36 488 Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024)

E NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET TWEEDE VERSLAG

Ontvangen 12 april 2024

I. Inleiding

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het tweede verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het Wetsvoorstel verhoging minimumloon 2024 (36 488). Het lid van de fractie van 50PLUS heeft nadere vragen gesteld. De regering dankt het lid van deze fractie voor diens inbreng. De regering vertrouwt erop de in het verslag gestelde vragen in deze nota naar tevredenheid te hebben beantwoord.

II. Vragen van het lid van de 50PLUS-fractie

1.

Uit het antwoord op vraag 8 van de VVD-fractie, blijkt dat 600.000 mensen alleen AOW ontvangen: oftewel 20% van het totaal. 7,4% van de mannen heeft alleen AOW en maar liefst 31,7% van de vrouwen heeft alleen AOW. Kan worden aangegeven hoeveel vrouwen met alleen AOW alleenstaand zijn en hoeveel mannen met alleen AOW alleenstaand zijn? Is het mogelijk om een actueel overzicht te krijgen van het CBS op korte termijn?

De data waarop eerdere beantwoording gebaseerd is, is afkomstig uit het rapport «Materiële welvaart in 2022». Hierin is gekeken hoeveel procent van de mannen en vrouwen met AOW met en zonder partner aanvullend pensioen hebben ten opzichte van de totale groep mannen en vrouwen met AOW met en zonder partner in 2020. Het onderliggende aantal mannen en vrouwen met en zonder partner wordt in dit rapport niet vermeld. Het is helaas niet mogelijk om op deze termijn deze cijfers te achterhalen.

2.

De regering merkt op dat een belangrijk deel van deze doelgroep een partner heeft die wel pensioen ontvangt. Wordt erkend dat dit geen argument is om anders naar de koppeling kijken: immers gaat bij minimumloon en AOW om het individu en niet om het huishouden. Er wordt ook niet gekeken naar een minimumloner met een partner met een goed inkomen.

Door de wettelijk vastgestelde netto-netto koppeling is de hoogte van de AOW-uitkering gekoppeld aan het minimumloon. De hoogte van de AOW-uitkering is 70% van het referentieminimumloon voor alleenstaanden en 50% voor gehuwden en/of samenwonenden. Door de netto-netto koppeling gaat de ontwikkeling van de hoogte van de AOW gelijk op met het referentieminimumloon voor de AOW. De netto-netto koppeling is onafhankelijk van de hoogte van het aanvullend pensioen of de hoogte van het aanvullend pensioen van de partner. Dat een deel van de AOW-gerechtigden een partner heeft die aanvullend pensioen ontvangt, is geen reden om anders naar de koppeling met het netto referentieminimumloon voor de AOW te kijken. Het besteedbaar inkomen van een AOW-gerechtigde met en zonder partner met aanvullend pensioen zal echter wel verschillen. Dit geldt ook voor niet-AOW-gerechtigden met en zonder een partner die een hoger inkomen ontvangt.

3.

Uit het antwoord op vraag 7 en 8 van de VVD-fractie blijkt dat het inkomenseffect van de maatregelen voor AOW-ers zonder pensioen (600.000 mensen) 0,7% is en voor AOW-ers met maximaal 10.000 aanvullend pensioen 0,5%. Hier blijkt toch duidelijk dat de AOW-koppeling van wezenlijk belang is en dat de Commissie Sociaal Minimum het inkomenseffect voor de 20% gepensioneerden zonder aanvullend pensioen onderschat?

Het inkomenseffect in het antwoord op vraag 7 en 8 drukt het verschil uit in het besteedbaar inkomen in 2025 met en zonder bijzondere verhoging van het minimumloon met 1,2 procentpunt. Het laat daarmee het effect van de verhoging van het minimumloon en gekoppelde uitkeringen zien.

De Commissie sociaal minimum adviseerde het inkomen te verhogen naar een niveau dat hoog genoeg is om rond te komen en om mee te kunnen doen aan de maatschappij. Dat gaat over een minimale levensstandaard. De Commissie concludeerde dat het niveau van de AOW hoger ligt dan het totaal aan minimaal noodzakelijke uitgaven. Daarbij nam de Commissie in overweging dat een AOW-verhoging relatief duur is. Voor de Commissie was dit reden om te adviseren om de AOW niet mee te verhogen bij een bijzondere verhoging van het minimumloon (bovenop de reguliere indexatie). Tegelijkertijd zijn er ook argumenten om vast te houden aan de koppeling. Het is daarom niet aan dit kabinet om over de koppeling met de AOW een besluit te nemen, gelet op de demissionaire status. Een volgend kabinet kan alle relevante overwegingen meenemen en hierover besluiten.

Het onderhavige wetsvoorstel laat de koppeling met de AOW – in lijn met de motie Klaver c.s.1 en het amendement Van der Lee c.s.2 – in stand.

4.

In antwoord op vraag 20 van de CU fractie wordt aangegeven dat er een onderscheid te maken is tussen AOW-ers zonder en AOW-ers met aanvullend pensioen door fiscalisering van de AOW, waardoor AOW ers met pensioen meer belasting betalen. Mijn fractie heeft de volgende vragen.

a.

Wordt erkend dat er op deze wijze een principieel onderscheid gemaakt gaat worden tussen AOW-ers die op basis van de volksverzekering AOW gelijk behandeld moeten worden?

In het antwoord op vraag 20 van de CU-fractie is aangegeven dat door fiscalisering van de AOW gepensioneerden met een aanvullend pensioen meer belasting betalen. Met fiscalisering van de AOW wordt geduid op een verkorting van het inkomenstraject waarover AOW-premie wordt geheven (op dit moment is dat een belastbaar inkomen tussen € 0 en € 38.098). Omdat AOW-gerechtigden geen AOW-premie afdragen, hebben AOW-gerechtigden een belastingvoordeel op dat inkomenstraject. Bij fiscalisering wordt dat inkomenstraject kleiner, en betaalt een grotere groep gepensioneerden met een aanvullend pensioen een hoger marginaal belastingtarief.

Dit heeft geen gevolgen voor de bruto-hoogte van de AOW-uitkering. Er wordt in de bruto-hoogte van de AOW geen onderscheid gemaakt tussen AOW-gerechtigden met of zonder aanvullend pensioen. Een gepensioneerde met een hoger aanvullend pensioen heeft in het huidige progressieve belastingstelsel wel minder recht op heffingskortingen en mogelijk een hoger marginaal belastingtarief. Dit zorgt ervoor dat de gemiddelde belastingdruk en de hoogte van het netto pensioen verschilt tussen gepensioneerden, net als tussen werkenden.

Het onderhavige wetsvoorstel verhoogt – in lijn met de motie Klaver c.s.3 en het amendement Van der Lee c.s.4 – het minimumloon en de gekoppelde uitkeringen, waaronder de AOW. Fiscalisering van de AOW is in het onderhavige wetsvoorstel niet aan de orde.

b.

Als de AOW-uitkering gekoppeld blijft aan het minimumloon maar vervolgens de AOW-ers met een aanvullend pensioen via een fiscale achterdeur worden aangepakt, dan is er toch sprake van ongelijke behandeling? Is dat geen fiscale leeftijdsdiscriminatie? Zo nee, waarom niet?

Nee. Het feit dat de AOW-uitkering is gekoppeld aan de hoogte van het minimumloon betekent niet dat andere (extra) inkomsten niet tot andere fiscale gevolgen zouden kunnen of mogen leiden. Van leeftijdsdiscriminatie tussen AOW-gerechtigden en anderen is geen sprake.

Het onderhavige wetsvoorstel verhoogt – in lijn met de motie Klaver c.s.5 en het amendement Van der Lee c.s.6 – het minimumloon en de gekoppelde uitkeringen, waaronder de AOW. Fiscalisering van de AOW is in het onderhavige wetsvoorstel niet aan de orde.

c.

Wordt erkend dat fiscalisering van de AOW-premie, de AOW-ers met lagere pensioenen het zwaarst treft? De AOW premie wordt immers geheven over het inkomen tot de inkomensgrens volksverzekeringen van bijna 40.000 en niet daarboven.

De reikwijdte van de fiscalisering van de AOW is afhankelijk van de mate waarin deze wordt ingezet. AOW-gerechtigden met een hoog aanvullend pensioen zullen in euro’s de volledige verhoging betalen. In relatieve termen kan dat juist lager uitvallen, omdat AOW-gerechtigden met een hoog aanvullend pensioen over het inkomen in de hogere schijven hetzelfde percentage blijven betalen. Het onderhavige wetsvoorstel verhoogt – in lijn met de motie Klaver c.s.7 en het amendement Van der Lee c.s.8 – het minimumloon en de gekoppelde uitkeringen, waaronder de AOW. Fiscalisering van de AOW is in het onderhavige wetsvoorstel niet aan de orde.

d.

Wordt erkend dat een heffing van 18% door fiscalisering van de AOW premie, niet rechtvaardig is, mede gegeven het feit dat de werkelijk betaalde AOW premie voor werknemers 4% tot 9% is en voor (bijna alle) zelfstandigen zelfs 0%?

Het effectieve AOW-premiepercentage dat door werknemers en zelfstandigen betaald wordt, is lager door de heffingskortingen (zoals algemene heffingskorting en arbeidskorting) en aftrekposten. Deze worden in mindering gebracht op de te betalen premies. Bij fiscalisering van de AOW-premie is het effectieve premiepercentage dat AOW-gerechtigden betalen ook lager. Bij AOW-gerechtigden worden ook heffingskortingen (zoals algemene heffingskorting en ouderenkorting) en aftrekposten in mindering gebracht op de te betalen premies.

Of fiscalisering van de AOW rechtvaardig is, is gezien de demissionaire status niet aan het kabinet om te beoordelen. Onderhavig wetsvoorstel verhoogt – in lijn met de motie Klaver c.s.9 en het amendement Van der Lee c.s.10 – het minimumloon en de gekoppelde uitkeringen, waaronder de AOW. Fiscaliseren van de AOW is met het onderhavige wetsvoorstel niet aan de orde.

e.

Kan de regering de meest actuele percentages geven van de werkelijk betaalde AOW premie voor werknemers en ZZP-ers?

Het nominale AOW-premiepercentage bedraagt 17,9% in 2024. In onderstaande tabel wordt inzicht gegeven in de effectieve AOW-premiepercentages (AOW-premie als percentage van het bruto-inkomen) in 2024 voor werkende alleenstaanden, alleenverdieners, tweeverdieners en alleenstaande zelfstandigen (in alle gevallen zonder kinderen) bij diverse bruto-inkomens. Voor een goede vergelijking is bij tweeverdieners ervan uitgegaan dat beide partners het vermelde bruto-inkomen verdienen. Het huishoudinkomen van tweeverdieners is bij het vermelde bruto-inkomen dus tweemaal zo hoog als bij de andere voorbeelden. Bij een zelfstandige wordt uitgegaan van een IB-ondernemer die voldoet aan het urencriterium en zodoende recht heeft op zelfstandigenaftrek, mkb-winstvrijstelling en dezelfde heffingskortingen als een werknemer. Omdat niet elke combinatie van een huishoudtype en een specifiek bruto-inkomen even vaak voorkomt, zijn deze voorbeelden niet representatief voor het totaal aan Nederlandse huishoudens.

Tabel 1: Effectieve AOW-premiepercentages 2024 verschillende huishoudtypen werkenden zonder kinderen.

Bruto inkomen

Alleenstaande

Alleenverdiener

Tweeverdiener

Zelfstandige

€ 10.000

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

€ 15.000

0,3%

0,3%

0,3%

0,0%

€ 20.000

0,9%

0,9%

0,9%

0,0%

€ 25.000

1,2%

1,2%

1,2%

0,0%

€ 30.000

4,0%

4,0%

4,0%

0,0%

€ 35.000

6,1%

6,1%

6,1%

1,9%

€ 40.000

7,8%

7,8%

7,8%

3,8%

Bron: berekeningen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

f.

Wat zijn de inkomenseffecten voor gepensioneerden, van volledige directe fiscalisering van de AOW met 1 grote stap voor inkomens tot 100.000 euro in gelijke stappen van 5.000 euro?

Gepensioneerden hebben een negatief mediaan inkomenseffect bij volledige directe fiscalisering van de AOW. Aanvullende pensioenen worden hierdoor zwaarder belast. Gepensioneerden zonder aanvullend pensioen ervaren geen inkomenseffect vanwege de netto-netto koppeling. Niet-gepensioneerden hebben geen inkomenseffect. Het inkomenseffect voor gepensioneerden is gelijk aan – 0,4%. Voor de andere inkomensgroepen is deze gelijk aan 0,0%.11 De uitsplitsing van inkomenseffecten naar een inkomen met gelijke stappen van € 5.000 kan niet worden gemaakt.

g.

Wat is de budgettaire bruto repectievelijk de netto opbrengst van volledige fiscalisering van de AOW-premie in 1 keer?

Volledige fiscalisering van de AOW levert in 2025 € 6,9 miljard (prijzen 2025) en structureel € 5,4 miljard (prijzen 2025) op.

h.

Deelt u de zienswijze dat verhoging van toeslagen, om AOW-ers zonder aanvullend pensioen te compenseren voor het ontkoppelen van de AOW, in de praktijk neerkomt op een inkomensafhankelijke AOW?

Nee. De AOW is een bruto-uitkering. Het kabinet verstaat onder «inkomensafhankelijke AOW» dat de hoogte van de bruto-AOW afhangt van de hoogte van het inkomen. Een verhoging van de toeslagen heeft geen invloed op de hoogte van de bruto-AOW en maakt de AOW niet inkomensafhankelijk. Het kabinet is ook niet voornemens om de AOW-hoogte inkomensafhankelijk te maken.

Het klopt wel dat huishoudens met een hoog inkomen geen baat hebben bij een verhoging van de zorg- of huurtoeslag. Dat is inherent aan de systematiek van toeslagen. Het recht op toeslagen is wél inkomensafhankelijk. Het klopt ook dat een verhoging van de zorg- of huurtoeslag in de praktijk alleen voordeel oplevert voor AOW-huishoudens zonder aanvullend pensioen of AOW-huishoudens met een klein aanvullend pensioen.

5.

In antwoord op vraag 26 van de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat: «Indien de AOW per 1 juli 2024 niet meestijgt met de verhoging van het minimumloon van 1,2 procentpunt, de netto AOW op 1 juli 2024 voor een alleenstaande 76% van het netto minimumloon bedraagt en voor een paar 104% van het netto minimumloon». Waarom kiest de regering ervoor om deze vraag te beantwoorden met de netto AOW bedragen terwijl de AOW gebruikelijk wordt uitgedrukt als % van het bruto minimumloon? Kan de regering de vraag alsnog beantwoorden als % van het bruto minimumloon?

De hoogte van de bruto AOW en de hoogte van het brutominimumloon zijn helaas niet goed met elkaar te vergelijken. Een werkende op minimumloon en een AOW-gerechtigde hebben een verschillend bruto-netto traject door verschillende fiscale tarieven en kortingen en verschillende te betalen premies. Om die reden is de AOW een netto-uitkering, die gekoppeld is aan het netto (referentie)minimumloon voor de AOW. Als bijvoorbeeld de inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZVW stijgt, verandert het brutominimumloon niet omdat de bijdrage door de werkgever wordt betaald. De bruto AOW stijgt echter wel omdat een AOW-gerechtigde de inkomensafhankelijke bijdrage zelf moet betalen. De AOW stijgt dan uitgedrukt als percentage van het brutominimumloon, terwijl er voor zowel de minimumloonverdiener als de AOW-gerechtigde niets verandert in het bedrag dat ze maandelijks ontvangen.

Het is rekenkundig wel mogelijk om de AOW uit te drukken als percentage van het brutominimumloon. Als de AOW per 1 juli niet zou meestijgen met de verhoging van het minimumloon met 1,2 procentpunt, is de bruto AOW (exclusief vakantiegeld) voor een alleenstaande gelijk aan 72,5 procent van het brutominimumloon (exclusief vakantiegeld) en is de bruto AOW (exclusief vakantiegeld) voor een paar gelijk aan 98,4 procent van het brutominimumloon (exclusief vakantiegeld).

6.

In antwoord op vraag 38 wordt gesteld dat: «De verhoging van het minimumloon leidt tot een grotere stijging van de AOW-uitgaven dan de uitgaven aan sociale en loongerelateerde uitkeringen. Door deze grotere stijging zijn er ook meer belastingopbrengsten over de extra AOW-uitgaven dan over de extra uitgaven aan sociale en loongerelateerde uitkeringen». Kan de regering deze vraag ook beantwoorden in relatieve termen? Levert 1 euro stijging van de AOW-uitgaven meer belastingopbrengsten op dan 1 euro aan sociale en loongerelateerde uitkeringen, of niet?

In het wetsvoorstel stijgen de AOW-uitgaven sterker dan de uitgaven aan sociale en loongerelateerde uitkeringen. Hierdoor zijn er ook meer belastingopbrengsten. Een vergelijking per euro stijging geeft een vertekend beeld, aangezien de verschillende uitkeringen niet in dezelfde mate toenemen door het hogere minimumloon en doordat er sprake is van verschillende inkomensniveaus tussen de uitkeringen. Deze vergelijking is daarom niet goed te maken.

7.

In antwoord op vraag 39 wordt erkend dat een eenmalige aanpassing van de verhouding tussen de AOW en het minimumloon inderdaad gevolgen heeft voor het relatieve welvaartsniveau van een gepensioneerde met AOW, ten opzichte van een werkende met minimumloon. «Een eenmalige aanpassing heeft echter geen gevolgen voor de jaar op jaar ontwikkeling van de verhouding tussen AOW en minimumloon. Op lange termijn blijft de AOW dus de ontwikkeling van het minimumloon volgen, zij het op een ander niveau.» Mijn fractie heeft de volgende vragen over dit antwoord:

a.

Wordt erkend dat ook een eenmalige aanpassing, bijvoorbeeld door eenmalig niet te koppelen, een structureel effect heeft op de hoogte van de AOW-uitkering en het inkomen, zodat «eenmalig» in dit verband een eufemistische woordkeuze is?

Het gebruik van de term eenmalig is in het antwoord op vraag 39 ontleend aan de formulering van vraag 39, waarin een hypothetische situatie wordt geschetst van een «eenmalige of meerjarige daling van de AOW-bedragen als percentage van het minimumloon».

Met het niveau van de AOW wordt in het desbetreffende antwoord de hoogte van de AOW in euro’s bedoeld. Met de ontwikkeling van de AOW wordt in het desbetreffende antwoord de procentuele jaar-op-jaarverandering van de AOW.

Het klopt dat een eenmalige aanpassing van de AOW-systematiek, bijvoorbeeld door eenmalig niet te koppelen, een structureel effect heeft op het niveau van de AOW-uitkering. Een eenmalige aanpassing van de AOW-systematiek heeft verder geen gevolgen voor de procentuele jaar-op-jaarverandering van de AOW in de toekomst. Op deze manier blijft de AOW de ontwikkeling van het minimumloon volgen.

b.

Wordt erkend dat eenmalig niet koppelen van de AOW-uitkering, een zware precedentwerking heeft op het wel of niet toepassen van AOW koppeling in de toekomst? Als de «ontkoppelingsknop» eenmaal is ingevoerd en is gebruikt, dan wordt de drempel om de knop vaker te gebruiken toch veel lager?

Dat is op voorhand lastig in te schatten. Dat hangt onder andere af van de redenen om te ontkoppelen, en of vergelijkbare omstandigheden zich voordoen in de toekomst. In het onderhavige wetsvoorstel is ontkoppeling overigens niet aan de orde.

c.

Wordt erkend dat hiermee ook de gelijke behandeling en de vaste verhouding tussen de AOW en de bijstand wordt doorbroken? Hoe zou dat te rechtvaardigen zijn?

Het is niet duidelijk wat er precies wordt bedoeld met de gelijke behandeling van AOW-gerechtigden en bijstandsgerechtigden en de vaste verhouding tussen de AOW en de bijstand. Vanwege de verschillende fiscale behandeling van de AOW en de bijstand, valt de netto AOW voor zowel alleenstaanden als samenwonenden ruim € 200 per maand hoger uit dan de netto bijstand.

d.

Deelt de regering de zienswijze, dat het niet-koppelen van de AOW aan extra verhogingen van het WML, ook een precedentwerking kan hebben op de automatische reguliere verhogingen van de AOW aan de automatische verhogingen van het minimumloon met de stijging van de contractlonen? Met andere woorden: Erkent de regering dat het openzetten van de «deur» naar het eenmalig niet koppelen van de AOW aan de ontwikkeling van het (bruto) minimumloon, ook kan leiden tot aantasting van de reguliere koppeling tussen het bruto minimumloon en de bruto AOW-uitkering?

Nee. Een incidentele verhoging van het minimumloon staat los van de automatische reguliere indexatie van het minimumloon en de daaraan gekoppelde regelingen. Het vergt een wetswijziging om – bij een incidentele verhoging van het minimumloon – af te wijken van de reguliere indexatiesystematiek.

In het onderhavige wetsvoorstel is ontkoppeling overigens niet aan de orde.

8.

In het antwoord op vraag 39 wordt erop gewezen «dat er verschillende instrumenten zijn om de koopkracht van gepensioneerden te beïnvloeden, bijvoorbeeld via de fiscaliteit. Sommige politieke partijen hebben voorgesteld om het minimumloon te verhogen inclusief alle gekoppelde uitkeringen en de AOW, maar ook een deel van die AOW verhoging via de fiscaliteit weer af te romen. In dat geval zou de verhouding tussen AOW en minimumloon intact blijven, maar zou de koopkracht van AOW'ers toch minder stijgen dan de koopkracht van werkenden met een inkomen op het minimumloon. Omgekeerd is het ook denkbaar: om de AOW niet mee te verhogen bij een verhoging van het minimumloon, maar de koopkracht van (een deel van) de gepensioneerde huishoudens via andere instrumenten te beïnvloeden. De verhouding tussen AOW en minimumloon is dus een relevant anker, maar niet allesbepalend voor de koopkracht van gepensioneerden.» De volgende vragen:

a.

Kan de regering van deze beide opties uitsluiten of bevestigen, dat het eindresultaat in de praktijk neerkomt op een inkomensafhankelijke AOW? Graag een toelichting.

De AOW is een bruto-uitkering. Het kabinet verstaat onder «inkomensafhankelijke AOW» dat de hoogte van de bruto-AOW afhangt van de hoogte van het inkomen. Als gepensioneerden met een aanvullend pensioeninkomen bij een minimumloonsverhoging een kleinere bruto AOW-verhoging zouden ontvangen dan gepensioneerden zonder aanvullend pensioeninkomen, dan zou er sprake zijn van een inkomensafhankelijke AOW. De regering is echter niet voornemens om de bruto AOW-hoogte inkomensafhankelijk te maken. In het onderhavige wetsvoorstel is de AOW gekoppeld aan de verhoging van het minimumloon en is er geen sprake van de genoemde opties.

De mate waarin de bruto AOW resulteert in een netto-uitkering is afhankelijk van de fiscaliteit. In het huidige progressieve belastingstelsel heeft een gepensioneerde met een hoger aanvullend pensioen minder recht op heffingskortingen en mogelijk een hoger marginaal belastingtarief. Dit zorgt ervoor dat de gemiddelde belastingdruk en de hoogte van het netto pensioen verschilt tussen gepensioneerden.

b.

Wordt erkend dat het niet werkelijk gaat om de koopkracht van gepensioneerden maar om het recht van AOW-ers om een AOW te ontvangen die gekoppeld is en blijft aan het minimumloon, een recht dat al bestaat sinds 1980?

c.

Wordt erkend dat het gaat om het principe van de koppeling en niet enkel om koopkrachtuitslagen?

De hoogte van de AOW is wettelijk gekoppeld aan de hoogte van het minimumloon. In het onderhavige wetsvoorstel verhoogt – in lijn met de motie Klaver c.s.12 en het amendement Van der Lee c.s.13 – het minimumloon en de gekoppelde uitkeringen, waaronder de AOW. Ontkoppeling is in dit wetsvoorstel niet aan de orde.

Het kabinet deelt de opvatting dat het bij besluitvorming over koopkrachtmaatregelen niet enkel gaat om de koopkrachteffecten van maatregelen. Ook de systematiek doet ertoe. Vanuit die optiek is ook het principe van de koppeling een van de relevante overwegingen. Bij besluitvorming over inkomensbeleid moeten alle relevante overwegingen worden gewogen.

d.

Wordt erkend dat het niet rechtvaardig is om bij handhaven van de koppeling de AOW verhoging af te romen c.q. af te pakken?

Het is niet mogelijk om een absolute uitspraak te doen over de rechtvaardigheid hiervan. Of «afromen» rechtvaardig wordt geacht, hangt af van de omstandigheden en overwegingen. Die moeten per geval worden gewogen. Van «afroming» is overigens geen sprake in het onderhavige wetsvoorstel.

e.

Wordt erkend dat op die wijze de koopkracht minder zou stijgen dan die van een minimumloner en dat er aldus sprake is van een materiële ontkoppeling tussen netto AOW en minimumloon? Deelt u de mening dat er in dat geval onverwijld sprake is van een afwaardering van de AOW t.o.v. het minimumloon?

Het besteedbaar inkomen en de koopkracht van AOW-gerechtigden wordt niet alleen bepaald door de hoogte van de AOW, maar bijvoorbeeld ook door de hoogte van belastingen, heffingskortingen, toeslagen en eventueel aanvullend pensioen. De toename van het besteedbaar inkomen van een AOW-gerechtigde en een werkende op minimumloon verschilt bij een bruto-inkomensstijging bijvoorbeeld door een andere fiscale behandeling voor de AOW dan voor het minimumloon. In het onderhavige wetsvoorstel stijgt de hoogte van de AOW overigens mee met de verhoging van het minimumloon en blijft de koppeling intact.

f.

De regering merkt op dat het ook denkbaar is om de AOW niet mee te verhogen met een verhoging van het minimumloon maar dat de koopkracht van (een deel van de AOW huishoudens) dan via andere instrumenten kan worden beinvloed of bijgeplust. Wordt erkend dat dit een flagrante schending is van het recht op koppeling?

Bij besluitvorming over inkomensbeleid moeten alle relevante overwegingen worden gewogen. De koppeling is niet de enige relevante overweging in koopkrachtbesluitvorming. Het niet mee verhogen van de AOW met een verhoging van het minimumloon is een keuze. Het maken van deze keuze vereist een wetswijziging, en de instemming van de Tweede en de Eerste Kamer. In het onderhavige wetsvoorstel is er – in lijn met de motie Klaver c.s.14 en het amendement Van der Lee c.s.15 – voor gekozen om de AOW mee te verhogen met de verhoging van het minimumloon, en vertaalt de stijging van het minimumloon zich door in een hogere AOW.

g.

Waarom wordt in dit verband gesproken over «AOW huishoudens»? Deze term is nieuw in dit verband en niet relevant omdat het bij de koppeling tussen de AOW en het minimumloon gaat om indivuele personen en niet om huishoudens.

De term AOW-huishoudens in antwoord 39 heeft geen speciale betekenis of bedoeling. In algemene zin geldt dat een huishouden met één of meerdere AOW-gerechtigden ook wel wordt aangeduid als «AOW-huishouden». Dat is niet ongebruikelijk. De term komt bijvoorbeeld ook terug in een van de rapporten van de Commissie sociaal minimum, in publicaties van het CBS en in beleidsdoorlichtingen.

h.

Kan de regering toelichten waarom er bij de overweging om te komen tot een hoger minimumloon, wel gedacht wordt aan de meerverdienende partner van AOW gerechtigden, terwijl er op geen vergelijkbare aandacht is voor de huishoudens waar de minimumloner een partner heeft die ook of meer verdient?

Het beeld dat anders naar AOW-gerechtigden zou worden gekeken dan naar minimumloonverdieners herken ik niet. Ook bij minimumloonverdieners is er aandacht voor huishoudens die bestaan uit een minimumloonverdiener en een verdienende partner. Bijvoorbeeld in de evaluatie van het wettelijk minimumloon.16 In hoofdstuk 3 van die evaluatie is voor zes huishoudtypen in beeld gebracht hoe het inkomen zich verhoudt tot noodzakelijke kosten voor levensonderhoud. Twee van deze zes huishoudtypen betreffen tweeverdieners (met en zonder kinderen).

i.

Wordt erkend dat koopkrachtmaatregelen later weer kunnen worden gewijzigd door fiscale aanpassingen, waarbij er ook geen «geheugen» meer is over het feit dat de betreffende maatregel was ingezet als compensatie voor het niet-koppelen?

Jaarlijks in augustus wordt verder gekeken hoe de koopkracht en armoede van verschillende groepen zich ontwikkelt, rekening houdend met alle koopkrachtmaatregelen en fiscale aanpassingen die genomen worden. In het onderhavige wetsvoorstel is er geen sprake van niet-koppelen van de AOW met de verhoging van het minimumloon.

j.

De commissie Sociaal Minimum oordeelde dat een AOW verhoging relatief duur is. Dat was voor de commissie reden om te adviseren de AOW niet te verhogen bij een bijzondere verhoging van het minimumloon, bovernop de reguliere indexatie. Wordt erkend dat het verschil maken tussen deze 2 vormen van indexatie de deur open zet naar ontkoppelen van eerst de bijzondere, extra verhogingen, om vervolgens dat ook te gaan doen voor de reguliere verhogingen?

Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op 7d staat een incidentele verhoging van het minimumloon los van de automatische reguliere indexatie van het minimumloon en de daaraan gekoppelde regelingen. Het vergt een wetswijziging om – bij een incidentele verhoging van het minimumloon – af te wijken van de reguliere indexatiesystematiek.

k.

Kan een overzicht worden gegeven van de bijzondere extra verhogingen van de arbeidskorting, bovenop de reguliere verhogingen via de tabelcorrectiefaktor sinds 2012? Graag absoluut en in procenten. Kunt u tevens voor dezelfde jaren het budgettaire beslag geven van de extra verhogingen van de arbeidskorting?

In onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het maximumbedrag van de arbeidskorting gegeven en uitgesplitst in beleidsmatige en endogene ontwikkeling (indexatie) in zowel absolute als procentuele mutaties. Tevens is het budgettaire belang gegeven van de totale beleidsmatige ontwikkeling. Dat is inclusief verhogingen van de arbeidskorting op bijvoorbeeld de andere knikpunten en aanpassingen van het afbouwpercentage.

Tabel 2: Ontwikkeling arbeidskorting uitgesplitst naar beleidsmatige en endogene ontwikkeling.
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Maximumbedrag arbeidskorting

1.611

1.723

2.097

2.220

3.103

3.223

3.249

3.399

3.819

4.205

4.260

5.052

5.532

Verhoging maximumbedrag

 

112

374

123

883

120

26

150

420

386

55

792

480

waarvan verhoging beleidsmatig

 

112

374

104

871

110

0

111

365

324

0

523

0

waarvan endogene verhoging

 

0

0

19

12

10

26

39

55

62

55

269

480

waarvan verhoging beleidsmatig (procentueel)

 

7,0%

21,7%

5,0%

39,2%

3,5%

0,0%

3,4%

10,7%

8,5%

0,0%

12,3%

0,0%

waarvan endogene verhoging (procentueel)

 

0,0%

0,0%

0,9%

0,5%

0,3%

0,8%

1,2%

1,6%

1,6%

1,3%

6,3%

9,5%

Budgettair beslag verhoging (totaal; miljarden) incl. andere knikpunten en afbouwpercentage

 

– 0,6

2,1

1,1

3,9

0,6

0,0

– 0,8

1,9

1,9

0,1

3,3

0,2

l.

Als het verplicht gespaarde pensioeninkomen kan worden gebruikt om de netto of de bruto AOW uitkering te verlagen ten opzichte van de mensen die niet hebben gespaard voor pensioen, dan wordt toch de basismotivatie van Nederlandse werknemers om voor pensioen te (willen) sparen bij een verplicht pensioenfonds ondermijnd?

Er is op dit moment geen sprake van een verlaging van de AOW. Daarbij is de hoogte van de AOW is, zoals eerder aangegeven, onafhankelijk van de pensioenopbouw. Volgens het kabinet is er daarom geen sprake van ondermijning van pensioensparen.

De regering vertrouwt erop met deze beantwoording het lid van de fractie van 50PLUS van antwoord op zijn vragen te hebben kunnen voorzien.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
1

Kamerstukken II 2023–2024, 36 410, nr. 23

X Noot
2

Kamerstukken II 2023–2024, 36 410 XV, nr. 7

X Noot
3

Kamerstukken II 2023–2024, 36 410, nr. 23

X Noot
4

Kamerstukken II 2023–2024, 36 410 XV, nr. 7

X Noot
5

Kamerstukken II 2023–2024, 36 410, nr. 23

X Noot
6

Kamerstukken II 2023–2024, 36 410 XV, nr. 7

X Noot
7

Kamerstukken II 2023–2024, 36 410, nr. 23

X Noot
8

Kamerstukken II 2023–2024, 36 410 XV, nr. 7

X Noot
9

Kamerstukken II 2023–2024, 36 410, nr. 23

X Noot
10

Kamerstukken II 2023–2024, 36 410 XV, nr. 7

X Noot
11

Kamerstuk II, 2023/2024, 32 140, nr.180.

X Noot
12

Kamerstukken II 2023–2024, 36 410, nr. 23

X Noot
13

Kamerstukken II 2023–2024, 36 410 XV, nr. 7

X Noot
14

Kamerstukken II 2023–2024, 36 410, nr. 23

X Noot
15

Kamerstukken II 2023–2024, 36 410 XV, nr. 7

X Noot
16

Kamerstukken II 2023–2024, 29 544, nr. 1230

Naar boven