Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 oktober 2023
Met deze brief wil ik u informeren over de voortgang van de juridische procedures
over de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie (hierna: Wvk).
Procedures in Duitsland
Op 27 juli jl. heeft het Duitse Hooggerechtshof, het Bundesgerichtshof in Karlsruhe
(BGH), in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank Keulen bevestigd dat ingevolge
het Europees recht artikel 26 van het ECT inderdaad géén geldige grondslag voor een
arbitrageovereenkomst kan zijn. In de vonnissen wijst het BGH de tweede vordering
van Nederland af, waarin de Staat vroeg om deze conclusie ook toe te passen op eventuele
toekomstige arbitrageprocedures van RWE en Uniper. Het BGH beperkt zich in deze uitspraak
tot deze specifieke zaak. Met deze vonnissen van het BGH komt een einde aan alle procedures
in Duitsland. De Duitse rechter bevestigt het standpunt van Nederland dat het sinds
de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de Achmea-zaak1 duidelijk is dat een arbitrageclausule in een investeringsverdrag tussen lidstaten
niet verenigbaar is met het Europees recht. Dit geldt ook voor intra-EU arbitrageprocedures
onder het ECT.
Dit is een belangrijke overwinning voor de Nederlandse Staat. Maar hiermee houden
de arbitrageprocedures niet automatisch op. Op grond van de ICSID-Conventie oordelen
ICSID-arbitragetribunalen over hun eigen bevoegdheid. Zij baseren zich daarbij op
het internationale recht en andere rechtsbronnen.
ICSID-procedures
De internationale arbitrageprocedure van RWE bij het International Centre for Settlement
of Investment Disputes (hierna: ICSID) was sinds 18 oktober 2022 geschorst, om een
definitieve uitspraak van het BGH af te wachten. De schorsing was in eerste instantie
ingesteld voor een periode van negen maanden, maar is vervolgens twee keer verlengd
om ruimte te geven voor het bestuderen van de uitspraak. En met resultaat. Op 16 oktober
jl. heeft RWE het arbitragetribunaal verzocht om intrekking van de internationale
arbitrageprocedure. De Nederlandse Staat heeft met de intrekking ingestemd en tegelijkertijd
het arbitragetribunaal verzocht om te beslissen dat RWE de kosten van de arbitrageprocedure
voor haar rekening dient te nemen. Over de verdere afwikkeling op dit punt houd ik
u op de hoogte. Met het verzoek tot intrekking komt de internationale arbitrageprocedure
van RWE tegen de Nederlandse Staat dus definitief tot een einde.
Uniper had een dergelijk verzoek al op 20 december 2022 gedaan, waarna de arbitrageprocedure
in die zaak op 17 maart 2023 officieel door het tribunaal beëindind is. Deze beslissing
van het tribunaal is te lezen op de website van het ICSID.2 In de brief (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2306) van 17 april 2023 heb ik u een overzicht gegeven van de proceskosten die de Staat
heeft gemaakt.
Nederlandse procedure
Nu alle internationale procedures met betrekking tot RWE en Uniper zijn beëindigd,
blijft alleen het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag over. Dit hoger beroep
is door RWE en Uniper ingesteld tegen vonnissen die in eerste aanleg op 30 november
2022 door de rechtbank Den Haag zijn gewezen. In deze vonnissen bevestigt de rechtbank
dat de Wvk rechtmatig is en dat de vorderingen tot het betalen van schadevergoeding
daarom moeten worden afgewezen. Tegen deze uitspraken zijn de partijen in beroep gegaan.
Opvallend is dat RWE in haar hoger beroep ook een rechtstreeks beroep doet op de investeringsbescherming
van artikel 26 van het ECT. Dit is de eerste keer dat er een rechtstreeks beroep op
de materiële bescherming van het ECT bij de nationale rechter wordt gedaan.
Op 26 september heeft de Nederlandse Staat zijn reactie op het hoger beroep (memorie
van antwoord) ingediend. Deze memories zullen binnenkort op de gebruikelijke wijze
gepubliceerd worden op de website van de rijksoverheid.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten