36 419 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan BES eilanden 2024)

C NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 17 november 2023

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van Groen Links/PvdA en de ChristenUnie.

De beide fracties vragen in de eerste plaats hoe het belastingverzwarende effect van het verhogen van het percentage ter berekening van het gebruikelijk loon van 70% naar 90% van het vergelijkingsloon zich verhoudt tot de armoedebestrijdingsagenda van het kabinet het rapport «Een waardig bestaan» van de commissie Thodé en de bestaanszekerheid van kleine ondernemers in Caribisch Nederland met een vennootschap (directeur-grootaandeelhouder: DGA). Het kabinet meent dat de voorgestelde aanpassing van de soortgelijke dienstbetrekking naar de meest vergelijkbare dienstbetrekking en de verlaging van de doelmatigheidsmarge van 30% naar 10% geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor DGA’s om aannemelijk te maken dat 90% van het loon uit een soortgelijke dienstbetrekking lager kan zijn dan het normbedrag, het loon van de meestverdienende werknemer of 90% van de netto-omzet. Op deze wijze wordt afdoende rekening gehouden met de kleine ondernemer die structureel een bescheiden winst maakt en niet op andere wijze middelen aan de onderneming onttrekt. In het voorbeeld van de fractie van Groen Links/PvdA wordt uitgegaan van een vergelijkingsloon van USD 35.000. Een reguliere werknemer in loondienst, die geen aandelen houdt en ook geen dividend ontvangt, is over een loon van USD 35.000 in 2024 uiteindelijk USD 4.345 belasting verschuldigd. Het netto-inkomen van deze werknemer is op jaarbasis dus USD 889 lager dan dat van de DGA uit het voorbeeld van de Groen Links/PvdA fractie. Door de wijzigingen in de gebruikelijkloonregeling zal de DGA in 2024 inderdaad iets meer belasting verschuldigd zijn dan in 2023, zo volgt ook uit de berekening van de Groen Links/PvdA-fractie, maar nog altijd minder dan een gewone werknemer in loondienst en ondernemers in de inkomstenbelasting (IB-ondernemers). Dat is een gevolg van de door het kabinet gemaakte keuze om de belastingheffing van DGA’s meer in lijn te brengen met die van gewone werknemers en IB-ondernemers, niet in de laatste plaats omdat DGA’s door de op de BES-eilanden minder goed bruikbare vergelijksmaatstaf van de soortgelijke dienstbetrekking, het veel lagere normbedrag en de hogere doelmatigheidsmarge in het verleden nauwelijks in de heffing van inkomstenbelasting zijn betrokken.

Voorts vraagt de fractie van de ChristenUnie om een nadere toelichting op de knelpunten in de uitvoeringssfeer onder de huidige regeling voor de vestigingsplaatsbeschikking en onder de voorgestelde wijziging van de regeling voor holdings. Zij vraagt met name welke knelpunten dit precies betreft en op welke wijze en aan de hand van welke criteria die knelpunten in de kwalificatie van vermogensbestanddelen in de uitvoeringssfeer worden afgewogen en opgelost. Een van de knelpunten van de huidige regeling is dat het praktisch onmogelijk is om middels persoonlijke holdings op gelijkwaardige basis samenwerkingsverbanden aan te gaan. Om deze samenwerkingsvormen wel mogelijk te maken is voorgesteld om vanaf 1 januari 2024 een criterium van 50% aandelenbezit te hanteren. Een ander knelpunt in de huidige regeling is de kwestie dat een holding in veel gevallen enkel een vestigingsplaatsbeschikking voor een werkmaatschappij aanvraagt om zelf passieve activiteiten uit te (blijven) oefenen in Caribisch Nederland. Deze wijze voorkomt dat de holding belastingplichtig wordt voor de Nederlandse vennootschaps- en dividendbelasting. In de huidige wettekst worden namelijk geen andere eisen gesteld aan de overige activiteiten van deze holdings. Dit misbruik wordt met ingang van 1 januari 2024 tegengegaan door ook eisen te stellen aan de overige activiteiten van de holding (naast het houden van een belang van 50% in een actieve werkmaatschappij). De overige activiteiten van de holding moeten op grond van de voorgestelde wijziging dus ook voldoen aan de ondernemingstoets van artikel 5.2, tweede lid, onderdeel b, van de Belastingwet BES en hierdoor een actieve onderneming drijven. Alle holdings die op 31 december 2023 overige activiteiten hebben die niet aan de voorgestelde voorwaarden van artikel 5.2, tweede lid, van die wet voldoen, worden op grond van de voorgestelde wijziging vanaf 1 januari 2024 geacht te zijn gevestigd in Nederland en worden hierdoor belastingplichtig voor de Nederlandse vennootschaps- en dividendbelasting. Bij de beoordeling van de activiteitentoets zal de waarde van het aandelenbelang van de lokale werkmaatschappij overigens als een «goede asset» of activiteit worden beschouwd en niet als een «foute» belegging. Dit is de op de commerciële balans van de holding vermelde waarde van de werkmaatschappij. Hetgeen door de aandeelhouder als fiscaal erkend kapitaal in de holding is gestort (en bijvoorbeeld ook niet weer aan de DGA wordt uitgeleend), alsmede contante dividenduitkeringen vanuit de werkmaatschappij die zelf voldoet aan de vestigingsplaatsvoorwaarden, worden in de beoordelingstoets om te bepalen of de holding een vestigingsplaatsbeschikking krijgt of behoudt niet als «foute» belegging aangemerkt.

De leden van de fractie van Groen Links/PvdA vragen naar de overwegingen van het kabinet om in 2024 de invoer van andere elektrische voer- en (lucht)vaartuigen dan personen- of bestelauto’s nog niet volledig vrij te stellen van de algemene bestedingsbelasting (ABB). De invoer van (lucht)vaartuigen die in internationale (handels)verkeer worden gebruikt is al vrijgesteld van ABB; elektrisch of niet elektrisch. Dit geldt onder voorwaarden overigens ook voor vissersboten. Voor de afweging ter zake van overige elektrische (lucht)vaartuigen en voertuigen als elektrische scooters en e-bikes etc. heeft het kabinet om twee redenen deze voertuigen nog niet vrijgesteld. In de eerste plaats wordt in Europees Nederland de aanschaf van elektrische scooters en e-bikes ook in de heffing van btw (21%) betrokken en overeenkomstig belast. Het kabinet ziet geen dringende reden om in Caribisch Nederland hiervan af te wijken en geen ABB (6% of 8%) te heffen. In de tweede plaats is de infrastructuur (het elektriciteitsnetwerk) in Caribisch Nederland nog niet berekend om veel elektrisch aangestuurde voertuigen van stroom te voorzien, nog los van de omstandigheid dat een groot deel van de elektriciteit in Caribisch Nederland (met uitzondering van Saba) nog opgewekt wordt met dieselgeneratoren.

De leden van de D66-fractie vragen tot slot naar de meldplicht in de vastgoedbelasting in Caribisch Nederland. Meer in het bijzonder vraagt deze fractie waarom het eigendom van vastgoed niet al automatisch bekend is bij de (Nederlandse) Belastingdienst. Vanaf de staatkundige herziening van het Koninkrijk in 2010, waarbij de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba integraal onderdeel zijn gaan uitmaken van het land Nederland, is begonnen met het wegwerken van achterstanden in de registratie van onroerende zaken aldaar door de Belastingdienst Caribisch Nederland, de kadasters, de kamers van koophandel en de notarissen. Op dit moment zijn echter nog niet alle onroerende zaken correct geregistreerd of kadastraal gemeten. Hierdoor kan het voorkomen dat tot op heden nog niet alle eigenaren een aanslag vastgoedbelasting krijgen. De meldplicht zorgt ervoor dat eigenaren van niet bij de Belastingdienst Caribisch Nederland geregistreerde onroerende zaken actief moeten vragen om een aanslag, zodat de Belastingdienst sneller op de hoogte raakt wie de eigenaren van onbekende onroerende zaken (opstallen maar ook grond) zijn.

De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, M.L.A. van Rij

Naar boven