De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Artikel I, onderdeel H, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1, onder d, wordt in het voorgestelde artikel 121, onderdeel d, «een
percentage» vervangen door «een gelijk percentage» en vervalt «dat voor onroerende
zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en onroerende zaken die in hoofdzaak
tot woning dienen verschilt».
2. In onderdeel 2, komt het voorgestelde artikel 121, tweede lid, te luiden:
-
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, kan het algemeen bestuur bepalen dat
het tarief voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen op een ander
percentage wordt vastgesteld dan het tarief voor onroerende zaken die in hoofdzaak
tot woning dienen. De verhouding tussen de tarieven mag niet groter zijn dan de verhouding
tussen de waardeontwikkeling van onroerende zaken gelegen in het waterschap die niet
in hoofdzaak tot woning dienen en de waardeontwikkeling van onroerende zaken in het
waterschap die in hoofdzaak tot woning dienen ten opzichte van de waarde twee jaar
voorafgaand aan inwerkingtreding van dit lid.
Toelichting
Dit amendement strekt ertoe de tariefdifferentiatie voor de watersysteemheffing binnen
de categorie gebouwd tussen woningen en niet-woningen op te nemen als facultatieve
voorziening (kan-bepaling), zodat waterschapsbesturen zelf kunnen besluiten deze differentiatie
al of niet toe te passen.
Het tarief voor de watersysteemheffing binnen de categorie gebouwd voor woningen en
niet-woningen is een percentage van de WOZ-waarde van het gebouw. Momenteel is dit
tarief voor alle eigenaren hetzelfde. Omdat de WOZ-waarden van woningen gedurende
een langere periode veel sterker zijn gestegen dan de WOZ-waarden van niet-woningen,
zijn woningeigenaren een steeds groter deel van de watersysteemheffing gebouwd gaan
opbrengen. Waterschappen hebben tot nu toe geen mogelijkheden om iets aan deze lastenverschuiving
te doen.
In het wetsvoorstel is een verplichting voor de waterschappen opgenomen om bij een
verschil in waardeontwikkeling tussen woningen en niet-woningen een verschillend tarief
voor deze twee soorten objecten te hanteren. Indiener vindt het verstandig dat de
mogelijkheid aan waterschappen wordt geboden om onderscheid te maken tussen deze categorieën,
maar is het niet eens met de opgelegde verplichting.
Indiener is van mening dat het algemeen bestuur van het waterschap, als democratisch
gekozen orgaan zelf in staat moet zijn om te bepalen in welke mate er van de mogelijkheid
gebruik wordt gemaakt om onderscheid te maken tussen categorieën gebouweigenaren.
Het besluit om verschillende tarieven te hanteren wordt jaarlijks genomen bij het
vaststellen van de verordening op de watersysteemheffing. Deze werkwijze sluit aan
bij de bevoegdheid die gemeenteraden hebben om al of geen verschil te maken in de
ozb-tarieven van woningen en niet-woningen.
Grinwis