Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 februari 20024
Tijdens het debat in de Eerste Kamer over wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Justitie en Veiligheid 2023 (36 435 VI, met name het beleidsartikel
Migratie) heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid toegezegd schriftelijk
te reageren op de vraag van het lid Dittrich (D66) of artikel 113, eerste lid van
de Wet op de rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) kan worden aangepast, zodat
uitbreiding van het aantal advocaten-generaal bij de Hoge Raad mogelijk wordt en indien
hierin al is voorzien, door middel van een voorstel tot wijzing van de wet, of in
de begroting 2024 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid hiervoor middelen
zijn gereserveerd. Met onderstaande beantwoording wordt voldaan aan deze toezegging.
Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel aanhangig tot wijziging van de Wet op de rechterlijke
organisatie, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, Wet op de Raad van State en
enige andere wetten in verband met enkele wijzigingen in het belang van integere,
onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak, alsmede de regeling van enige andere onderwerpen
(36 243). De planning van de Tweede Kamer is om dit wetsvoorstel medio maart 2024 te behandelen.
Indien de Tweede Kamer dit wetsvoorstel aanneemt heeft de Eerste Kamer daarna gelegenheid
zich hierover uit te spreken.
Dit wetsvoorstel bevat een wijziging van artikel 113, eerste lid, van de Wrra waarbij
wordt voorgesteld om een wijziging door te voeren in de verhouding tussen het toegestane
aantal advocaten-generaal (AG’s) en het aantal AG’s in buitengewone dienst van het
parket bij de Hoge Raad. Voorgesteld wordt om het aantal AG’s uit te breiden van 22
tot 26 en het aantal AG’s in buitengewone dienst terug te brengen van elf naar zeven.
Het totale aantal toegestane AG’s zoals genoemd in artikel 113, eerste lid, van de
Wrra blijft ongewijzigd.2 Achtergrond van deze wijziging is de toegenomen werklast bij het parket in de afgelopen
jaren. De zaken waarin door het parket advies wordt uitgebracht, zijn complexer geworden.
Daarnaast heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad (PG) meer wettelijke taken
gekregen en wordt een groter beroep gedaan op de wettelijke (onderzoeks)mogelijkheden
van de PG. Door de voorgestelde uitbreidingsmogelijkheid van het parket kan de toegenomen
werklast beter worden ondervangen. De reden hiervoor is dat in de praktijk een AG
in buitengewone dienst door de tijdelijke aard van de aanstelling vaak slechts gedeeltelijk
beschikbaar is voor werkzaamheden, terwijl een AG voor onbepaalde tijd bij koninklijk
besluit wordt benoemd en volledig beschikbaar is. Overigens is het voornemen van de
PG om, na inwerkingtreding van bovengenoemde wetswijziging, deze uitbreidingsmogelijkheid
de komende jaren geleidelijk te benutten. De kosten die gepaard gaan met een geleidelijke
invulling van de capaciteit worden meegenomen in de reguliere financieringsafspraken
van de Hoge Raad der Nederlanden en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind