Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2025-2026 | 36536 nr. C |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2025-2026 | 36536 nr. C |
Ontvangen 2 oktober 2025
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen van de leden van de D66-fractie waar de leden van de fracties van de BBB en Volt zich bij hebben aangesloten. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben zich aangesloten bij de vragen die betrekking hebben op het overgangsrecht. Ik beantwoord de vragen mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat onder de wettelijke transparantieverplichting het geven van inzicht in honorarium enerzijds en rechtenvergoeding anderzijds noodzakelijk is. Ziet de regering erop toe dat ook dit element aan de aangekondigde auteursrechttafels nader wordt uitgewerkt binnen de verschillende sectoren, zo informeren genoemde leden.
De zogeheten transparantieplicht is geregeld in artikel 25ca van de Auteurswet. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat de maker die aan zijn wederpartij een exploitatiebevoegdheid heeft verleend, door die wederpartij of zijn rechtsopvolger ten minste eens per jaar en rekening houdend met de specifieke kenmerken van elke sector wordt geïnformeerd over de exploitatie van het werk, met name wat betreft de exploitatiewijzen, de daarmee gegenereerde inkomsten en de verschuldigde vergoeding. De informatie dient actueel, relevant en volledig te zijn. De transparantieplicht heeft louter betrekking op de billijke vergoeding die een maker ontvangt voor het verlenen van exploitatiebevoegdheid (zodat de exploitant het werk openbaar kan maken of verveelvoudigen). De plicht ziet derhalve niet op het honorarium dat een maker ontvangt voor de in opdracht uitgevoerde werkzaamheden.
Het vorenstaande laat onverlet, zoals in de memorie van toelichting gemeld, dat een billijke vergoeding in beginsel niet tevens een honorarium inhoudt en vice versa. In de praktijk komt het echter voor dat de maker en de exploitant een lumpsum bedrag overeenkomen, waarbij een bepaald gedeelte kan worden beschouwd als de billijke vergoeding en een ander deel als het honorarium. Het ligt in de rede dat de exploitant ingevolge de wettelijke transparantieverplichting inzicht geeft welk deel van de lumpsum de billijke vergoeding betreft. De transparantieverplichting dient mede om de maker in staat te stellen de billijkheid van de exploitatievergoeding te beoordelen.
Het kabinet stimuleert de totstandkoming van collectieve afspraken over arbeidsvoorwaarden, waaronder (maar niet beperkt tot) honoraria, en vergoedingen voor het verlenen van exploitatiebevoegdheid (zie onder meer de nota naar aanleiding van het verslag in de Tweede Kamer, Kamerstukken II 36 536, nr. 6, par. 2). Dit krijgt onder andere vorm via de zogeheten auteursrechttafels bij het Platform ACCT waaraan de leden van de D66-fractie in het verslag refereren. Het is in beginsel aan partijen die aan deze tafels deelnemen om de onderwerpen te identificeren waarover van gedachten moet worden gewisseld en collectieve onderhandelingen moeten worden gevoerd. De, onder voorzitterschap van de Federatie Auteursrechtbelangen staande, auteursrechttafels zullen over de verrichte werkzaamheden verantwoording afleggen aan de werkgroep intellectueel eigendom die onderdeel is van het Platform ACCT. Vertegenwoordigers van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van het Ministerie van Justitie en Veiligheid nemen daaraan deel en volgen de voortgang van de collectieve onderhandelingen. Ik zal de beide Kamers der Staten-Generaal van relevante ontwikkelingen op dit vlak op de hoogte houden, bijvoorbeeld als er collectieve afspraken zijn gemaakt.
De leden van de fractie van D66 vragen of de regering een update kan geven van de voortgang van de gestarte agenda-overleggen [voor de in de memorie van toelichting genoemde auteursrechttafels]. Daarnaast vragen zij of de regering kan bevestigen dat ook in andere dan de drie genoemde sectoren, zoals beeld en theater, overleg aan de auteursrechttafels zal worden gevoerd. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord dan horen zij graag in welke sectoren en over welke onderwerpen wordt gesproken.
Zoals is gemeld in de bij de Tweede Kamer ingediende nota naar aanleiding van het verslag (zie Kamerstukken II 2024/25, 36 536, nr. 6) verkent de Federatie Auteursrechtbelangen in samenspraak met de betrokken organisaties van makers, uitvoerend kunstenaars en exploitanten de mogelijkheid van collectieve afspraken om aan zogeheten sectorspecifieke auteursrechttafels nader invulling te geven aan de open bepalingen van het auteurscontractenrecht. De gedachten gaan daarbij in de eerste plaats uit naar een sectorgerichte uitwerking van de voornoemde transparantieplicht. Voorts zal worden verkend of er (nadere) collectieve (vergoedings)afspraken mogelijk zijn. Inmiddels hebben (1) schrijvers en beeldmakers met media-uitgevers, (2) makers en uitvoerende kunstenaars met omroepen en (3) muziekauteurs en uitvoerend kunstenaars met muziekuitgevers respectievelijk audioproducenten geïdentificeerd over welke onderwerpen en op welke wijze zij nader met elkaar verkennend in gesprek willen gaan.
Ad 1. Schrijvers en beeldmakers enerzijds en media-uitgevers anderzijds hebben vastgesteld dat er in hun sector al verscheidene collectieve afspraken bestaan. Zo zijn er modelcontracten voor de uitgave van een oorspronkelijk Nederlandstalig literair werk, voor de uitgave van een vertaling van een literair werk en voor de uitgave van een kinderboek en voor educatieve uitgaven. Daarnaast is er tussen de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en DPG Media overeenstemming bereikt over minimumtarieven voor freelance (foto)journalisten (deze werkcode DPG is ook bij Mediahuis ingevoerd). Partijen is gevraagd aan te geven of de door makers aangedragen gespreksonderwerpen kunnen worden behandeld in het kader van lopend bilateraal overleg over voornoemde collectieve afspraken of dat het vervolgoverleg in het kader van een auteursrechttafel en met ondersteuning van de Federatie wenselijk is. Afgesproken is dat er twee onderscheiden overlegcircuits zullen zijn: een voor het algemene boek en een voor journalistieke werken.
Op verzoek van de fotografenfederatie DuPho heeft inmiddels ook een eerste agenda-overleg plaatsgevonden tussen beeldmakers met exploitanten van beeldbanken. Afgesproken is dat partijen zich graag voegen in het overleg over journalistieke werken. De Groep Algemene Uitgevers van de Mediafederatie en de Auteursbond gaan nu het overleg bilateraal voortzetten. NDP Media en de NVJ zijn nog in overleg over de wijze en vorm van voortzetting van het overleg. De Federatie zal dit monitoren.
Ad 2. Makers en uitvoerende kunstenaars enerzijds en omroepen anderzijds hebben eveneens geconstateerd dat ook in hun sector al sprake is van overleg met het oog op het maken van collectieve afspraken. Naast de onderhandelingen over de filmmakersvergoeding voor de exploitatie middels video-on-demand is er in het kader van de PACCT-ketentafel Film/AV collectief overleg gevoerd over honoraria en werkomstandigheden. Dat heeft geleid tot zes fair pay praktijkinstrumenten voor Film- en AV-producties. Daarnaast is een auteursrechttafel ingericht voor overleg over mogelijke collectieve afspraken ter nadere invulling van het auteursrechtcontractenrecht. De bij de auteursrechttafel betrokken makers- en uitvoerende kunstenaarsorganisaties hebben een groot aantal gespreksthema’s aan de orde gesteld. Voor een aantal onderwerpen is de keten (maker – producent – omroep – platform) belangrijk. Daarnaast zijn er in deze sector vele categorieën makers en uitvoerende kunstenaars betrokken. Dit maakt coördinatie op de inbreng en de samenstelling van delegaties nodig. Tijdens een voor de zomer van 2025 gehouden regieoverleg hebben partijen afgesproken om een begin te maken met het organiseren van overleg met daarbij betrokken partijen over thema’s waarover beide partijen het in beginsel eens zijn dat daarover collectief overleg zinvol is: kickback-regelingen en verplichte aansluiting bij een muziekuitgever in geval van compositieopdrachten, een centrale database voor metadata van audiovisuele producties, (her)gebruik van werken met AI, het nader in kaart brengen van collectieve geldstromen en VOD-exploitatie van Nederlandse producties in het buitenland.
Ad 3. Muziekauteurs en uitvoerend kunstenaars enerzijds en muziekuitgevers respectievelijk audioproducenten anderzijds geven aan dat ook in hun sector al een aantal collectieve afspraken bestaat. Zo is er een zogeheten Code of Conduct voor muziekuitgavencontracten, zijn er Aanbevelingen voor artiestenovereenkomsten waarmee het standaard sessiecontract en de aanbevelingen voor artiestenovereenkomsten zijn vernieuwd en aangevuld en is er in 2024 overeenstemming bereikt over een «collective bargaining package» met als meest prominente aanvulling een bestsellervergoeding voor sessiemuzikanten. Momenteel is overleg gaande om te komen tot afspraken over de buitengerechtelijke ontbinding van muziekuitgaveovereenkomsten. In het eerste agendaoverleg is afgesproken dat er separaat vervolgoverleggen worden georganiseerd voor het overleg met muziekuitgevers en voor het overleg met audioproducenten. In het overleg met de muziekuitgevers is afgesproken de Code of Conduct voor muziekuitgavencontracten te actualiseren. Dit najaar zullen tekstvoorstellen worden besproken en daarna aan de achterbannen worden voorgelegd. In het overleg met de muziekproducenten wordt gesproken over een mogelijke procedureafspraak voor de bestsellerregeling voor sessiemuzikanten in geval van verwachte streaminginkomsten die niet in Nederland hebben plaatsgevonden en over een aanvulling van de «Aanbevelingen artiestenovereenkomsten» inzake het moeten maken van afspraken over het gebruik van AI door de producent en de voorwaarden daartoe.
Het streven is om ook een agenda-overleg te plannen voor de belanghebbenden bij musicals en theatervoorstellingen. De Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten (NAPK) heeft daarop inmiddels positief gereageerd. De Vereniging Vrije Theaterproducenten (VVTP) heeft het verzoek reeds geruime tijd in beraad. Ik doe een dringend appel op laatstgenoemde organisatie het gesprek aan te gaan. Volledigheidshalve zij ten slotte nog vermeld dat wordt onderzocht of ook een «auteursrecht»-tafel over sta- en hanggelden, dat wil zeggen de vergoeding voor de maker als zijn werk wordt gebruikt in een evenement of tentoonstelling, opportuun is.
Verder vragen deze leden in dit verband of de regering hen kan informeren over de voortgang van de onderhandelingen met Video-on-Demand (VOD)-aanbieders. Kan de regering bevestigen dat de VOD-aanbieders die participeren in de nieuwe regeling samen een marktaandeel van meer dan 90% hebben en is de regering bereid in te grijpen als uit de evaluatie in 2026 blijkt dat niet minimaal 90% van de markt participeert in de regeling, zo vragen de leden van de fractie van D66.
In de collectieve onderhandelingen tussen filmmakers en filmproducenten over de vergoeding voor video-on-demand-exploitatie van het filmwerk is op 23 september 2025 een onderhandelaarsakkoord bereikt. Naar verwachting volgt het formele akkoord op korte termijn. Naar ik heb begrepen wordt bij de ondertekening van de overeenkomst eenmalig getoetst of er sprake is van een marktaandeel van meer dan 90%. Het gaat om private afspraken, de overheid is geen partij bij deze afspraken. Wel wordt de totstandkoming van collectieve afspraken ondersteund met de voorgestelde wetgeving en flankerend beleid. Van de bij de totstandkoming van de afspraken betrokken partijen heb ik begrepen dat de beroepsverenigingen van filmmakers, in de onderhandelingen vertegenwoordigd door hun collectieve beheersorganisaties, en filmproducenten – om invulling te geven aan de plicht van de betrokken producent om de filmmakers waarmee hij contracteert te voorzien van een billijke vergoeding voor video-on-demand – samen met aanbieders van video-on-demand-diensten – collectieve afspraken hebben gemaakt over een passende en evenredige vergoeding voor de betrokken filmmakers wanneer het filmwerk in Nederland wordt geëxploiteerd via video-on-demand. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over een vergoeding voor video-on-demand-exploitatie voor makers die betrokken zijn bij het vernederlandsen van werken. De vergoeding wordt namens de betrokken filmmakers door hun collectieve beheersorganisaties geïncasseerd en via een afzonderlijk daarop specifiek toegesneden reglement verdeeld. De collectieve overeenkomst heeft in eerste instantie een looptijd van vijf jaar. Het is vervolgens aan partijen om nieuwe afspraken te maken als zij menen dat een wijziging van de (markt)omstandigheden daartoe aanleiding geven. In artikel V van het wetsvoorstel is geregeld dat binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de wet en vervolgens telkens na vijf jaar een verslag aan het parlement wordt gezonden over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het recht op een billijke vergoeding voor filmmakers en uitvoerend kunstenaar met betrekking tot VOD-exploitatie. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze evaluatie.
De leden van de fractie van D66 vragen of de regering kan bevestigen dat de Wet versterking auteurscontractenrecht en de nieuwe bepalingen in de wet in het kader van een invoeringstoets binnen een jaar zullen worden geëvalueerd.
In reactie op het rapport Ongekend onrecht is de invoeringstoets geïntroduceerd. De invoeringstoets is een beknopte bestudering van de werking van nieuwe regelgeving in de praktijk, met bijzondere aandacht voor de gevolgen voor de doelgroep en de uitvoering. Het is niet noodzakelijk om voor alle wetgeving een invoeringstoets uit te voeren. De toets wordt uitgevoerd op het vroegst mogelijke moment waarop iets nuttigs gezegd kan worden over de werking van regelgeving in de praktijk. In veel gevallen is dat zo’n een tot twee jaar na inwerkingtreding. De invoeringstoets onderscheidt zich daarmee van de uitgebreidere en diepgaandere wetsevaluaties. Voor een volledig beeld van de beleidseffecten heeft regelgeving tijd nodig om een zichtbaar beleidseffect teweeg te brengen. Ik zal een jaar na inwerkingtreding van de Wet versterking auteurscontractenrecht aan het Platform Makers en het Platform Creatieve Media Industrie, de koepelorganisaties van respectievelijk makers en uitvoerend kunstenaars enerzijds en producenten en exploitanten anderzijds, vragen naar de eerste ervaringen met de wet en beide Kamers der Staten-Generaal daarvan verslag doen.
Ook vragen deze leden of de regering bereid is om het wetsvoorstel, na goedkeuring door de Eerste Kamer, zo spoedig mogelijk in werking te laten treden, gezien de dringende behoefte aan rechtszekerheid in het veld.
Als uitgangspunt geldt dat vaste verandermomenten voor de inwerkingtreding van wetgeving worden gehanteerd (1 januari of 1 juli). Hiervan kan in bepaalde gevallen worden afgeweken, bijvoorbeeld in geval van dringende behoefte aan rechtszekerheid in het veld of op verzoek van het veld zelf. Met inachtneming hiervan ben ik bereid als het wetsvoorstel door uw Kamer is aangenomen, de wet zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.
De leden van de fractie van D66 stellen de volgende vragen over het overgangsrecht en de toepassing van artikel IV, tweede lid, van het wetsvoorstel.
Hoe verhoudt de bepaling in artikel IV, tweede lid, («Deze wet laat vóór de inwerkingtreding van deze wet verrichte exploitatiehandelingen alsmede vóór dat tijdstip verworven rechten onverlet») zich tot de overgangsregeling, zo vragen de leden van de fractie van D66. Wordt hiermee gedoeld op onmiddellijke werking ten aanzien van lopende exploitatie zonder terugwerkende kracht?
Het in dit wetsvoorstel opgenomen overgangsrecht gaat uit van onmiddellijke werking. Dit houdt niet alleen in dat de bepalingen uit het wetsvoorstel vanaf het moment van inwerkingtreding van toepassing zijn op eerst daarna aangegane rechtsverhoudingen, maar ook op reeds bestaande rechtsverhoudingen, waaronder begrepen lopende overeenkomsten en de daaruit voortvloeiende exploitaties. Het nieuwe recht kan echter alleen worden ingeroepen met betrekking tot gebeurtenissen die zich na de inwerkingtreding van de wet hebben voorgedaan. Onmiddellijke werking moet namelijk worden onderscheiden van terugwerkende kracht. Bij terugwerkende kracht kan een maker op grond van de nieuwe wet ook opkomen tegen gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan vóór de datum van inwerkingtreding van de wet. Daarvan is hier dus geen sprake. Dit wordt in het wetsvoorstel omwille van de duidelijkheid en in lijn met artikel 26 van de richtlijn 2019/790/EU inzake auteursrecht in de digitale eengemaakte markt nadrukkelijk tot uitdrukking gebracht door te bepalen dat vóór het moment van inwerkingtreding van de wet verrichte exploitatiehandelingen en vóór de inwerkingtreding van de wet verworven rechten onverlet worden gelaten.
Met artikel I – Da wordt de Auteurswet als volgt gewijzigd: «Aan het slot van artikel 25, tweede lid, wordt toegevoegd «, en bij gebreke van dien aan zijn nabestaanden».
Met artikel II – Aa wordt de Auteurswet [bedoeld zal zijn: de Wet op de naburige rechten] als volgt gewijzigd: «Aan het slot van artikel 5, eerste lid, onder d wordt toegevoegd «, en bij gebreke van dien aan zijn nabestaanden. Artikel 25a, eerste lid, van de Auteurswet is van overeenkomstige toepassing».
De leden van de fractie van D66 hebben daarnaast een vraag over het overgangsrecht. Betekent deze wetswijziging dat na inwerkingtreding ervan (ook) alle nabestaanden van reeds (enige tijd, maximaal 70 jaar) eerder overleden auteurs en uitvoerende kunstenaars (alsnog) deze persoonlijkheidsrechten kunnen uitoefenen, ook al waren deze onder de huidige, oude regeling mogelijk vervallen, zo vragen genoemde leden. Of betekent het dat alleen de nabestaanden van auteurs en uitvoerende kunstenaars die in de toekomst zullen overlijden van deze wetswijziging zullen profiteren? De leden van de fractie van D66 vermoeden het eerste, maar het is niet helemaal duidelijk en zij achten het wenselijk dat dit door de regering wordt verhelderd.
Het in het wetsvoorstel opgenomen overgangsrecht gaat, als gezegd, uit van onmiddellijke werking. Dit brengt met zich dat de daarin opgenomen bepalingen vanaf het moment van inwerkingtreding ook bestaande rechtsverhoudingen adresseren. De persoonlijkheidsrechten van artikel 25, eerste lid, van de Auteurswet van reeds overleden makers waarvoor testamentair door de maker geen persoon is aangewezen, komen toe aan de nabestaanden van deze maker mits het werk nog auteursrechtelijk beschermd is en de beweerdelijke inbreuk op de morele rechten na de inwerkingtredingsdatum van deze wet heeft plaatsgevonden. Nabestaanden van een reeds voor de inwerkingtreding overleden maker kunnen daarop derhalve in beginsel een beroep doen, zoals de leden van de D66-fractie reeds terecht vermoedden.
Een noodzakelijke vervolgvraag is of nabestaanden dan ook bezwaar kunnen maken tegen mogelijke inbreuken op persoonlijkheidsrechten die in het (recente) verleden hebben plaatsgevonden of in het verleden zijn begonnen en nog steeds voortduren, aldus de leden van de fractie van D66. Zij informeren wat in dit verband artikel IV, tweede lid, van het wetsvoorstel betekent: «Deze wet laat vóór de inwerkingtreding van deze wet verrichte exploitatiehandelingen alsmede vóór dat tijdstip verworven rechten onverlet». Ten slotte vragen de leden van de fractie van D66 of de (eventuele) «strijd met de redelijkheid» genoemd in artikel 25 lid 1 aanhef en onder c van de Auteurswet in dit verband nog een rol speelt.
Tegen een inbreuk die heeft plaatsgevonden voordat de wet in werking trad, kan niet worden opgetreden. Bij een inbreuk die is aangevangen vóór de inwerkingtreding en die na de inwerkingtreding ervan voortduurt, kan wel worden opgetreden voor zover het de periode na de inwerkingtreding betreft. De rechter is goed in staat te beoordelen of de persoonlijkheidsrechten zijn geschonden. Er zal rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling van een mogelijke inbreuk op de morele rechten is sprake van een redelijkheidstoets en van een belangenafweging. Die redelijkheidstoets blijkt uit de tekst van artikel 25, eerste lid, onderdeel c, van de Auteurswet. De Hoge Raad heeft in zijn zogeheten 4 Jaargetijden-arrest van 29 maart 2019 (ECLI:NL:HR:2019:451) overwogen dat in de reputatie-schadetoets van artikel 25, eerste lid, onderdeel d, van de Auteurswet een afweging besloten ligt van (enerzijds) de belangen van de maker en (anderzijds) de belangen van degenen die het werk willen wijzigen.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A.C.L. Rutte
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36536-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.