Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36410-VIII nr. F |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36410-VIII nr. F |
Ontvangen 5 april 2024
Hierbij sturen wij u de antwoorden op de vragen van de commissie over de vergadering van 12 maart 2024 inzake de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024 en wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Onderdeel van de cultuurbegroting is het erfgoed. Onder het erfgoed worden ook de «bruine vloot», de botters en andere oude zeilschepen verstaan. De CDA-fractieleden constateren met vreugde dat vele vrijwilligers aandacht vragen voor dit maritieme erfgoed door de organisatie van Sail Kampen, DelfSail en Sail Vlissingen op zich te nemen. Bij de uitvoering van het erfgoedbeleid krijgen de vrijwillige organisatoren in 2024 (in vergelijking met 2018) met een forse kostentoename te maken. De CDA-fractieleden hebben zorgen over deze toename van kosten, welke zo hoog kunnen worden dat de uitvoering van het maritieme erfgoedbeleid voor de toekomst in gevaar komt. Deelt de regering de zorgen van de CDA-fractieleden? Kan zij inzicht geven in de (toename van) kosten van Sail Kampen, DelfSail en Sail Vlissingen in 2018 versus 2024? Waardoor ziet zij de kosten voor de vrijwillige organisatie oplopen? Welke wetten zorgen in de uitvoering voor deze kostenoverschrijding met betrekking tot onder andere veiligheid, verkeer en logistiek, stikstof, beveiliging betreffende onder andere menskracht en camera’s? Welke provinciale en/of gemeentelijke regels zorgen voor de forse toename van deze kosten en is er sprake van stapeling van regels?
Reactie van de Ministers en de Staatssecretaris
Dankzij vrijwilligers worden in ons land veel evenementen georganiseerd, zeker in het erfgoeddomein. Dat is een goede zaak. Erfgoedevenementen kunnen aanspraak maken op de verschillende subsidieregelingen die lopen via de Rijkscultuurfondsen, zoals bijvoorbeeld bij het Fonds voor Cultuurparticipatie. Specifiek voor het mobiel erfgoed wordt via een regeling bij het Mondriaan Fonds de restauratie van mobiel erfgoed ondersteund.
Wij herkennen de zorg die de leden van de CDA-fractie hebben over hogere kosten. Aangezien het om initiatieven op provinciaal en gemeentelijk niveau gaat kunnen wij niet aangeven waar de kostenstijging van de genoemde evenementen precies in zit. Of en zo ja welke wetten op het gebied van onder andere logistiek, stikstof, verkeer en veiligheid kostenverhogend werken, is evenmin aan te geven. Wet- en regelgeving op dit vlak valt met name binnen de gemeentelijke of provinciale verantwoordelijkheid.
Allereerst willen de D66-fractieleden hun ongenoegen uitspreken dat door het voornoemde amendement-Martens-America het begrotingswetsvoorstel oneigenlijk is gebruikt om materiële wetgeving aan te passen. Deze gang van zaken schaadt de wetgevingskwaliteit, het waarborgen waarvan als taak van de Eerste Kamer geldt. De Eerste Kamer wordt namelijk de mogelijkheid ontnomen om een separaat politiek eindoordeel te vellen over de begroting en over de materiële wetswijziging. Zij heeft zich eerder tegen deze gang van zaken uitgesproken met het unaniem aannemen van de motie-Hoekstra c.s. Ook de Raad van State heeft zich meermaals tegen deze handelwijze gekeerd. Bovendien ligt nu een begrotingswetsvoorstel voor dat tevens een bepaling bevat die ingrijpt in grondrechten. Specifiek raakt deze bepaling aan het recht op gelijke behandeling uit artikel 1 van de Grondwet. Het amendement zorgt er namelijk voor dat instellingen indirect onderscheid kunnen maken op grond van nationaliteit. Dat komt niet naar voren in de toelichting op het amendement en er is geen advies van de Raad van State over uitgebracht. De D66-fractieleden vragen de regering met klem om op het voorgaande te reflecteren en daarbij zowel in te gaan op de genoemde institutioneel-staatsrechtelijke aspecten als op de omgang met grondrechten. Daarnaast vragen voornoemde fractieleden de regering om de Raad van State om een spoedadvies te vragen over het amendement ten behoeve van de begrotingsbehandeling in de Eerste Kamer. Een ander toetsingscriterium van de Eerste Kamer is de «uitvoerbaarheid van wetgeving». Kan de regering uitgebreid reflecteren op de uitvoerbaarheid van het amendement?
Reactie van de Ministers en de Staatssecretaris
Institutioneel-staatsrechtelijke aspecten
De regering benadrukt dat het ongebruikelijk en ook onwenselijk is om middels de begrotingswet de WHW te wijzigen. Daarmee wordt de Eerste Kamer de mogelijkheid ontnomen om zich losstaand een eindoordeel te vormen over de materiele wijziging. Met recht wijst uw Kamer op dit ongemak. Het is ook niet voor niets dat de regering bij het opstellen van wetgeving het uitgangspunt hanteert dat de onderwerpen in een wet samenhang moeten hebben.1 De begrotingswet doorloopt een bijzondere procedure en is geen wet in materiele zin, het regelt immers geen aanspraken voor derden.2 De begrotingswet is slechts een wet in formele zin.3
De Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in het verleden ook gewezen op de onwenselijkheid van het «meenemen» van een materiele wijziging in een begrotingswet. De Afdeling overweegt in dat kader dat het uitgangspunt dient te zijn dat de inhoud van de begrotingswetten beperkt blijft tot de begroting van de ontvangsten en de uitgaven van het Rijk. Het bijzondere karakter van de begrotingswetten komt ook tot uitdrukking in afwijkende procedureregels, die zijn neergelegd in de CW 2016. Het past slecht in de systematiek van afzonderlijke begrotingswetten op grond van artikel 105, eerste lid, van de Grondwet, dat in de desbetreffende voorstellen tevens bepalingen worden opgenomen die strekken tot wijziging van niet-begrotingswetten.4
Uit de literatuur zijn evenwel enkele voorbeelden bekend waarbij in een begrotingswet ook een materiele wijziging van een «andere» wet is opgenomen. Deze voorbeelden hebben allemaal – in meer of mindere mate – een financiële component. In die zin is de voorliggende wijziging van een andere orde.
Namens de regering zijn tijdens de behandeling van de begroting in de Tweede Kamer deze institutioneel-staatsrechtelijke bezwaren aan de orde gesteld. Dat is ook de reden dat het amendement stevig is ontraden. Onderkend moet echter worden dat het technisch mogelijk is om een wijziging van een inhoudelijke wet in te voegen in de begrotingswet.5 De Tweede Kamer had op basis van hun eigen reglement van orde kunnen besluiten om het amendement ontoelaatbaar te verklaren.6 Dit is niet gebeurd en het amendement is aangenomen. De regering heeft geen aanleiding gezien om de Afdeling om advies te vragen, omdat het staatsrechtelijke kader waarbinnen amendering van begrotingswetten kan plaatsvinden helder is.
Inhoud van het amendement
De voorgestelde wijziging van de WHW regelt dat niet alleen voor een gehele bachelor of associate degree-opleiding, maar ook voor een traject binnen een opleiding een maximum aantal in te schrijven studenten kan worden vastgesteld door het instellingsbestuur (numerus fixus).7 Dit kan een anderstalig traject zijn, maar bijvoorbeeld ook een traject op een vestigingsplaats van de opleiding.
Het kan voorkomen, en dat is ook de bedoeling van indiener van het amendement, dat wanneer zich een specifiek capaciteitsprobleem voordoet binnen anderstalig traject, alleen daar een beperking van het aantal in te schrijven studenten wordt ingesteld. In het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid, een voorstel dat in uw Kamer ligt,8 is ook voorgesteld om het mogelijk te maken dat specifiek op een anderstalig traject een capaciteitsbeperking wordt ingesteld. In het advies bij dat wetsvoorstel overwoog de Afdeling dat het vanuit de achtergrond van het voorstel om een numerus fixus op anderstalige trajecten mogelijk te maken, logisch is om dit ook voor Nederlandstalige trajecten toe te staan.9
De wijziging die in de begrotingswet is opgenomen komt grotendeels overeen met het voorstel waarover de Afdeling in het verleden heeft geadviseerd en beantwoordt aan het destijds gegeven advies. Met dit wijzigingsvoorstel kan een capaciteitsbeperking namelijk ook op een Nederlandstalig traject worden ingesteld indien daar capaciteitsproblemen optreden. Om deze reden heeft de regering inhoudelijk geen aanleiding gezien om de Afdeling om advies te vragen over het amendement waarmee de begrotingswet is gewijzigd.
Verhouding met grondrechten
Bij de beoordeling of een eventueel gemaakt indirect onderscheid gerechtvaardigd is, wordt gekeken naar het legitieme doel en of de maatregel passend en noodzakelijk is. De regering stelt voorop dat de met het wetsvoorstel te introduceren bevoegdheid toekomt aan het instellingsbestuur. In artikel 7.53 WHW is geregeld dat een numerus fixus enkel en alleen mag worden ingesteld in verband met de beschikbare onderwijscapaciteit. Of de beschikbare onderwijscapaciteit in een concreet geval maakt dat het passend en noodzakelijk is om een fixus op een anderstalig traject in te stellen, dient te worden beoordeeld door het instellingsbestuur. Daarbij dient het instellingsbestuur te wegen of het doel niet met een minder ingrijpende maatregel kan worden opgelost. Er moet dan sprake zijn van capaciteitstekort bij het betreffende traject. Dat kan bijvoorbeeld te maken hebben met een tekort aan anderstalige docenten.
De regering benadrukt dat het niet mogelijk is om binnen de fixus een direct onderscheid naar nationaliteit te maken. De fixus geldt voor iedereen. Binnen de selectie mag geen verboden onderscheid worden gemaakt. Naast een anderstalig traject bestaat altijd een Nederlandstalige opleiding. Studenten die de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn, zullen aangewezen zijn op het anderstalig traject. En hoewel de maatregel dus neutraal is vormgegeven, kan deze de uitwerking hebben dat indirect onderscheid op nationaliteit, via de beheersing van de taal, wordt gemaakt. De regering acht daarvoor een legitiem doel aanwezig, namelijk het behoud van toegankelijkheid van het Nederlandstalig onderwijs. Het instellen van een fixus op de gehele opleiding, terwijl het capaciteitsprobleem zich slechts voordoet in het anderstalige traject, gaat ten koste van de toegankelijkheid van het Nederlandstalig onderwijs. Of een dergelijke situatie zich voordoet is ter beoordeling van de instelling. Het is vervolgens aan het instellingsbestuur om te wegen of de inzet van het instrument passend en noodzakelijk is om het legitieme doel te bereiken.10
Spoedadvies Raad van State
De leden van de D66-fractie verzoeken de regering een spoedadvies te vragen aan de Afdeling over het amendement ten behoeve van de begrotingsbehandeling in uw Kamer. De regering ziet thans – in deze fase van het wetgevingsproces – geen noodzaak tot het vragen van een spoedadvies aan de Afdeling. De institutionele-staatsrechtelijke aspecten zijn namens de regering uitdrukkelijk onder de aandacht van de Tweede Kamer gebracht. Over de inhoud van de middels amendement ingevoegde wijziging van de WHW heeft de Afdeling eerder – in het kader van de advisering bij het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid – advies uitgebracht.
Uitvoering amendement
De uitvoering van het amendement kent drie elementen: het verzoek tot inschrijving (de aanmelding), de selectieprocedures zelf, en de registratie van de numerus fixus. De uitvoering hiervan ligt primair bij de instellingen of organisaties die werken in opdracht van de instellingen. Voor aspirant-studenten hangt veel af van de selectie. De uitkomst ervan bepaalt of de opleiding van keuze gevolgd mag worden. In sommige gevallen heeft dat verregaande invloed op de carrièremogelijkheden van een aspirant-student. Het is daarom in het belang van aspirant-studenten dat de uitvoering van zulke selectieprocedures met de grootste zorgvuldigheid gebeurt.
Het verzoek tot inschrijving wordt geregeld via Studielink, die dit uitvoert in opdracht van en namens de instellingen in het hbo en wo.
Studielink heeft laten weten dat op dit moment de gebruikte inschrijfsoftware een inschrijving op het niveau van traject niet faciliteert en dat de programma’s daarvoor moeten worden aangepast. In de uitvoeringstoets van Studielink bij het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans heeft Studielink de doorlooptijd voor het volledig aanpassen van de systemen op inschrijving en selectie op trajectniveau ingeschat op ongeveer vier jaar. Op dit moment voert Studielink in opdracht van de Vereniging hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL) een impactanalyse uit. Daarbij wordt enkel onderzocht of als eerste stap wel selectie op anderstalige trajecten kan worden gefaciliteerd ten behoeve van collegejaar 2025–2026. Daar ligt voor ad- en bacheloropleidingen op dit moment de grootste vraag. Dat betekent wel dat op een later moment de systemen opnieuw aangepast moeten worden om selectie ook voor andere trajecten mogelijk te maken. Het is uiteindelijk aan de instellingen als opdrachtgever van Studielink om de opdracht te geven dit mogelijk te maken.
Ook aan de kant van instellingen zelf zullen de systemen moeten worden aangepast. Het gaat dan om de studentinformatiesystemen (SIS). Dit soort aanpassingen raken de gehele aanmeld- en inschrijfketen en vragen om een goede samenwerking tussen Studielink, DUO, onderwijsinstellingen en de SIS-leveranciers. Uit de uitvoeringstoets bij de WIB blijkt dat instellingen de doorlooptijd schatten op een half jaar tot een jaar voor zover het gaat om anderstalige trajecten. Dit wordt bevestigd door signalen die wij hierover van instellingen hebben gekregen. Uiteindelijk is het aan de instellingen zelf om hierover afspraken te maken met de leveranciers en Studielink.
Het tweede element, de selectieprocedure, wordt door de instellingen zelf uitgevoerd. Uiterlijk bij het moment waarop de inschrijving opent (1 oktober) moet bekend zijn hoe de selectieprocedures eruit zien en op basis van welke criteria wordt geselecteerd. De medezeggenschapsorganen hebben adviesrecht bij het vaststellen van de selectiereglementen. In zijn algemeenheid betekent dat dat het opstellen en uitwerken van die procedures voor studiejaar 2025–2026 daarom op dit moment al in volle gang is. Het amendement komt tegemoet aan de wens van de instellingen, die mogelijk al bezig zijn met voorbereidingen om dit instrument in te zetten. Desondanks, is het de vraag of (en hoeveel van de) instellingen daadwerkelijk in staat zullen zijn om reeds voor 1 oktober van dit jaar hun procedures in te richten op selectie op trajectniveau, en daarbij de medezeggenschap voldoende te hebben betrokken.
Daar komt bij dat het amendement-Martens-America vraagt om een aanpassing van de Regeling aanmelding en toelating hoger onderwijs (Ratho). Instellingen zijn pas volledig op de hoogte van de bij selectie geldende wet- en regelgeving, na de stemming in de Eerste Kamer over de begroting van OCW en de publicatie van de aanpassing van de Ratho. Het staat instellingen vrij vooruitlopend hierop al voorbereidingen te treffen.
Het amendement bevat ook een verplichte registratie van de fixus op een traject in de Registratie instellingen en opleidingen (RIO). DUO heeft aangegeven deze registratie op tijd (voor 1 oktober 2024) mogelijk te kunnen maken, voor zover het anderstalige trajecten betreft. Dit vraagt wel om een aanpassing van de werkwijzen en instructie voor instellingen over hoe zij hun gegevens aanleveren. Om ook andersoortige trajecten te kunnen registreren zijn mogelijk wel aanpassingen van RIO nodig. Dit wordt op dit moment nog onderzocht.
Gezien het voorgaande hangt de uitvoerbaarheid van een numerus fixus op een traject voor het grootste gedeelte af van het tempo waarop de instellingen hun systemen en procedures gereed kunnen maken. Daarnaast spelen ook de afspraken die de instellingen kunnen maken met Studielink en leveranciers van de informatiesystemen een grote rol. Gezien de aard van selectie, gaat het kabinet ervan uit dat instellingen bij de uitvoering van het amendement-Martens-America de grootste zorgvuldigheid in acht zullen nemen.
De SP-fractieleden maken zich zorgen over de staat van ons onderwijs en willen hier in het bijzonder hun zorg uiten over het grote lerarentekort, dat inmiddels is opgelopen tot 9,4% in het hele land, en tot 18% in de grote steden. In sommige wijken is het zelfs opgelopen tot 30%. Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat de maatregelen die tot dusver zijn genomen om het probleem aan te pakken, bij lange na niet het gewenste effect gehad hebben, en is de regering het met voornoemde leden eens dat de onderwijskwaliteit zichtbaar achteruitgaat door het toenemende tekort? Wat wordt met de voorliggende begroting concreet en op korte termijn gedaan om het lerarentekort effectief terug te dringen? Is de regering het met voornoemde leden eens dat, gelet op de schrijnende cijfers, er steviger ingegrepen zou moeten worden om het lerarentekort serieus aan te pakken? Kan de regering aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Beckerman over het gelijktijdig bekendmaken van de resultaten van de schriftelijke examens van zowel staatsexamenkandidaten als overige kandidaten? Kan de regering toezeggen dat deze motie gewoon uitgevoerd gaat worden? In de Tweede Kamer heeft de Minister namens de regering aangegeven dat ook hier een capaciteitsprobleem speelt. Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat daarom des te meer geldt dat het lerarentekort met spoed moet worden aangepakt en vindt de regering dat de voorliggende begroting hier voldoende stappen zet? Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie naar de uitvoering van de motie-Westerveld en Van der Graaf, ook in het licht van de toezegging gedaan aan de Eerste Kamer om haar daar tijdig over te informeren.
Reactie van de Ministers en de Staatssecretaris
Voor een goede onderwijskwaliteit zijn voldoende en goede leraren absoluut noodzakelijk. Daarom investeren we sinds deze regeringsperiode jaarlijks € 1,5 miljard in leraren en ander onderwijspersoneel. De salarissen voor leraren in het primair onderwijs zijn daardoor gelijkgetrokken met het voortgezet onderwijs en fors gestegen. Ook wordt met dit geld de werkdruk in het voortgezet onderwijs aangepakt en is geïnvesteerd in professionalisering en krijgt onderwijspersoneel op een school met veel uitdagingen een arbeidsmarkttoelage. Daarnaast investeren we jaarlijks in het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid en het tegengaan van de tekorten. Dit doen we voor een belangrijk deel ook door de krachten in de regio (onderwijsregio’s) te bundelen en zo te zorgen dat er niet op schaarste wordt geconcurreerd. Binnen de onderwijsregio’s stimuleren we samenwerking tussen schoolbesturen, lerarenopleidingen en de beroepsgroep in de aanpak van de tekorten. En verder via de lerarenbeurs, op- en omscholing van mensen buiten het onderwijs om leraar of schoolleider te worden, voor onderwijsassistenten om hun bevoegdheid tot leraar te halen, voor statushouders met een onderwijsbevoegdheid in eigen land om de stap naar het Nederlandse onderwijs te maken, en in de geïntensiveerde convenantsaanpak in de G5 (G4 + Almere). Voor 2024 is hiervoor € 275 miljoen in de begroting gereserveerd.
Met de begroting van 2024 hebben we daarnaast een aantal herschikkingen doorgevoerd om de beschikbare middelen in te zetten voor die interventies waarvan we de meeste resultaten verwachten. Zo investeren we meer in zij-instroom en worden de middelen die eerder verspreid waren over verschillende regelingen gebundeld richting de onderwijsregio’s. Daarmee creëren we meer samenhang. Dit moet leiden tot meer resultaat met dezelfde middelen.
In het werkplan Samen voor het beste onderwijs hebben we tevens afspraken gemaakt over onderwijstijd in het primair- en voortgezet onderwijs, bevoegdheden, opleiden en strategisch personeelsbeleid. Uiteraard monitoren we al onze inzet en schakelen we bij waar mogelijk.
Op 2 april jl. hebben wij de Tweede Kamer geïnformeerd over een tijdelijke oplossing voor het eerder bekend maken van resultaten van de centrale eindexamens (hierna: CE) aan staatsexamenkandidaten in 2025. Een (groot) deel van de kandidaten weet daarmee hun CE resultaat voordat zij aan het college-examen deelnemen. De definitieve uitslag is, zo lang er sprake is van college-examens die plaatsvinden na de centrale examens, nog wel na het uitslagmoment voor leerlingen in het regulier onderwijs. In de verbeteragenda staatsexamens vo (hierna: verbeteragenda) wordt onderzocht op welke wijze en op welke termijn het mogelijk kan worden gemaakt dat alle staatsexamenkandidaten inzicht krijgen in het CE-resultaat voor de start van het college-examen. Daarnaast wordt onderzocht of het wenselijk is om de volgorde van de examens (voor een deel van de kandidaten voor wie dat passend is) om te draaien. Eind 2024 informeer ik de Tweede Kamer over de eindrapportage van de verbeteragenda waarbij een weloverwogen keuze kan worden gemaakt over de maatregelen die dit definitief mogelijk zouden kunnen maken voor alle kandidaten, inclusief de financiële gevolgen en de dekking daarvan. Op basis daarvan wordt besloten op welke wijze uitvoering kan worden gegeven aan de motie Beckerman.
De beschikbaarheid van voldoende staatsexamenbetrokkenen is een belangrijke voorwaarde voor veel van de maatregelen uit de verbeteragenda. Zo ook voor het mogelijk maken dat kandidaten eerder inzicht krijgen in het behaalde CE-resultaat. Staatsexamenbetrokkenen zijn veelal docenten uit het regulier vo. Het aanpakken van het lerarentekort in het vo kan eraan bijdragen dat meer docenten de ruimte ervaren om zich naast hun reguliere werkzaamheden in te zetten voor het staatsexamen.
De motie Westerveld en Van der Graaf roept op de rente voor studenten zonder basisbeurs te bevriezen op de stand van 2023. Er is tevens een amendement van de heer Omtzigt dat ertoe strekt om met de opbrengsten uit de versobering van de 30%-regeling de rente voor deze groep te verlagen. Deze twee voorstellen hangen naar de inschatting van het kabinet samen en het kabinet heeft enkele mogelijkheden in kaart gebracht om met de beschikbare financiële middelen de rente te verlagen voor studenten die gestudeerd hebben ten tijde van het leenstelsel. Naar aanleiding van deze toezegging streven wij ernaar om uw Kamer voor het meireces hier apart over te informeren.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft in het begrotingsdebat Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in de Tweede Kamer op 18 januari 2024 een toezegging gedaan aan het lid Teunissen (PvdD) om te onderzoeken welke stappen er gezet kunnen worden om schoolpleinen te vergroenen. Dit onderzoek zou binnen een maand toegestuurd worden aan de Tweede Kamer. Is dit onderzoek inmiddels afgerond, zo vragen de PvdD-fractieleden. Zo ja, dan zien deze fractieleden het onderzoek graag tegemoet en dan horen zij graag van de regering wat haar vervolgstappen naar aanleiding van dit onderzoek zijn. Zo nee, dan horen zij graag waarom dit onderzoek nog niet is afgerond. De pechgeneratie zit nog steeds opgezadeld met een torenhoge schuld. Ook de rente op de schuld stijgt mee. Waarom maakt de regering niet alsnog de afweging om de rente op 0% te zetten? In de afgelopen jaren is het collegegeld voor studenten met bijna € 500,– gestegen, terwijl de basisbeurs van studenten niet mee stijgt. Is de regering voornemens om een bevriezing van de stijging van het collegegeld in te voeren om studenten niet op nog hogere kosten te jagen? De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gaf in het debat in de Tweede Kamer aan dat hij niet voornemens is om een apart financieringsfonds op te zetten om meer toezicht te realiseren op gelden van derden, die bijvoorbeeld komen van Tata Steel en Shell (die acht universitaire leerstoelen financieren).Erkent de regering de zorgen die de PvdD-fractieleden hebben voor de mogelijke beïnvloeding van het (fossiele) bedrijfsleven op de wetenschap? En daarmee op de zuiverheid van de wetenschap zelf? Is de regering voornemens om op andere manieren toezicht te houden op de onafhankelijkheid van de wetenschap, behalve het waarborgen van de «interne processen»? Door een fout van het onderzoeksinstituut Wageningen Economic Research zijn de kosten voor het subsidiëren van schoolfruit verkeerd berekend. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stelt in een brief aan de Tweede Kamer: «Vanaf 13 november 2023 leveren vier erkende leveranciers al schoolfruit/-groente aan circa 1.300 scholen. Voor de overige circa 1.600 scholen ben ik op zoek naar een passende oplossing om deze scholen zo spoedig mogelijk van schoolfruit/-groente te kunnen voorzien.» Welke passende oplossingen zijn er gevonden of op welke termijn worden die verwacht? En worden al deze 1.600 scholen inmiddels voorzien van schoolfruit? Zo nee, waarom niet en op welke termijn kan daar wijziging in worden gebracht?
Reactie van de Ministers en de Staatssecretaris
De inventarisatie naar welke stappen er gezet kunnen worden om schoolpleinen te vergroenen is afgerond. De Ministeries van IenW, LNV, EZK, BZK en OCW werken samen op dit onderwerp omdat het raakt aan jongeren, duurzaamheid en onderwijs. Momenteel wordt een gezamenlijk actieplan duurzaamheid in het onderwijs opgesteld, waarbij verkend wordt hoe de schoolomgeving (waaronder het schoolplein rond de school) een onderdeel wordt van dit actieplan, waarbij ook VWS aansluit. In het voorjaar 2024 wordt het actieplan aan beide Kamers verzonden. Met dit actieplan wordt voldaan aan de toezegging tijdens de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer om een brief omtrent groene schoolpleinen te sturen.11
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 27 november 2023 de Eerste en Tweede Kamer geïnformeerd dat het gelukt is om in schooljaar 2023/2024 alle circa 2900 aangemelde scholen 20 weken lang van schoolfruit te voorzien.12 De circa 1600 scholen die eerder nog geen schoolfruit kregen, ontvangen sinds begin december 2023 schoolfruit.
Het op 0% zetten van de rente voor de studenten die hebben gestudeerd onder het sociaal leenstelsel kost incidenteel circa € 9,0 miljard, waar binnen de OCW begroting geen dekking voor beschikbaar is. Daarnaast zou een dergelijke grote maatregel niet passend zijn gelet op de demissionaire status van het kabinet.
De indexatie van het wettelijk collegegeld is wettelijk gekoppeld aan de inflatie. De reden hiervoor is dat inflatie de kosten voor het verzorgen van onderwijs en onderzoek door hogescholen en universiteiten verhoogt. De studiefinancieringsbedragen (waaronder de basisbeurs) zijn eveneens wettelijk gekoppeld aan de inflatie. Het is dus niet zo dat de basisbeurs op hetzelfde niveau blijft. Bovendien heeft dit kabinet de indexatiesystematiek van het wettelijk collegegeld aangepast. In plaats van de inflatie van de maand april af te zetten tegen de maand april van het jaar ervoor, wordt nu gekeken naar het jaargemiddelde ten opzichte van het jaargemiddelde van het jaar ervoor. Hierdoor is de indexatie van het collegegeld minder gevoelig voor incidentele pieken en dalen in de inflatie en maakt de indexatie daarmee minder volatiel en meer voorspelbaar voor studenten. Het kabinet hecht eraan om deze nieuwe systematiek de komende jaren consequent toe te passen en is geen voorstander van een bevriezing van de stijging van het collegegeld. Bovendien leidt een bevriezing van de stijging van het collegegeld ook tot lagere inkomsten voor de onderwijsinstellingen. Er is geen budget beschikbaar om de instellingen hiervoor te compenseren.
Wij begrijpen de zorgen van de leden van de PvdD-fractie. Wij vinden het belangrijk dat transparant is wie leerstoelen en onderzoek financiert en welke nevenwerkzaamheden hoogleraren vervullen. Als dit niet volledig transparant is, dan kan het belangenverstrengeling verhullen of op zijn minst de schijn daarvan wekken. Dit is niet wenselijk voor de geloofwaardigheid van en het vertrouwen in de wetenschap. Daarom heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap eind vorig jaar met de rectoren van de universiteiten hierover gesproken.13 Uit dat gesprek blijkt dat de universiteiten het belang van transparantie onderschrijven en maatregelen hebben getroffen en nog oppakken.
Zo hebben universiteiten nevenwerkzaamheden van hoogleraren en externe financiering van bijzondere leerstoelen openbaar gemaakt. Naar verwachting volgt deze maand openbaarmaking van de externe financiering van gewone leerstoelen. Ook heeft UNL aan het «Landelijk Overleg van Kwaliteitszorgmedewerkers Onderzoek» gevraagd om bijzondere hoogleraren na aanstelling verder in te bedden in de structurele kwaliteitszorg cyclus van de universiteit. Daarnaast wordt de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit geëvalueerd. Wij hebben aan de onafhankelijke evaluatiecommissie gevraagd om in deze evaluatie mee te nemen in hoeverre de gedragscode helpt bij het voorkomen van ongewenste beïnvloeding door opdrachtgevers of derden en om inzicht te hebben in de wijze waarop de toepassing van de gedragscode zoveel mogelijk kan worden bevorderd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, F.Q. Gräper-van Koolwijk
J.L. Boon, «Over het gebruik van begrotingswetsvoorstellen om bepalingen uit niet-begrotingswetten te wijzigen. Een historisch-juridische beschouwing», RegelMaat 2022/38 (1), p. 37–53.
Zie in dat kader ook T.C. Borman, 2015, «De begrotingswet: een wet als iedere andere?», in: RegelMaat 2015-2, p. 144–158
De wijziging betreft een «programma binnen een associate degree-opleiding of een bacheloropleiding waarvan de studielast en de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die een student bij de beëindiging van de opleiding moet hebben verworven, gelijk zijn aan die van de opleiding». Kortheidshalve wordt dat in deze beantwoording aangeduid als een «traject».
Bij brief van 21 april 2023 is uw Kamer geinformeerd over het voornemen om dit wetsvoorstel in te trekken en te doen vervangen door het wetsvoorstel internationalisering in balans dat thans aanhangig is bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter advisering. Het streven is dit wetsvoorstel nog in Q2 van 2024 in te dienen bij de Tweede Kamer. Kamerstukken I 2022/23, 35 282, L.
Zie de Kamerbrief van 27 november 2023 aan de Tweede Kamer: Voedingsbeleid | Tweede Kamer der Staten-Generaal en de brief van 27 november 2023 aan de Eerste Kamer: Voedingsbeleid (31 532); brief regering; Uitvoering EU-schoolregeling voor schoolfruit en groente (TK, 287) – Eerste Kamer der Staten-Generaal
Tweede Kamer brief met verslag van dit gesprek: Kamerbrief over overleg de met rectoren universiteiten over wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl]
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36410-VIII-F.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.