36 538 EU-voorstellen: Pakket betreffende de Europese industriële defensiestrategie (JOIN(2024)10 en COM(2024)150)

C VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 september 2024

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking1 hebben kennisgenomen van de beantwoording2 van de Minister van Defensie van de vragen van de commissie inzake mededeling van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aangaande Europese Defensie-Industrie Strategie (EDIS) en het voorstel voor Verordening Europees Defensie-industrie Programma (EDIP).

Naar aanleiding hiervan is op 3 juli 2024 een brief gestuurd aan de Minister van Defensie.

De Minister heeft op 5 augustus 2024 een uitstelbericht gestuurd en op 2 september 2024 inhoudelijk gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Luijk

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Minister van Defensie

Den Haag, 3 juli 2024

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) hebben kennisgenomen van de beantwoording3 van de Minister van Defensie van de vragen van de commissie inzake mededeling van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aangaande Europese Defensie-Industrie Strategie (EDIS) en het voorstel voor Verordening Europees Defensie-industrie Programma (EDIP). De leden van de fracties van de BBB, VVD, ChristenUnie en Partij voor de Dieren hebben naar aanleiding hiervan nog een aantal nadere vragen en opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

Bij de beantwoording van de eerste vraag van de leden van de BBB-fractie missen deze leden een adequate beantwoording op de volgende sub-vraag: «Is er enige (ambtelijke of militaire) indicatie met betrekking tot de ideale omvang, wil het initiatief kansrijk worden geacht?» Kunt u deze alsnog beantwoorden?

Bij de tweede vraag missen zij de beantwoording van de volgende sub-vragen: Hoe zal de coördinatie tussen de diverse nationale-, Europese- en NAVO-schijven plaatsvinden? Hoe wordt verdere bureaucratie voorkomen tussen en over deze groepen heen?

De leden van de BBB-fractie kunnen deze vragen meer specificeren opdat beantwoording wellicht simpeler is: Heeft u een «werkprocedure», of is deze in de maak, om een efficiënte niet-bureaucratische coördinatie tussen alle partijen te bewerkstelligen zodat het, op zichzelf goede, initiatief niet eindigt in eindeloze vergaderingen in coördinatiecommissies?

Bij de beantwoording van vraag 4 lezen de leden van de BBB-fractie het volgende: «Het kabinet acht het voorts van belang dat lidstaten leidend zijn bij de coördinatie van defensieplanning- en aanschafprocessen. Wel steunt het kabinet hierbij een adviserende en stimulerende rol voor de Commissie. Het kabinet wijst hiernaast op het belang om daarbij beter de bestaande mogelijkheden in het kader van het EDA, in het bijzonder de instrumenten CDP en CARD, te benutten.

In het najaar zullen de onderhandelingen starten over de Board. Tijdens de onderhandelingen over de verordening zet het kabinet zich in voor een rolverdeling tussen de Commissie, het EDA en de lidstaten die passend is op het gebied van Europese defensiesamenwerking. Het uitgangspunt is dat lidstaten, onder andere via het EDA, zeggenschap hebben over prioriteitsstelling, defensieplannings- en aanschafprocessen. De Commissie richt zich in beginsel op industriebeleid, het creëren van financiële prikkels en het initiëren van regelgeving.»

Kunnen deze leden de beantwoording zo lezen dat dit initiatief niet zal leiden tot de start van een EU militaire samenwerking à la NAVO? De leden van de BBB-fractie missen in de diverse antwoorden de rol of relatie met NAVO met betrekking tot prioriteitsstelling, defensieplannings- en aanschafprocessen.

Bij de beantwoording van vraag 8 schrijft de Minister van Defensie: «Om alle bedrijven uit de hele EU, waaronder uit Nederland, een eerlijke kans te geven om via EDIP toe te treden tot de toeleveringsketens van de grote Europese defensiebedrijven moeten er (financiële) prikkels ingebouwd worden die eerlijke toegang bevorderen en moeten er (basis)regels voor industriële samenwerking worden gemaakt die op verschillende elementen van de verordening van toepassing zijn.»

De leden van de BBB-fractie ondersteunen dit streven, echter wijzen zij erop dat er ook bedrijven «uit de hele EU» actief zijn waarvan de moedermaatschappij, meerderheidsaandeelhouder buiten de EU is gevestigd, of waarvan de productie en toelevering (groten)deels van buiten de EU afkomstig is. Bent u van plan om bij de verdere vormgeving van de plannen en regels dit «lek» te dichten zodat de economische vruchten binnen de EU geplukt kunnen worden?

Bij de beantwoording van vraag 10 lezen zij: «De relatie tussen het sluiten van meerjarige contracten en het coördineren van inkoop is beperkt tot niet aanwezig. Immers, ook bij individuele inkoop is dit een mogelijkheid. Wel is het zo dat bij gezamenlijke aankoop sprake is van gebundelde, en daardoor waarschijnlijk grotere, bestellingen die de producent meer zekerheid geven.»

Deze leden geven aan dat de vraag niet zozeer was gesteld vanuit inkoop en dus inkoopvoordeel maar vanuit de primaire doelstelling «leveringszekerheid». Producenten dienen grote investeringen te doen welke, onafhankelijk van de omvang van een éénmalig gebundelde inkooporder, in meerjarige bestellingen terugverdiend worden. Deze leden vragen dan ook of u van plan bent om in EU-verband te pleiten voor meerjarige afname commitments? Overigens zijn de leden van de BBB-fractie van mening dat dit ook geldt voor de Nederlandse inkoopstrategie. Kunt u uitleggen waarom dit nog steeds niet als uitgangspunt wordt gebruikt, c.q. als er begrotingstechnische bottlenecks zijn welke dit zijn en hoe we deze kunnen overkomen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vernemen graag het perspectief van de regering op de gevolgen van de uitvoering van deze EDIS-strategie voor de politieke en handelsbetrekkingen met (met name) de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Gelet op de cruciale rol die beide bondgenoten spelen in de veiligheid van bondgenoten die tevens lid zijn van de EU, hechten de leden van de VVD-fractie aan een helder beeld hierbij.

Kunt u aangeven welke strategische en praktische voordelen deze twee NAVO-partners van deze strategie zullen ervaren? Kunt u ook aangeven welke strategische en praktische nadelen deze twee NAVO-partners van deze strategie zullen ervaren? Kunt u aangeven hoe deze nadelen kunnen worden gemitigeerd, en welke rol Nederland daarin kan spelen?

In de beantwoording van vraag 46 in het verslag van het schriftelijk overleg geeft de Minister aan dat bij gezamenlijke ontwikkeling van defensiematerieel binnen de Europese Unie, de EU «zoveel mogelijk de al bestaande NAVO-standaarden» volgt. Waarom is het voldoen aan NAVO-standaarden niet verplicht, en wordt nog steeds aan de EU lidstaten om een commitment gevraagd?

Tenslotte hechten de leden van de VVD-fractie eraan dat Nederlandse bedrijven – ook wanneer deze strategie en de bijbehorende uitvoeringsplannen worden uitgevoerd – goede toegang hebben tot deze markt. Kunt u aangeven hoe het risico wordt gemitigeerd dat Nederlandse defensiebedrijven niet worden opgenomen in de toeleveringsketens van (grote) buitenlandse defensiebedrijven?

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat middels de Europese industriële defensiestrategie de EU er onder andere voor hoopt te zorgen dat er een groter deel van de defensieaanbestedingen binnen de EU wordt gedaan. In de beantwoording van de vragen stelt de Minister dat samenwerking met niet geassocieerde partnerlanden zoals de Verenigde Staten van belang blijft, bijvoorbeeld door het verwerven van productielicenties uit die landen zodat de EU die voortaan zelf kan produceren.

In de huidige markt zijn de Verenigde Staten de grootste wapenexporteur; in de afgelopen vijf jaar was 55 procent van de naar Europa geïmporteerde wapens afkomstig uit de VS. Als de EU erop inzet om in 2035 60 procent van hun defensiebudget uit te geven binnen de EU, zal de import vanuit de VS kleiner worden en krijgen de VS in de EU te maken met een krimpende afzet. Kan het vergroten van de industriële strategische autonomie van de EU ten koste gaan van de handelsverhoudingen met landen zoals de VS op de lange termijn? Hoe voorkomt EDIS dat de EU zich isoleert van niet geassocieerde bondgenoten, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie verzoeken u een nadere toelichting te geven op de overweging om met name private defensie-industrie te steunen. Kunt u daarbij aangeven of het hiermee niet vooral dienstbaar is aan winst van commerciële derden, gelet op de grote (koers)winsten die geboekt worden in de defensie-industrie? Is het kabinet van mening dat invloed van geopolitieke conflicten op private bedrijfsdoelstellingen een perverse prikkel zouden kunnen vormen in de ontwikkeling en verkoop van wapens en het vertragen van vredesinitiatieven? Zo nee, waarom niet?

Is er een afweging gemaakt tussen het laten produceren van defensiematerieel in overheidsbedrijven of met nadrukkelijker overheidsbemoeienis, anders dan de markt haar werk te laten doen? Kunt u die afwegingen (eventueel vertrouwelijk) delen met de Kamer?

Is er zicht op de omvang (in arbeidsplaatsen en geld) van lobbyactiviteiten vanuit het commerciële bedrijfsleven op overheidsbesluiten waar het gaat om levering van wapens aan derde landen en de ontwikkeling van nieuwe wapens? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat in kaart te (doen) brengen?

Daarnaast vragen de leden van de PvdD-fractie u wat uw opvatting is over oproepen van organisaties zoals VNO-NCW om Nederland in te richten als oorlogseconomie.4 Wat is uw opvatting over het omzeilen van exportverboden van (reserve) onderdelen via derde landen zoals onlangs speelde met de export van F35-onderdelen naar Israël? Is de betrokkenheid van private partijen hierbij een belemmerende factor bij toezicht en handhaving op verboden wapenleveringen?

Ten slotte vragen deze leden u op welke wijze is te voorkomen dat bedrijfsmatige samenwerkingsverbanden verdragsafspraken zouden kunnen omzeilen door bijvoorbeeld lanceerinstallaties te produceren en leveren vanuit Europese verdragsstaten die de levering van clustermunitie verbieden, waar dochterondernemingen in de VS die niet gebonden zijn aan dergelijke verdragen wel de bijbehorende clustermunitie zouden kunnen leveren?

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, K. Petersen

BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 augustus 2024

De beantwoording van de nadere vragen van de leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) naar aanleiding van de mededeling van Europese Commissie inzake Europese Defensie-Industrie Strategie en voorstel voor Verordening Europees Defensie-industrie Programma heeft meer tijd nodig.

Uw Kamer ontvangt de antwoorden zo spoedig mogelijk, uiterlijk voor het einde van het zomerreces van de Kamer.

De Minister van Defensie, R.P. Brekelmans

BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 september 2024

Op 3 juli jl. ontving ik uw brief met nadere vragen van de leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) naar aanleiding van de mededeling van Europese Commissie inzake Europese Defensie-Industrie Strategie en voorstel voor Verordening Europees Defensie-industrie Programma (kenmerk 175104.01U).

In deze brief beantwoord ik de nadere vragen die uw Kamer stelde.

De Minister van Defensie, R.P. Brekelmans

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

1.

Bij de beantwoording van de eerste vraag van de leden van de BBB-fractie missen deze leden een adequate beantwoording op de volgende sub-vraag: «Is er enige (ambtelijke of militaire) indicatie met betrekking tot de ideale omvang, wil het initiatief kansrijk worden geacht?» Kunt u deze alsnog beantwoorden?

Voor de versterking van de Europese defensie-industrie is het van belang dat maatregelen, waaronder financiering, zo passend en effectief mogelijk worden ingezet. Er zijn verschillende vormen van financiering denkbaar, naast het EDIP kan bijvoorbeeld ook gedacht worden aan private financiering of andere fondsen en programma’s. Nederland vindt het belangrijk dat eerst goed wordt gekeken naar waar er een financieringsbehoefte is en vervolgens naar welk type financiering daarbij het meest effectief is, zodat een inhoudelijkere discussie kan worden gevoerd over de noden en mogelijkheden voor financiering. Er ligt geen ambtelijke of militaire analyse met betrekking tot de ideale omvang van EDIP.

2.

Bij de tweede vraag missen zij de beantwoording van de volgende sub-vragen: Hoe zal de coördinatie tussen de diverse nationale-, Europese- en NAVO-schijven plaatsvinden? Hoe wordt verdere bureaucratie voorkomen tussen en over deze groepen heen? De leden van de BBB-fractie kunnen deze vragen meer specificeren opdat beantwoording wellicht simpeler is: Heeft u een «werkprocedure», of is deze in de maak, om een efficiënte niet-bureaucratische coördinatie tussen alle partijen te bewerkstelligen zodat het, op zichzelf goede, initiatief niet eindigt in eindeloze vergaderingen in coördinatiecommissies?

Het kabinet werkt aan de versterking van de defensie-industrie via verschillende sporen: nationaal, bi-nationaal, en multinationaal zoals in NAVO- en EU-verband. Nationaal is er de Defensie Industrie Strategie (DIS) en is de Taskforce Productie- en Leveringszekerheid opgericht, die op 7 juni 2024 een actieagenda heeft gedeeld met uw Kamer. In EU-verband is de Europese Defensie-Industrie Strategie (EDIS) en het voorgestelde Europese Defensie-Industrie Programma (EDIP) op 5 maart 2024 gepubliceerd. De NAVO heeft tijdens de NAVO-Top op 10 juli 2024 een NATO Industrial Capacity Expansion Pledge (NICE) aangenomen. Uitbreiding van de productiecapaciteit van de defensie industrie is nodig om de krijgsmachten van Nederland, bondgenoten en partners materieelgereed en gevechtsklaar te maken in antwoord op de huidige dreigingen en om Oekraïne militair te blijven ondersteunen. Idealiter is er een heldere en complementaire taakverdeling tussen de verschillende initiatieven. Dit vergt uiteraard wel extra afstemming en dat wordt zo efficiënt mogelijk ingericht. Dit is onderdeel van het proces van strategie- en krijgsmachtontwikkeling dat Defensie intern gebruikt. Het NAVO planningsproces en de EU capability development initiatieven zijn hierbij belangrijke pijlers. Op verschillende manieren proberen de EU en NAVO initiatieven op elkaar aan te laten sluiten, zoals door het gebruik van dezelfde vragenlijsten voor het uitvragen van informatie bij lidstaten. Dat verlicht de werkdruk van EU-lidstaten en verbetert de synergie tussen de EU en de NAVO. Daarbij pleit Nederland er voor dat er zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van reeds bestaande gremia en fora met betrekking tot de besluitvorming omtrent deze thema’s. Denk hierbij aan het EDA. Tot slot zet het kabinet zich in voor bredere samenwerking tussen de EU en de NAVO als speerpunt van het Nederlandse buitenlandbeleid en zal daarom de komende periode met andere partners gerichte voorstellen blijven doen om de samenwerking op dit punt te verbeteren. Het voorkomen van dubbel werk en administratieve lasten bij de EU en NAVO initiatieven is echter niet volledig te voorkomen omdat de twee organisaties juridisch onderscheiden entiteiten zijn met eigen regels en processen. Bovendien is er geen volledige overlap tussen de EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten.

3.

Bij de beantwoording van vraag 4 lezen de leden van de BBB-fractie het volgende: «Het kabinet acht het voorts van belang dat lidstaten leidend zijn bij de coördinatie van defensieplanning- en aanschafprocessen. Wel steunt het kabinet hierbij een adviserende en stimulerende rol voor de Commissie. Het kabinet wijst hiernaast op het belang om daarbij beter de bestaande mogelijkheden in het kader van het EDA, in het bijzonder de instrumenten CDP en CARD, te benutten. In het najaar zullen de onderhandelingen starten over de Board. Tijdens de onderhandelingen over de verordening zet het kabinet zich in voor een rolverdeling tussen de Commissie, het EDA en de lidstaten die passend is op het gebied van Europese defensiesamenwerking. Het uitgangspunt is dat lidstaten, onder andere via het EDA, zeggenschap hebben over prioriteitsstelling, defensieplannings- en aanschafprocessen. De Commissie richt zich in beginsel op industriebeleid, het creëren van financiële prikkels en het initiëren van regelgeving.» Kunnen deze leden de beantwoording zo lezen dat dit initiatief niet zal leiden tot de start van een EU militaire samenwerking à la NAVO? De leden van de BBB-fractie missen in de diverse antwoorden de rol of relatie met NAVO met betrekking tot prioriteitsstelling, defensieplannings- en aanschafprocessen.

EDIP betreft geen militaire samenwerking die vergelijkbaar is met de NAVO. NAVO is een militair bondgenootschap gericht op collectieve verdediging, de EU is dat niet. EDIP is een EU programma gebaseerd op de industriegrondslag in het EU Verdrag (artikel 173 VWEU) en gericht op het stimuleren en vergroten van de Europese Defensie Industriële capaciteit. Op het gebied van prioriteitsstelling en defensieplanning is nationale besluitvorming leidend. Defensie doorloopt intern een proces dat Strategie & Krijgsmacht Ontwikkeling (SKMO) heet, waarmee doorlopend richting wordt gegeven aan de inrichting van de Nederlandse krijgsmacht. In dit proces worden de uitkomsten van het NAVO Defensieplanning Proces (NDPP) structureel meegenomen. Het NDPP heeft een grote sturende rol omdat NAVO bondgenoten het totaal aan benodigde militaire capaciteiten voor de kerntaken van de NAVO via het NDPP proces onder elkaar verdelen. Het kabinet stelt tevens een Defensienota op waarin de prioriteiten voor defensie worden vastgesteld. De vaststelling van het Europese Capability Development Plan (CDP) geeft ook input aan het SKMO. Hiernaast zijn de Europese instrumenten CDP en het CARD onder andere gebaseerd op input vanuit het NDPP, wat een NAVO proces is. Het kabinet zet zich in voor borging van coherentie en complementariteit van de EU instrumenten met de NAVO initiatieven.

Tegelijkertijd erkent het kabinet dat Europese landen meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun eigen veiligheid. Hiervoor ligt voor de EU bijvoorbeeld een grote opgave in het opschalen van militaire productie en verbeteren van militaire mobiliteit, ten behoeve van de collectieve verdediging via de NAVO. De EDIP verordening waar momenteel over wordt onderhandeld is een instrument waarmee de Europese lidstaten gezamenlijk meer verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de eigen veiligheid. De manier waarop EDIP dat beoogt is door de Europese defensie-industrie te stimuleren onder andere met gebruik van financiële prikkels, gezamenlijke investeringen, het bevorderen van interoperabiliteit, verbeteren van leveringszekerheid en het gebruik van schaalvoordeel.

4.

Bij de beantwoording van vraag 8 schrijft de Minister van Defensie: «Om alle bedrijven uit de hele EU, waaronder uit Nederland, een eerlijke kans te geven om via EDIP toe te treden tot de toeleveringsketens van de grote Europese defensiebedrijven moeten er (financiële) prikkels ingebouwd worden die eerlijke toegang bevorderen en moeten er (basis)regels voor industriële samenwerking worden gemaakt die op verschillende elementen van de verordening van toepassing zijn.» De leden van de BBB-fractie ondersteunen dit streven, echter wijzen zij erop dat er ook bedrijven «uit de hele EU» actief zijn waarvan de moedermaatschappij, meerderheidsaandeelhouder buiten de EU is gevestigd, of waarvan de productie en toelevering (groten)deels van buiten de EU afkomstig is. Bent u van plan om bij de verdere vormgeving van de plannen en regels dit «lek» te dichten zodat de economische vruchten binnen de EU geplukt kunnen worden?

Er ligt een enorme uitdaging om de krijgsmachten van Europese landen materieelgereed en gevechtsklaar te maken en Oekraïne te blijven steunen. Daarvoor is het cruciaal dat de defensie-industrie in Europa wordt versterkt. Dit vergt ook samenwerking met ondernemingen uit derde landen en ondernemingen met eigenaren uit derde landen, bijvoorbeeld de VS en het VK, inclusief dergelijke ondernemingen die in Nederland zijn gevestigd. Europese bedrijven met eigenaarschap buiten de EU komen in de voorgestelde EDIP-verordening in aanmerking voor EU-financiering indien zij bijdragen aan versterking van de Europese defensie-industrie en op voorwaarde dat de onderneming is gescreend of een lidstaat garandeert dat deelname niet in strijd is met de veiligheidsbelangen van de EU. Voor EDIP geldt dat producten die via het programma worden aangeschaft moeten worden geproduceerd in de EU of een van de geassocieerde landen. Componenten, halffabricaten en/of grondstoffen zijn niet altijd voor een concurrerende prijs, kwaliteit en levertijd voorhanden in de EU. In dat geval is het gerechtvaardigd dat via EDIP ondersteunde defensieproducten ook onderdelen van buiten de EU bevatten. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de EU strategische autonomie op het gebied van militaire productie opbouwt en Europese krijgsmachten tegelijkertijd kunnen beschikken over kwalitatief hoogwaardig materieel dat snel geleverd kan worden.

5.

Bij de beantwoording van vraag 10 lezen zij: «De relatie tussen het sluiten van meerjarige contracten en het coördineren van inkoop is beperkt tot niet aanwezig. Immers, ook bij individuele inkoop is dit een mogelijkheid. Wel is het zo dat bij gezamenlijke aankoop sprake is van gebundelde, en daardoor waarschijnlijk grotere, bestellingen die de producent meer zekerheid geven.» Deze leden geven aan dat de vraag niet zozeer was gesteld vanuit inkoop en dus inkoopvoordeel maar vanuit de primaire doelstelling «leveringszekerheid». Producenten dienen grote investeringen te doen welke, onafhankelijk van de omvang van een éénmalig gebundelde inkooporder, in meerjarige bestellingen terugverdiend worden. Deze leden vragen dan ook of u van plan bent om in EU-verband te pleiten voor meerjarige afname commitments? Overigens zijn de leden van de BBB-fractie van mening dat dit ook geldt voor de Nederlandse inkoopstrategie. Kunt u uitleggen waarom dit nog steeds niet als uitgangspunt wordt gebruikt, c.q. als er begrotingstechnische bottlenecks zijn welke dit zijn en hoe we deze kunnen overkomen?

Het klopt dat de defensie-industrie voor het opschalen van de productiecapaciteit vooral behoefte heeft aan lange termijn zekerheid. Meerjarige afnamegaranties kunnen bijdragen aan deze zekerheid voor de industrie. Om die reden deed Nederland eerder in NAVO-vergaderingen de oproep om vaker meerjarige bestellingen te doen. De verantwoordelijkheid voor de aanschaf van militaire goederen ligt echter bij nationale overheden. Nederland maakt voor defensie-uitgaven regelmatig gebruik van meerjarige verplichtingen, bijvoorbeeld bij de aanschaf van grote wapensystemen. Er zijn in Nederland geen begrotingstechnische regels die dit in de weg staan. De voorgestelde EDIP verordening bevat wel maatregelen om lange termijn verbintenissen te stimuleren door onder voorwaarden EU-financiering beschikbaar te stellen wanneer bij gezamenlijke aanschaf een vooruitbetaling overeen wordt gekomen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

6.

Kunt u aangeven welke strategische en praktische voordelen deze twee NAVO-partners van deze strategie zullen ervaren? Kunt u ook aangeven welke strategische en praktische nadelen deze twee NAVO-partners van deze strategie zullen ervaren? Kunt u aangeven hoe deze nadelen kunnen worden gemitigeerd, en welke rol Nederland daarin kan spelen?

De Russische agressie tegen Oekraïne heeft aangetoond dat de Europese landen meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun eigen veiligheid. Hier ligt voor de EU bijvoorbeeld een grote opgave in het opschalen van militaire productie en verbeteren van militaire mobiliteit, ten behoeve van de collectieve verdediging via de NAVO. Sterkere krijgsmachten van Europese landen dragen niet alleen bij aan de eigen veiligheid, maar versterken ook het NAVO-bondgenootschap. Dit zorgt voor een meer geïntegreerde en robuustere collectieve veiligheid in Europa en daarbuiten. De Europese Defensie-Industrie Strategie en het Europese Defensie-Industrie Programma zijn cruciale pijlers om de Europese Defensie Technologische en Industriële Basis (EDTIB) te versterken. Daarbij komt dat de gezamenlijke defensie-industriële productiecapaciteit van het NAVO bondgenootschap op dit moment niet aan de vraag kan voldoen. Naast leveringszekerheid voor EU-lidstaten is het versterken van de EDTIB daarom een manier om de NAVO te versterken.

De doelstelling van het EDIS en EDIP is dat een groter aandeel van de aan te schaffen militaire goederen in de EU wordt aangeschaft dan nu het geval is. Aangezien er in totaal veel meer wapens en munitie nodig zijn voor de Europese veiligheid, zal zelfs bij een toenemend aandeel van de Europese productie ook tegelijkertijd de Britse en Amerikaanse export naar Europa wellicht nog steeds blijven stijgen. Ook probeert Nederland samen met andere Europese landen, met het oog op de leveringszekerheid van cruciale wapensystemen die Europese krijgsmachten gebruiken, de productie van die systemen uit derde landen naar de EU te halen. Een voorbeeld is de PATRIOT-lijn in Duitsland. Dit versterkt zowel de Europese strategische autonomie als de trans-Atlantische samenwerking en interoperabiliteit.

7.

In de beantwoording van vraag 46 in het verslag van het schriftelijk overleg geeft de Minister aan dat bij gezamenlijke ontwikkeling van defensiematerieel binnen de Europese Unie, de EU «zoveel mogelijk de al bestaande NAVO-standaarden» volgt. Waarom is het voldoen aan NAVO-standaarden niet verplicht, en wordt nog steeds aan de EU lidstaten om een commitment gevraagd?

De NAVO is een politiek en militair bondgenootschap van soevereine staten. NAVO sluit politieke verbintenissen op basis van consensus. De NAVO stelt daarmee richtlijnen en normen, waar de bondgenoten zich politiek aan verbinden, en deze zijn niet juridisch afdwingbaar. Daarnaast veranderen de normen en standaarden door de tijd heen en vastleggen in bindend (EU) recht maakt aanpassing moeilijk en kostbaar. Ten slotte accommodeert de NAVO door de organische groei verschillende militaire tradities en structuren, wat bijdraagt aan draagvlak. Het juridisch afdwingen van uniformiteit kan dat verminderen.

8.

Tenslotte hechten de leden van de VVD-fractie eraan dat Nederlandse bedrijven – ook wanneer deze strategie en de bijbehorende uitvoeringsplannen worden uitgevoerd – goede toegang hebben tot deze markt. Kunt u aangeven hoe het risico wordt gemitigeerd dat Nederlandse defensiebedrijven niet worden opgenomen in de toeleveringsketens van (grote) buitenlandse defensiebedrijven?

Om te zorgen dat Nederlandse defensie-industrie goede toegang heeft tot de productieketens zet het kabinet zich in voor maatregelen die die grensoverschrijdende industriële samenwerking bevorderen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van op grensoverschrijdende samenwerking gerichte criteria voor de toewijzing van EU-financiering aan specifieke projecten. Ook kan gedacht worden aan additionele financiering indien een project ook grensoverschrijdende industriële samenwerking bevordert en aan het opnemen van basisprincipes voor industriële samenwerking die inclusiviteit en evenredigheid in betrokkenheid van de industrieën van deelnemende landen bevorderen. Daarnaast kan toetreding tot het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein, waar op het moment Frankrijk, Duitsland en Spanje bij zijn aangesloten, de voorspelbaarheid van het regelgevend kader vergroten zodat Europese defensiebedrijven een meer gelijke exportpositie krijgen en de onderlinge concurrentie wordt versterkt. Het verdrag bevordert Europese defensiesamenwerking en Nederlandse aansluiting bij het verdrag positioneert de Nederlandse defensie-industrie als meer gelijkwaardige partner in Europese defensieprojecten. Nederland zal wanneer het deelneemt aan gezamenlijke capaciteitsontwikkeling en productie, in de samenwerking afspraken maken over hoe de Nederlandse industrie haar kennis en kunde kan inbrengen in R&D-consortia en productieketens.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

9.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat middels de Europese industriële defensiestrategie de EU er onder andere voor hoopt te zorgen dat er een groter deel van de defensieaanbestedingen binnen de EU wordt gedaan. In de beantwoording van de vragen stelt de Minister dat samenwerking met niet geassocieerde partnerlanden zoals de Verenigde Staten van belang blijft, bijvoorbeeld door het verwerven van productielicenties uit die landen zodat de EU die voortaan zelf kan produceren. In de huidige markt zijn de Verenigde Staten de grootste wapenexporteur; in de afgelopen vijf jaar was 55 procent van de naar Europa geïmporteerde wapens afkomstig uit de VS. Als de EU erop inzet om in 2035 60 procent van hun defensiebudget uit te geven binnen de EU, zal de import vanuit de VS kleiner worden en krijgen de VS in de EU te maken met een krimpende afzet. Kan het vergroten van de industriële strategische autonomie van de EU ten koste gaan van de handelsverhoudingen met landen zoals de VS op de lange termijn? Hoe voorkomt EDIS dat de EU zich isoleert van niet geassocieerde bondgenoten, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie.

Europese landen moeten meer verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen veiligheid, ten behoeve van de collectieve verdediging via de NAVO. Eén van de grote opgaven ligt in het vergroten van de defensie-industriële productiecapaciteit van de NAVO als geheel en daarmee ook van Europese landen als onderdeel daarvan. Op dit moment voldoet de gezamenlijke defensie-industriële productiecapaciteit van het NAVO bondgenootschap niet aan de vraag. Europese landen moeten, om een betere bijdrage te leveren aan die productiecapaciteit, de Europese Defensie Technologische en Industriële basis (EDTIB) versterken. De Europese Defensie-Industrie Strategie (EDIS) en het Europese Defensie-Industrie Programma verordening (EDIP) zijn daar cruciale instrumenten voor. Het opschalen van defensie-industriële productiecapaciteit en het verbeteren van de leveringszekerheid versterkt de krijgsmachten van Europese landen. Dat draagt niet alleen bij aan de eigen veiligheid, maar versterkt op die manier ook het NAVO-bondgenootschap.

Het klopt dat de doelstelling van het EDIS en EDIP is om de EDTIB te versterken en een groter aandeel van militaire goederen in de EU aan te schaffen dan dat nu het geval is. Aangezien er in totaal veel meer wapens en munitie nodig zijn voor de Europese veiligheid, zal zelfs bij een toenemend aandeel van de Europese productie ook tegelijkertijd de Britse en Amerikaanse export naar Europa wellicht nog steeds blijven stijgen. Echter, het belang van samenwerking met onze partners neemt niet af. Mede om die reden zet Nederland in op coproductie van defensieproducten uit partnerlanden door productielijnen naar Europa te halen en samen onder licentie te produceren. Bovendien stijgen de uitgaven van Europese lidstaten. Hoewel het percentage dat Europese lidstaten van hun defensiebudget uitgeven in bijvoorbeeld de VS kleiner wordt, kan het feitelijke bedrag stijgen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

10.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie verzoeken u een nadere toelichting te geven op de overweging om met name private defensie-industrie te steunen. Kunt u daarbij aangeven of het hiermee niet vooral dienstbaar is aan winst van commerciële derden, gelet op de grote (koers)winsten die geboekt worden in de defensie-industrie? Is het kabinet van mening dat invloed van geopolitieke conflicten op private bedrijfsdoelstellingen een perverse prikkel zouden kunnen vormen in de ontwikkeling en verkoop van wapens en het vertragen van vredesinitiatieven? Zo nee, waarom niet?

Zoals in de beantwoording op de feitelijke vragen toegelicht, is de defensie-industrie anders dan andere industrieën. Vanwege de aard van de producten zijn overheden de enige klanten van defensieproducten. De ontwikkelkosten van defensiematerieel zijn hoog en afname is onzeker door nationale aanbestedingsprocedures. Bovendien is de aanwezigheid van een sterke industrie essentieel voor de veiligheid en kan het tevens een rol spelen in de afschrikking. Defensiebedrijven voorzien met hun producten dus in een publiek goed. Zonder overheidsinvesteringen in de ontwikkeling en productie van nieuwe wapensystemen zouden bedrijven, door onzekere vraag, niet de optimale hoeveelheid defensieproducten produceren. Een voorbeeld is de opschaling van de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie. De defensie-industrie investeert minder in uitbreiding van de productiecapaciteit (en bijvoorbeeld innovatie en weerbaarheid) dan vanuit het oogpunt van productiezekerheid is gewenst. Dit komt doordat de industrie substantieel moet investeren maar tegelijk bedrijfsrisico’s loopt (onder andere doordat het een beperkt aantal afnemers heeft, de afname op langere termijn onzeker is en het en lange doorlooptijden kent). Daarom acht het kabinet het gerechtvaardigd dat de overheid een rol speelt bij het afdekken van risico’s met subsidies, aangaan van lange termijn contracten, garanties en het verbeteren van de toegang tot financiering. De defensiemarkt werkt vraaggestuurd. Meer opdrachten genereert meer inkomen voor die bedrijven. Op dit moment lijkt er geen sprake van disproportionele winsten in de defensie-industrie die zouden wijzen op misbruik van de marktpositie.

11.

Is er een afweging gemaakt tussen het laten produceren van defensiematerieel in overheidsbedrijven of met nadrukkelijker overheidsbemoeienis, anders dan de markt haar werk te laten doen? Kunt u die afwegingen (eventueel vertrouwelijk) delen met de Kamer?

De veiligheidssituatie vraagt om een actief industrie- en innovatiebeleid ten behoeve van de materiele gereedheid van de Nederlandse krijgsmacht. De defensie-industrie kent een bijzondere dynamiek ten opzichte van industrieën die civiele producten produceren, omdat de overheid de enige afnemer is van de militaire producten die de defensie-industrie produceert. Daarmee heeft de overheid een richtinggevende rol in de marktwerking binnen de defensie-industrie. Er kunnen verschillende redenen zijn voor Defensie om een actieve rol aan te nemen binnen de defensie-industrie. Zo kan het bijvoorbeeld gaan om het vergemakkelijken van onderhoud voor de operationele gereedheid of het bieden van zekerheid voor de defensie-industrie voor de lange termijn.

In Nederland zijn verschillende succesvolle voorbeelden van publiek-private samenwerking tussen de defensie-industrie en de overheid. Zo wordt er bij de onderhoudsbedrijven van verschillende defensieonderdelen hecht samengewerkt: Maritime Maintenance Valley voor de Koninklijke Marine, het onderhoud van F35-motoren in Woensdrecht en de onderhoudswerkplaats van Scania in samenwerking met het Materieel Logistiek Commando. Voor publiek-private samenwerking zijn verschillende constructies denkbaar, zoals bijvoorbeeld een Government Owned, Company Operated (GoCo) constructie die in Woensdrecht is toegepast. Defensie bekijkt in samenwerking met Economische Zaken en de industrie per casus welke mogelijkheden er zijn en welke constructie hiervoor het meest geschikt wordt geacht. Centraal staat hierbij het versterken van de materiele gereedheid van de Nederlandse krijgsmacht, zoals uiteengezet in de Actieagenda Productie- en Leveringszekerheid (Kamerstuk 36 410-X, nr. 93).

12.

Is er zicht op de omvang (in arbeidsplaatsen en geld) van lobbyactiviteiten vanuit het commerciële bedrijfsleven op overheidsbesluiten waar het gaat om levering van wapens aan derde landen en de ontwikkeling van nieuwe wapens? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat in kaart te (doen) brengen?

De lobbyactiviteiten worden in toenemende mate bijgehouden in het kader van transparantie, wat ik wenselijk acht. Een voorbeeld hiervan is het Transparantieregister van de EU, dat inzicht biedt in wie lobbyt, namens wie, en met welke middelen. Op basis van dit register is het mogelijk een algemeen beeld te krijgen van de omvang van lobbyactiviteiten vanuit het commerciële bedrijfsleven. Ik acht het wenselijk om algemene lobbyregisters zoals deze te steunen en niet een nieuw register op te zetten voor dit specifieke thema.

13. Daarnaast vragen de leden van de PvdD-fractie u wat uw opvatting is over oproepen van organisaties zoals VNO-NCW om Nederland in te richten als oorlogseconomie. Wat is uw opvatting over het omzeilen van exportverboden van (reserve) onderdelen via derde landen zoals onlangs speelde met de export van F35-onderdelen naar Israël? Is de betrokkenheid van private partijen hierbij een belemmerende factor bij toezicht en handhaving op verboden wapenleveringen?

Het kabinet acht het van cruciaal belang om de productie- en leveringszekerheid van de Europese defensie-industrie te vergroten. Om bij te dragen aan afschrikking van Russische agressie richting de NAVO en daarmee het voorkomen van een militair conflict, moet Nederland laten zien dat het voorbereid is op een scenario van directe betrokkenheid bij een militair conflict. Deze voorbereiding is een whole of society opgave, waarbij de hele samenleving betrokken is of moet worden bij het versterken van de weerbaarheid van Nederland. Dat betekent dat dus ook het Nederlandse bedrijfsleven zich moet voorbereiden op het leveren van een bijdrage hieraan.

Het arrest van het hof van 12 februari jl. ging over de export van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël. Dat arrest voert de Staat volledig uit. Wel is het kabinet tegen het arrest in cassatie gegaan, omdat de Staat vindt dat het aan het kabinet is om zijn buitenlandbeleid vorm te geven. Rechtbank Den Haag heeft op 12 juli ook bevestigd dat de Staat in lijn handelt met de eerdere uitspraak van het hof van 12 februari. Er is geen sprake van het omzeilen van exportverboden en de export van F-35-onderdelen naar andere landen dan Israël kan doorgaan. Hiermee blijft Nederland een betrouwbare partner binnen het F-35-programma.

14. Ten slotte vragen deze leden u op welke wijze is te voorkomen dat bedrijfsmatige samenwerkingsverbanden verdragsafspraken zouden kunnen omzeilen door bijvoorbeeld lanceerinstallaties te produceren en leveren vanuit Europese verdragsstaten die de levering van clustermunitie verbieden, waar dochterondernemingen in de VS die niet gebonden zijn aan dergelijke verdragen wel de bijbehorende clustermunitie zouden kunnen leveren?

Verdragspartijen bij het Verdrag inzake clustermunitie (CCM) hebben zich gecommitteerd aan het Lausanne Action Plan ter uitvoering van dit Verdrag. Uit het CCM en het Lausanne Action Plan volgen verplichtingen om de naleving van de normen van het CCM te bevorderen. Deze inspanningsverplichting heeft elke verdragspartij en staat als zodanig los van de levering van lanceerinstallaties die mogelijk kunnen fungeren als overbrengingsmiddelen van clustermunitie. Het CCM bevat geen verbod op het leveren van overbrengingsmiddelen.


X Noot
1

Samenstelling:

Oplaat (BBB), Croll (BBB), Marquart Scholtz (BBB), Goossen (BBB), Van Gasteren (BBB), Karimi (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD) (voorzitter), Vogels (VVD), Van Ballekom (VVD), Van Toorenburg (CDA), Prins (CDA), Belhirch (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Koffeman (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Van Apeldoorn (SP), Huizinga-Heringa (CU) (1e ondervoorzitter), Dessing (FVD) (2e ondervoorzitter), De Vries (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Zie verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2023–2024, 36 538, B.

X Noot
3

Zie verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2023–2024, 36 538, B.

X Noot
4

Bart van Rijswijk, «Nederland moet zich voorbereiden op oorlogseconomie», 20 april 2024 https://www.bnr.nl/nieuws/economie/10545258/nederland-moet-zich-voorbereiden-op-oorlogseconomie.

Naar boven