. Immers, discriminatie op grond van leeftijd is niet toegestaan, tenzij daar zwaarwegende argumenten voor zijn.
Uw ambtsvoorganger stelt in de beantwoording dat afschaffing van het minimumjeugdloon naar verwachting leidt tot een daling in onderwijsdeelname.4 De aan het woord zijnde leden constateren dat uit onderzoek van SEO blijkt dat dit niet het geval is5, en vragen u daarom op welk ander wetenschappelijk onderzoek deze verwachting gebaseerd is. Als dat onderzoek er niet is, vragen deze leden u of een «aanname» dan juridisch voldoende overtuigend is met het oog op de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBLA) en het Europees Sociaal Handvest (ESH)?
Vragen van de PVV-fractie
1. De leden van de PVV-fractie vragen u welke specifieke overgangsregelingen, naast de genoemde invoeringstermijn van drie maanden, de regering plant om werkgevers in sectoren zoals horeca en detailhandel voldoende voorbereidingstijd te geven voor de staffelverhoging van het minimumjeugdloon?
2. Waarom heeft de regering geen concrete financiële of technische ondersteuningsmaatregelen ontwikkeld voor werkgevers in sectoren met veel jongeren, zoals horeca en detailhandel, om de impact van hogere personeelskosten te verzachten en banenverlies te voorkomen?
3. Welke proactieve maatregelen neemt de regering om de arbeidsdeelname van jongeren te behouden, gezien de mogelijk negatieve effecten van de verhoging van het minimumjeugdloon op werkgelegenheid in sectoren zoals de detailhandel, bijvoorbeeld door banenverlies of bedrijfsbeëindiging?
4. Welke specifieke indicatoren, zoals koopkracht, woonlasten en schuldenlast, zal de regering monitoren om de effectiviteit van de verhoging van het minimumloon op de bestaanszekerheid van jongeren te beoordelen?
5. Hoe en met welke frequentie zal de regering de Kamer periodiek informeren over de voortgang en impact van de verhoging van het minimumjeugdloon, bijvoorbeeld via tussentijdse rapportages?
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.
Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid M.L. Vos
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2025
Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van de fracties GroenLinks-PvdA en CDA gezamenlijk en van de PVV-fractie over het wettelijk minimumjeugdloon.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L.J. Paul
De GroenLinks-PvdA-fractie en de CDA-fractie constateren dat uit onderzoek van SEO blijkt dat afschaffing van het minimumjeugdloon niet leidt tot een daling in onderwijsdeelname.6 De fracties vragen gezamenlijk op welk ander wetenschappelijk onderzoek de verwachting, dat afschaffing van het minimumjeugdloon naar verwachting leidt tot een daling in onderwijsdeelname, dan gebaseerd is. Als dat onderzoek er niet is, vragen deze leden of een «aanname» juridisch voldoende overtuigend is met het oog op de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBLA) en het Europees Sociaal Handvest (ESH)?
De verwachting dat een afschaffing van het minimumjeugdloon zou leiden tot een daling in onderwijsdeelname volgt uit Kansrijk minimumloonbeleid van het Centraal Planbureau.7 Het CPB behandelt in die publicatie de variant waarin het minimumjeugdloon wordt gelijkgetrokken met het reguliere minimumloon. Bij deze variant verwacht CPB een daling van de opleidingsgraad. Dat komt doordat werken aantrekkelijker wordt. De daling van de opleidingsgraad kan volgens CPB op lange termijn de productiviteit drukken.
De conclusie, dat afschaffing van het minimumjeugdloon niet leidt tot een daling in onderwijsdeelname, volgt niet uit genoemd onderzoek van SEO. Het onderzoek van SEO ging niet over afschaffing, maar over twee stapsgewijze aanpassingen in het minimumjeugdloon. Daarbij is relevant dat de meeste jongeren in 2017 en 2019 werkten voor een uurloon boven het minimum.8 De aanpassingen die SEO heeft onderzocht hadden om die reden slechts voor ongeveer 1 op de 10 jongeren gevolgen. Het gelijktrekken van het minimumjeugdloon met het reguliere minimumloon zou voor de meerderheid van de werkende jongeren gevolgen hebben.9
De leden van de PVV-fractie vragen:
1. Welke specifieke overgangsregelingen, naast de genoemde invoeringstermijn van drie maanden, plant de regering om werkgevers in sectoren zoals horeca en detailhandel voldoende voorbereidingstijd te geven voor de staffelverhoging van het minimumjeugdloon?
Het kabinet helpt werkgevers en leveranciers van salarissoftware om tijdig de correcte bedragen in de loonadministratie te verwerken. Bovendien worden sociale partners, waaronder werkgeversorganisaties, meegenomen in de uitwerking van de algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het minimumjeugdloon. In dit kader is meerdere malen gesproken met de Stichting van de Arbeid, waar onder andere werkgeversorganisaties VNO-NCW en AWVN zitting in hebben. Daarnaast is overleg gevoerd met het Vakcentrum, de Raad Nederlandse Detailhandel (RND) en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) over de gevolgen voor werkgevers in de detailhandel. Zo kunnen alle werkgevers zich voorbereiden.
Het besluit tot verhoging van het minimumjeugdloon is op 17 april 2025 in de Voorjaarsnota bekendgemaakt. De verhoging treedt op 1 januari 2027 in werking. Werkgevers hebben zo ruim anderhalf jaar de tijd om zich voor te bereiden.
2. Waarom heeft de regering geen concrete financiële of technische ondersteuningsmaatregelen ontwikkeld voor werkgevers in sectoren met veel jongeren, zoals horeca en detailhandel, om de impact van hogere personeelskosten te verzachten en banenverlies te voorkomen?
In het antwoord op een eerdere vraag van uw Kamer is aangegeven dat het kabinet geen gerichte financiële ondersteuningsmaatregelen inzet omdat eerdere compenserende maatregelen, zoals het jeugd-LIV, beperkt effectief zijn gebleken.10 Tegelijkertijd heeft het kabinet aandacht voor de gevolgen van de verhoging van het minimumjeugdloon voor werkgevers. Bijvoorbeeld in de kabinetsreactie op de verkenning naar het minimumjeugdloon die op 4 juli 2025 is verzonden.11 Ook zet het kabinet in brede zin in op het verbeteren van het ondernemingsklimaat.
3. Welke proactieve maatregelen neemt de regering om de arbeidsdeelname van jongeren te behouden, gezien de mogelijk negatieve effecten van de verhoging van het minimumjeugdloon op werkgelegenheid in sectoren zoals de detailhandel, bijvoorbeeld door banenverlies of bedrijfsbeëindiging?
In de keuze voor de verhoging van het minimumjeugdloon is gekeken naar de balans tussen de toereikendheid van het minimumjeugdloon afgezet tegen andere overwegingen zoals het volgen van onderwijs en arbeidsdeelname van jongeren. In de afweging is rekening gehouden met de gevolgen voor het volgen van onderwijs en werkgelegenheid.
Het beleid dat het kabinet inzet om de arbeidsdeelname van jongeren te bevorderen is generiek van aard. Het Ministerie van OCW werkt aan onderwijs van hoge kwaliteit. Mede dankzij dat onderwijs doen leerlingen basisvaardigheden op zoals taal, lezen, rekenen, digitale geletterdheid, sociale vaardigheden en burgerschap. Het Ministerie van EZ werkt aan een innovatieve, sterke en weerbare economie met een sterk ondernemingsklimaat en ruimte voor ondernemers.
Deze gecombineerde inzet leidt tot een arbeidsmarkt waarop het aanbod van en de vraag naar arbeid elkaar vinden. Ook als het om jongeren gaat. Momenteel is de arbeidsmarkt krap en de jeugdwerkloosheid laag. Daarmee ziet het kabinet geen aanleiding om extra maatregelen te introduceren om de arbeidsdeelname van jongeren nog verder te stimuleren. Wel zal het kabinet de positie van jongeren monitoren en de effecten van de verhoging in kaart brengen (zie het antwoord op vraag 4).
4. Welke specifieke indicatoren, zoals koopkracht, woonlasten en schuldenlast, zal de regering monitoren om de effectiviteit van de verhoging van het minimumloon op de bestaanszekerheid van jongeren te beoordelen?
Het kabinet blijft de (financiële) positie van jongeren in de gaten houden onder andere op basis van de monitor brede welvaart van het Centraal Bureau voor de Statistiek en de verkenning van het SER jongerenplatform. Ook wordt de financiële positie van mbo-studenten gemonitord met de Job-monitor en het Nibud mbo-studenten onderzoek.
In de kabinetsreactie12 op de verkenning naar het minimumjeugdloon is al een aantal effecten van de verhoging beschreven. Het netto inkomen van jongeren die 36 uur per week werken en het minimumjeugdloon betaald krijgen is gebruikt als indicator voor de inkomenseffecten. Daarnaast is ingegaan op de verwachting dat de deelname van onderwijs en betaald werk van jongeren mogelijk licht zullen afnemen. Indicatoren hier zijn het aantal jongeren dat ingeschreven staat bij een opleiding, het aantal jongeren dat betaald werk verricht en het aantal gewerkte uren.
Tot slot is het kabinet voornemens om de effecten van de verhoging van het minimumjeugdloon enkele jaren na inwerkingtreding te evalueren. Hierbij zal in ieder geval worden onderzocht wat de effecten van de verhoging van het minimumjeugdloon zijn voor de inkomens van jongeren en voor hun deelname aan betaalde arbeid en onderwijs.
5. Hoe en met welke frequentie zal de regering de Kamer periodiek informeren over de voortgang en impact van de verhoging van het minimumjeugdloon, bijvoorbeeld via tussentijdse rapportages?
Onderdeel van het reguliere beleidsproces is om beleidsmaatregelen te evalueren. Zo evalueert SZW iedere vier jaar na of het wenselijk is om de hoogte van het wettelijk minimumloon aan te passen.13 De volgende evaluatie vindt plaats in 2027. De evaluatie wordt doorgaans voorzien van een kabinetsreactie.
Daarnaast onderzoekt SZW wat het meest geschikte moment is om specifiek de verhoging van het minimumjeugdloon te evalueren. De voorkeur is om de effecten van de verhoging een aantal jaar na de inwerkingtreding te evalueren. De meest gebruikelijke termijn is binnen 5 jaar na inwerkingtreding. Met een evaluatie die direct volgt op de verhoging is het moeilijker om de gevolgen hiervan in kaart te brengen. Werkgevers hebben immers enige tijd nodig om eventueel hun productieprocessen aan te passen.
Samenstelling:
Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Van Wijk (BBB), Vos (GroenLinks-PvdA (voorzitter), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Van der Linden (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Van Apeldoorn (SP), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL), Van de Sanden (Fractie-Van de Sanden), Walenkamp (Fractie-Walenkamp).
Zie figuur 2.4 in SEO Economisch Onderzoek, Verkenning effecten tweede verhoging van wettelijk minimum(jeugd)loon per 1 juli 2019, november 2020.
Zie paragraaf 3.1.3 van de verkenning naar het minimumjeugdloon; Kamerstukken II 2024/25, 36 545 nr. 18.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36545-L.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.