Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36525 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36525 nr. 6 |
Ontvangen 12 april 2024
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van 9 april 2024. In het navolgende ga ik, mede namens mijn ambtgenoten van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, in op de vragen uit het verslag waarbij de volgorde van het verslag is aangehouden.
Algemeen
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie vroegen om een schematisch overzicht van de koopkrachtontwikkeling in 2024 van de voorbeeldhuishoudens zoals deze gepresenteerd worden in de begroting van SZW en vroegen daarbij per voorbeeldhuishouden inzichtelijk te maken wat voor koopkrachtontwikkeling er gepresenteerd is bij Prinsjesdag, hoe hoog de inschattingsfout was, wat de koopkrachteffecten waren van de verhoging van het minimumloon met 1,2%, welke koopkrachtverbetering er nog meer in de CEP2024 zat, wat het totaalbeeld is en wat het totaalbeeld is als de voorgenomen extra verhoging van het minimumloon met 1,2% per 1 juli niet doorgaat.
De hieronder opgenomen tabel toont de verwachte koopkrachtontwikkeling voor 2024 in de gevraagde scenario’s.
• Kolom 1 toont het (foutieve) koopkrachtbeeld op basis van de Macro Economische Verkenning (MEV) 2024. Deze cijfers zijn ook aan de Eerste en Tweede Kamer verzonden in de SZW-begroting.
• Kolom 2 toont per huishoudtype de omvang van de inschattingsfout.
• Kolom 3 toont het correcte koopkrachtbeeld op basis van de MEV 2024 zoals het kabinet dat had moeten presenteren.
• Kolom 4 toont de verandering van het koopkrachtbeeld tussen de MEV 2024 en het Centraal Economisch Plan (CEP) 2024. Helaas is het niet goed mogelijk om het inkomenseffect van de minimumloonsverhoging te isoleren van de inkomenseffecten van overige relevante ontwikkelingen, omdat de minimumloonsverhoging ook effect kan hebben op die overige relevante ontwikkelingen (zogenaamde interactie-effecten). Wel geeft het verschil tussen kolommen 6 en 7 een goede indicatie van het inkomenseffect van de minimumloonsverhoging.
• Kolom 5 toont het koopkrachtbeeld op basis van het CEP 2024. De minimumloonsverhoging van 1,2% is – zoals gebruikelijk bij beleidsvoornemens – verwerkt in dat koopkrachtbeeld.
• Kolom 6 toont het actuele koopkrachtbeeld op basis van het CEP 2024, inclusief de verhoging van de huurtoeslag uit voorliggend wetsvoorstel.
• Kolom 7 toont het actuele koopkrachtbeeld op basis van het CEP 2024, inclusief de verhoging van de huurtoeslag uit voorliggend wetsvoorstel, indien het minimumloon niet per 1 juli wordt verhoogd met 1,2%.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie vroegen hoe hoog de huurtoeslagverhoging moet zijn om dezelfde koopkrachteffecten te krijgen als wanneer het minimumloon met 1,2% stijgt en welke budgettaire effecten hiermee gepaard gaan.
Voorts vroegen deze leden of het kabinet een nota van wijziging op het voorliggende wetsvoorstel zal indienen als de geplande minimumloonverhoging niet doorgaat. En zo nee, op welke manier het kabinet in dat geval van plan is de fout in de koopkrachtberekeningen te herstellen.
Op deze vraag valt geen eenduidig antwoord te geven. Een verhoging van de huurtoeslag verhoogt het besteedbaar inkomen van alle huishoudtypen – gegeven de gekozen vormgeving – met in de regel hetzelfde bedrag. Bij een minimumloonsverhoging is dat niet het geval. Voor uitkeringsgerechtigden geldt bijvoorbeeld dat de bijstand en de AOW voor alleenstaanden gelijk zijn aan 70% van het referentieminimumloon en voor samenwonenden gelijk zijn aan 100% van het referentieminimumloon. Als gevolg daarvan ontvangen samenwonenden in euro’s een hoger bedrag dan alleenstaanden. Daarnaast gelden er verschillende fiscale regimes voor werkenden en uitkeringsgerechtigden, waardoor een minimumloonsverhoging in verschillende mate doorwerkt in het besteedbaar inkomen.
Het is dus niet mogelijk om – indien het parlement niet instemt met de minimumloonsverhoging – middels een verhoging van de huurtoeslag te sturen op hetzelfde verwachte koopkrachtbeeld als wanneer het parlement wel instemt met de minimumloonsverhoging.
Om toch een indicatie te geven van de inkomenseffecten en budgettaire effecten van een verhoging van de huurtoeslag het volgende ter illustratie: Indien de voorgenomen minimumloonsverhoging niet doorgaat, dan daalt de verwachte koopkrachtontwikkeling voor het huishoudtype alleenstaande met bijstand van –0,4% naar –0,7% in 2024. Om de verwachte koopkrachtontwikkeling voor het genoemde huishoudtype weer op –0,4% te laten uitkomen in 2024, zou een huurtoeslagverhoging nodig zijn van € 60 per jaar, boven op de huurtoeslagverhoging die wordt voorgesteld in het voorliggende wetsvoorstel. Dit zou een budgettair beslag vergen van additioneel circa € 110 miljoen.
Wat betreft het tweede deel van de vraag: Het kabinet is niet voornemens om een nota van wijziging op het voorliggende wetsvoorstel in te dienen als de geplande minimumloonsverhoging niet doorgaat, of om andere aanvullende maatregelen te treffen. Het kabinet heeft – op verzoek van de Tweede Kamer – een wetsvoorstel gemaakt om het minimumloon te verhogen en het kabinet heeft op eigen initiatief een voorstel gedaan om de huurtoeslag te verhogen (het voorliggende wetsvoorstel). Het is aan de Eerste en Tweede Kamer om over beide voorstellen te besluiten.
De leden van de NSC-fractie vroegen wat de reden is dat bij deze koopkrachtberekening een fout is gemaakt en wat de regering doet om herhaling te voorkomen.
In de brief Bijstelling van de koopkrachtcijfers 2024 voor een aantal voorbeeldhuishoudens met huurtoeslag van 8 maart 20241 zijn de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen uitgebreid ingegaan op het ontstaan van de fout en het voorkomen van nieuwe misrekeningen in de toekomst.
In het kort komt het erop neer dat het koopkrachtmodel van SZW in augustus 2023 door een menselijke fout met een verkeerde aanname werkte bij de berekening van de huurtoeslag, en dat deze fout destijds onopgemerkt is gebleven. Als gevolg daarvan is er voor een aantal huishoudens gerekend met een te hoge huurtoeslag.
De Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen hebben aangegeven dat fouten in de toekomst zo veel mogelijk voorkomen moeten worden. Controleprocedures worden daarom opnieuw tegen het licht gehouden en daarnaast is er meer aandacht voor het onderhoud aan de modellen.
De leden van de NSC-fractie vroegen wat het cumulatieve effect is van deze wijziging naast de Wet vereenvoudiging huurtoeslag.
Beide wetsvoorstellen kennen een eigen dynamiek, doelstellingen, uitvoeringstermijnen en beoogde ingangsdatum.
Door het wetsvoorstel Verlaging eigen bijdrage huurtoeslag zal de (maandelijkse) eigen bijdrage simpel gezegd € 3,05 lager liggen ten opzichte van effecten van de vereenvoudiging huurtoeslag (36 311). Het huurtoeslagbudget zal door het wetsvoorstel Verlaging eigen bijdrage huurtoeslag circa € 66 miljoen hoger zijn. De koopkrachtmaatregel leidt weliswaar tot een beperkte instroom in de huurtoeslag maar het interactie-effect met de vereenvoudiging huurtoeslag is verwaarloosbaar klein.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen waarom voor gedeeltelijke reparatie is gekozen is en de regering nader te duiden welke argumenten aan deze keuze ten grondslag liggen.
Het kabinet heeft bij de besluitvorming over de aanvullende huurtoeslagverhoging verschillende zaken gewogen. Ten eerste heeft het kabinet geconcludeerd dat het vorig jaar wellicht andere maatregelen had genomen als we destijds de juiste cijfers hadden gehad. Dat was een belangrijke reden om een aanvullende maatregel te treffen. Daarnaast heeft het kabinet geconcludeerd dat het niet mogelijk is om te zeggen welke maatregelen het kabinet destijds genomen zou hebben. Bij de besluitvorming is vorig jaar op verzoek van uw Kamer primair gestuurd op armoedecijfers. Die klopten en zijn sindsdien verder verbeterd. Daarom heeft het kabinet besloten om het actuele verbeterde koopkrachtbeeld t.o.v. vorig jaar mee te wegen. Alles overwegende is het kabinet uitgekomen op een extra huurtoeslagverhoging van € 66 miljoen, waardoor het voorbeeldhuishouden alleenstaande met bijstand weer uitkomt op de –0,4%. Dat is het koopkrachtcijfer dat destijds voor dit huishoudtype werd beoogd.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of de wijziging gedurende het kalenderjaar niet voor precedentwerking gaat zorgen en waarom in deze situatie toch voor aanpassing van de huurtoeslag is gekozen, ook met oog op precedentwerking naar volgende jaren.
Voorts vroegen deze leden of een dergelijke wijziging gedurende het kalenderjaar er niet toe gaat leiden dat er bij de definitieve vaststelling van de huurtoeslag in grotere mate sprake zal zijn van terugvorderingen.
Hoewel het uitvoeringstechnisch de voorkeur heeft om de bedragen tijdens het DT-proces te herzien (medio 2025), heeft Dienst Toeslagen oog voor de maatschappelijke en politieke wens om de genoemde bedragen in de actualiteit uit te keren. Het massaal herberekenen van de huurtoeslag in de fase van voorlopige toekenning moet enerzijds passen in de jaarplanning, en brengt anderzijds logistieke kosten met zich mee. Het is daarom geen zekerheid dat dit in alle gevallen kan. In dit geval bleek de combinatie met het verwerken van de reguliere jaarlijkse huurverhoging een werkbare oplossing te bieden. Door in hetzelfde jaar nog te herberekenen, weten we zeker dat burgers die te maken hebben (gehad) met de foute koopkrachtberekening worden bereikt. Voorwaarde hiervoor is wel een tijdige besluitvorming. Bij toekomstige beleidswijzigingen of aanpassingen in de huurtoeslag zal opnieuw gekeken moeten worden wanneer de eerst mogelijke inwerkingtreding is, afhankelijk van de maatregel, de gevolgen voor de burger en wat er uitvoeringstechnisch mogelijk is.
Een bedrag van maximaal € 36 op jaarbasis zal geen of zeer beperkt effect hebben op de hoogte van de terugvorderingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen hoe huurders in de vrije sector met een minimuminkomen worden geholpen met voorliggend wetsvoorstel en of de regering erkent dat voor hen nu geen enkele sprake is van een koopkrachtreparatie, ondanks dat ook zij een slechtere koopkrachtpositie hebben dan eerder voorgesteld. Voorts vroegen deze leden hoeveel mensen dit betreft.
Huurders in de vrije sector profiteren inderdaad niet van dit wetsvoorstel. De voorbeeldhuishoudens waarbij een fout is gemaakt, waren echter allemaal huishoudens die recht hadden op huurtoeslag, en dus onder andere een huur hebben onder de maximum huurgrens. Zowel de rekenfout als de koopkrachtmaatregel zijn niet van toepassing op huishoudens die huren in de vrije sector.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen waarom de verlaging van de eigen bijdrage huurtoeslag niet via een nota van wijziging op het wetsvoorstel vereenvoudiging huurtoeslag aan de Kamer is voorgelegd.
Beide wetsvoorstellen kennen een eigen dynamiek, doelstellingen, uitvoeringstermijnen en beoogde ingangsdatum.
Het kabinet hecht er veel belang aan de fout in de koopkrachtberekening op korte termijn en met terugwerkende kracht te herstellen. Met Dienst Toeslagen is afgestemd om bij hoge uitzondering gedurende het jaar 2024 een aanpassing te doen. Hiervoor is met spoed een wetsvoorstel opgesteld, zodat Dienst Toeslagen de wijziging tijdig kan doorvoeren. Dienst Toeslagen heeft aangegeven dat hij namelijk vóór 1 mei 2024 duidelijkheid moet hebben over het doorvoeren van deze wijziging om nog per juli 2024 uit te kunnen keren. Als deze deadline niet wordt gehaald, wordt de verhoogde huurtoeslag pas bij definitieve toekenning, in juni 2025 uitgekeerd. Om per 1 mei 2024 door te kunnen geven aan Dienst Toeslagen dat de hogere huurtoeslag per juli uitgekeerd dient te worden, dient de Tweede Kamer voor het wetsvoorstel gestemd te hebben en dient er, op basis van die stemuitslag, zicht te zijn op een brede meerderheid in de Eerste Kamer.
Het zicht op een meerderheid is erg belangrijk. Als er vanaf juli een hogere huurtoeslag uitgekeerd wordt en het wetsvoorstel het vervolgens niet redt, leidt dit tot meer en hogere terugvorderingen.
Het wetsvoorstel vereenvoudiging huurtoeslag is sinds 17 mei 2023 bij uw Kamer aangemeld voor plenaire behandeling. Deze behandeling heeft nog niet plaatsgevonden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen de regering hoe zij de samenloop tussen voorliggend wetsvoorstel en het wetsvoorstel vereenvoudiging huurtoeslag beoordeeld en of de Minister erkent dat een combinatie van beide wetsvoorstellen een nagenoeg nihil effect heeft en dat het samenvoegen van beide wetsvoorstellen (via een nota van wijziging) een veel logischere keuze was geweest. Voorts vroegen deze leden of het kabinet bereid is deze keuze te heroverwegen en zo niet, waarom niet.
Hiervoor heeft het kabinet toegelicht dat beide wetsvoorstellen een eigen dynamiek, doelstellingen, uitvoeringstermijnen en beoogde ingangsdatum kennen.
De verlaging van de eigen bijdrage met € 3,05 betreft een koopkrachtmaatregel die zo spoedig mogelijk bij huishoudens terecht moet komen. Dit kan met terugwerkende kracht per 1 januari 2024. De uitkering hiervan kan per juli 2024 beginnen, mits het wetsvoorstel tijdig wordt aangenomen. Het combineren van beide wetsvoorstellen maakt het onmogelijk om huishoudens op korte termijn te compenseren voor de berekeningsfout in de koopkracht. Het bedrag van € 3,05 per maand is een koopkrachtmaatregel in het licht van de fout in de koopkrachtberekeningen vorig jaar, het bedrag van € 4 per maand ter gedeeltelijke dekking van het wetsvoorstel vereenvoudiging huurtoeslag. Daarom heroverweegt het kabinet het combineren van beide wetsvoorstellen niet.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen de regering via dit wetsvoorstel de huurtoeslag toegankelijk te maken voor alle mensen die op basis van hun inkomen, ongeacht de status van de woning die zij huren, recht zouden hebben op huurtoeslag.
Dit wetsvoorstel is een koopkrachtmaatregel in het licht van de fout in de koopkrachtberekeningen vorig jaar. Hetgeen uw fractie voorstelt gaat veel verder en vergt een stelselwijziging.
De uitbreiding van de huurtoeslag naar (zelfstandige) woningen in de vrije sector is, samen met enkele andere maatregelen, reeds voorgesteld in het voor plenaire behandeling aangemelde wetsvoorstel vereenvoudiging van de huurtoeslag (36 311).
Inkomenseffecten, administratieve lasten en regeldruk
De leden van NSC-fractie vroegen wat het effect van de verlaging van de eigen bijdrage per huishoudtype is, in welke gevallen het positieve effect niet € 3,05 is en om wat voor type huishoudens het dan gaat.
Nagenoeg alle huishoudens hebben een positief effect van € 3,05 per maand als gevolg van dit wetsvoorstel. Voor enkele huishoudens ligt het positieve effect iets lager dan het hierboven genoemde bedrag. Achtergrond hiervan is de kwaliteitskorting. Het verschil tussen de betaalde huur en de eigen bijdrage is de basis voor het huurtoeslagbedrag. Boven bepaalde huurgrenzen (kwaliteitskortingsgrens en aftoppingsgrens) wordt niet meer 100% van dat huurdeel gesubsidieerd, maar respectievelijk 65% of 40%, dit zijn de kwaliteitskortingspercentages. Indien de eigen bijdrage boven de kwaliteitskortingsgrens (€ 454,47) ligt wat het geval is bij huishoudens met een relatief hoog inkomen, is het positieve effect lager dan € 3,05 als gevolg van deze kwaliteitskortingspercentages. Het gaat hierbij om eenpersoonshuishoudens met een inkomen hoger dan circa € 31.500 en meerpersoonshuishoudens met een inkomen hoger dan circa € 41.000.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36525-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.