36 545 Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2041 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie (Pb EU 2022, L 275) (Wet implementatie EU-richtlijn toereikende minimumlonen)

Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 september 2024

Op 24 april 2024 is bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend voor de Wet implementatie EU-richtlijn toereikende minimumlonen (Kamerstuk 36 545, nr. 2). Onderdeel van dit wetsvoorstel is dat er indicatieve referentiewaarden worden vastgesteld in een ministeriële regeling. Die indicatieve referentiewaarden dienen als niet-bindend richtsnoer voor het beoordelen van de toereikendheid van het wettelijk minimumloon.

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de beoogde invulling van de ministeriële regeling, zodat uw Kamer dit in ogenschouw kan nemen bij behandeling van het wetsvoorstel. Een concept van de ministeriële regeling is bijgevoegd bij deze brief.

In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 36 545, nr. 6) gaf mijn ambtsvoorganger aan dat zij sociale partners heeft geconsulteerd over de beoogde inhoud van de ministeriële regeling. Ook gaf zij aan wat de stand van het denken daarover was. De consultatie van werkgeversorganisaties en vakbonden is inmiddels afgerond. De standpunten van de werkgeversorganisaties en vakbonden zijn weergegeven in de consultatieparagraaf in de toelichting bij de ministeriële regeling.

De Europese richtlijn vraagt om indicatieve niet-bindende referentiewaarden voor het beoordelen van de toereikendheid van het wettelijk minimumloon. Hierbij kunnen lidstaten rekening houden met de nationale omstandigheden. Het huidige stelsel in Nederland is uniek in de wijze waarop inkomen wordt herverdeeld via fiscaliteit en toeslagen. Binnen dit stelsel beoordeelt het kabinet de huidige hoogte van het minimumloon als toereikend. De indicatieve referentiewaarden die in de ministeriële regeling vastgesteld worden, reflecteren dat. Daarbij wordt zowel gekeken naar wat voltijds werkenden uiteindelijk in de portemonnee overhouden (het besteedbaar inkomen als percentage van de noodzakelijke kosten voor het levensonderhoud) als de hoogte van het minimumloon bezien vanuit het loongebouw (het bruto minimumloon als percentage van het bruto mediane loon). De referentiewaarden zijn op ronde getallen vastgesteld, omdat het gaat om indicatieve waarden.

Ze bieden een ijkpunt om de toereikendheid van het minimumloon beter te kunnen beoordelen, en veranderingen door de tijd heen inzichtelijk te maken. Het betreft dus geen exacte waarden waarop het minimumloon zich op ieder moment precies moet bevinden.

Niet alleen de hoogte van inkomens is relevant voor bestaanszekerheid. Ook de zekerheid van inkomens en de complexiteit van regelingen spelen een rol. Op die punten ziet het kabinet dat het huidige stelsel knelt. Daarom heeft het kabinet de ambitie om de inkomensondersteuning te vereenvoudigen. Het kabinet start hiervoor een hervormingsagenda met drie doelen. Inkomensondersteuning moet zekerheid bieden en gemakkelijk te begrijpen zijn. En (meer) werken moet lonen. De marginale druk moet omlaag, omdat we iedereen nodig hebben op de arbeidsmarkt.1

In het kader van deze hervormingsagenda heeft het kabinet de ambitie om deze kabinetsperiode wetgeving voor te bereiden voor een hervorming van het toeslagen- en belastingstelsel en op diverse onderdelen van de sociale zekerheid. Het kabinet schenkt daarbij waar nodig aandacht aan de relatie tussen het toeslagen en belastingstelsel, het minimumloon en de sociale zekerheid. Een dergelijke vereenvoudiging kan betekenen dat de context verandert waarin het kabinet de toereikendheid van het minimumloon beziet. Dat kan betekenen dat te zijner tijd ook de referentiewaarden heroverwogen moeten worden.

Het maatschappelijke en politieke gesprek over de wenselijke hoogte van het minimumloon is gebaat bij een rijk palet aan verschillende indicatoren. Op dit moment wordt het minimumloon elke vier jaar geëvalueerd. Deze evaluatie kijkt naar uiteenlopende indicatoren, breder dan de referentiewaarden. Dit gaat bijvoorbeeld om koopkracht, loonverdeling, productiviteitsontwikkeling, werkgelegenheid en een vergelijking met internationale ontwikkelingen. Binnen deze bredere set indicatoren is met name de afweging tussen inkomens van minimumloonverdieners, verwachte werkgelegenheidseffecten en de concurrentiepositie van het bedrijfsleven van belang bij het vaststellen van de wenselijke hoogte van het minimumloon. Ook spelen budgettaire effecten een rol bij een koppeling aan de uitkeringen. Om een breed geïnformeerd gesprek over de gewenste hoogte van het minimumloon te faciliteren, blijft het kabinet het minimumloon elke vier jaar evalueren. Tijdens de evaluatie wordt ook gerapporteerd over de referentiewaarden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum


X Noot
1

Zie hoofdstuk 1 van het regeerprogramma (Kamerstuk 36 471, nr. 96).

Naar boven