Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 december 2023
Op 26 oktober 2023 heeft u mij schriftelijk verzocht (Kamerstuk 2023Z16915/2023D44567) te reageren op een brief van de advocaat van een Defensiemedewerker (hierna: betrokkene)
die schreef over «falend personeelsbeleid bij Defensie» (hierna: de brief). Met onderstaande
reactie, kom ik aan uw verzoek tegemoet.
Vooruitlopend op deze brief heb ik gereageerd op de schriftelijke vragen van Kamerlid
Jasper van Dijk (SP) over de looptijd van het in deze casus ingestelde onderzoek (Aanhangsel
Handelingen II 2023/24, nr. 499) van 28 november 2023).
Allereerst hecht ik eraan te constateren dat de brief en het bij de brief gevoegde
krantenartikel van De Limburger niet gaat over het personeelsbeleid van Defensie maar
over een casus van een individuele medewerker (betrokkene). Omdat het belang van de
privacy van individuele medewerkers vraagt om terughoudendheid, kan ik niet op alle
in de brief genoemde gebeurtenissen reageren.
Op 30 november 2021 heeft Defensie een onderzoekscommissie ingesteld naar aanleiding
van de meldingen van betrokkene over vermeende integriteitsschendingen. De meldingen
liepen uiteen van vermeend risicovol handelen in relatie tot de fysieke integriteit,
kleineren dan wel vernederen en ander ongewenst gedrag. De onderzoekscommissie stond
onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. De commissie heeft de betrokkene
en 27 andere personen geïnterviewd. Op 9 juni 2022 heeft de commissie haar rapport
aangeboden.
De commissie concludeert dat niet aannemelijk is geworden dat er tijdens een «aanhoudingsoefening»
opzettelijk risicovol jegens betrokkene is gehandeld. Eveneens is niet aannemelijk
geworden dat betrokkene tijdens een diploma-uitreiking aan het eind van de initiële
opleiding is vernederd of gekleineerd. Voorts is niet aannemelijk geworden dat collega’s
van betrokkene zich jegens hem intimiderend, agressief of ongewenst hebben gedragen.
Kritiekpunten zijn er zeker ook. Uit het rapport blijkt dat het beter was geweest
indien de direct leidinggevenden meer belangstelling voor de betrokkene aan de dag
hadden gelegd, nadat betrokkene bij de «aanhoudingsoefening» kwetsuren had opgelopen.
Ook was het beter geweest indien de direct leidinggevenden zich persoonlijk met betrokkene
hadden verstaan en er externe begeleiding zou zijn ingeroepen, nadat de werkverhoudingen
in het team van betrokkene waren verslechterd. Verder is gebleken dat een functioneringsgesprek
als gevolg van een misverstand erg laat in het personeelssysteem is vastgelegd. Tot
slot is vastgesteld dat het beter was geweest indien de melding eerder zou zijn onderzocht,
omdat door het lange tijdsverloop bij betrokkene de indruk heeft kunnen ontstaan dat
betrokkene niet «gehoord» werd.
Het rapport is op 31 augustus 2022 door Defensie met betrokkene besproken, in het
bijzijn van zijn advocaat en de voorzitter van de onderzoekscommissie. Defensie heeft
daarbij aan betrokkene verontschuldigingen aangeboden voor de door de onderzoekscommissie
vastgestelde punten van kritiek.
Naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) heb ik het
rapport met toepassing van de Woo) op 17 juli 2023 openbaar gemaakt. Een WOO-versie
van het rapport treft u als bijlage bij deze brief aan.1
De advocaat staat in de brief uitgebreid stil bij het verzuim en de re-integratie
van betrokkene. De advocaat beschrijft in de brief dat betrokkene ontevreden is over
zijn re-integratie en verzuimbegeleiding. Dat betreur ik zeer. Defensie vindt het
belangrijk om in open dialoog te spreken met medewerkers die niet tevreden zijn. Defensie
heeft in voorliggende casus ook doorlopend contact en overleg met betrokkene en zijn
advocaat, met als doel om een duurzame oplossing te bereiken. Dit overleg gaat voort
en Defensie spant zich daarbij in om tot een redelijke en rechtvaardige oplossing
te komen.
Op het verdere re-integratie- en verzuimtraject ga ik niet nader in vanwege de privacy
van betrokkene.
De Staatssecretaris van Defensie,
C.A. van der Maat