36 410 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024

Nr. 115 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 maart 2024

Op 23 januari 2024 heeft uw Kamer de motie van de leden Martens-America (VVD) en Keijzer (BBB) aangenomen (Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 59). Deze motie roept de regering op tot het instellen van een transparantieregister, waarin omroepen de kosten van elk televisie- en radioprogramma vermelden, uitgesplitst naar kostensoort en met medeneming van externe producenten. Uw Kamer heeft mij daarbij verzocht om een brief over de uitvoering van deze motie.

Ik wil benadrukken dat ik het met de indieners van de motie eens ben dat er vertrouwen moet zijn dat publieke middelen door de omroepen zorgvuldig worden besteed en dat de normen en kaders, bijvoorbeeld die over beloningen van presentatoren, worden nageleefd en gehandhaafd. Daarbij moet transparant zijn hoe de middelen zijn besteed en welke doelen en prestaties daarbij zijn nagestreefd en bereikt, zodat de omroepen en de NPO hierop aanspreekbaar zijn.

Vanuit dit uitgangspunt ga ik onderzoeken hoe deze motie uitgevoerd kan worden. Ik wil uw Kamer hierover uiterlijk bij de komende mediabegrotingsbrief informeren en met voorstellen komen zodat uw Kamer in staat is een afgewogen oordeel te vormen. Proportionaliteit en juridische haalbaarheid zijn criteria die ik hierbij ga betrekken. Hieronder licht ik dit toe.

Nieuwe instrumenten moeten ten opzichte van de al bestaande een duidelijke toevoeging zijn. Sturen op doelmatigheid van de uitgaven aan het media-aanbod is al een wettelijke taak van de publieke omroep. Het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) ziet hierop toe en rapporteert daarover aan OCW en de NPO. Over de huidige stand van zaken van de uitvoering van de doelmatigheidstaak door de NPO informeer ik uw Kamer binnenkort in een aparte brief. In 2024 kijkt het Commissariaat opnieuw naar de verantwoording van de NPO over de doelmatigheid van de bestedingen aan media-aanbod. Ook bestaan er al kaders voor de beloningen voor bestuurders en presentatoren. Op de naleving hiervan wordt eveneens door het Commissariaat toegezien.

Omdat ik uit de motietekst afleid dat het de indieners van de motie met name lijkt te gaan om de beloningen voor presentatoren en de betalingen aan de onafhankelijke producenten wil ik in het kader van bestaand instrumentarium hier twee recente ontwikkelingen benoemen.

1. Het Commissariaat heeft een extern onderzoek laten uitvoeren door KPMG Forensic naar (het toezicht op) de naleving van de beloningskaders bij de landelijke publieke omroep. Het onderzoeksrapport van KPMG is aan uw Kamer toegestuurd per brief van 11 januari 2024 (Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 42).

In zijn reactie op het rapport van KPMG geeft het Commissariaat aan dat uit het onderzoek niet is gebleken dat de landelijke publieke omroepen de normen uit de Wet Normering Topinkomens (WNT) en het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep (BPPO) overschrijden. Wel onderschrijft het Commissariaat in zijn reactie op het rapport van KPMG een aantal aandachtspunten ter verbetering van het toezicht op de naleving van het BPPO. Dit gaat bijvoorbeeld over presentatoren die voor meerdere omroepen werkzaam zijn of om presentatoren die via buitenproducenten worden betaald. Het Commissariaat acht daarom een verdere aanscherping van het BPPO noodzakelijk en de NPO heeft inmiddels aangegeven daartoe met voorstellen te zullen komen. Deze voorstellen wacht ik met interesse af en zal ik betrekken bij mijn onderzoek.

2. Onafhankelijke producenten maken programma’s samen met of in opdracht van omroepen. Door de NPO is eind vorig jaar de bindende regeling gerealiseerde kosten media-aanbod geactualiseerd. Deze regeling maakt het mogelijk voor de NPO en (onder voorwaarden) de omroepen om achteraf bij coproducties of een in opdracht gegeven productie bij een onafhankelijk producent een overzicht van de werkelijk gerealiseerde kosten op te vragen. Dit maakt het voor NPO en omroepen mogelijk om niet alleen vooraf maar ook achteraf een oordeel te vormen over de uitgaven in relatie tot de prestaties en dit mee te nemen in toekomstige besluitvorming. Dat is een significante verbetering om inzicht te verkrijgen in de kosten die de producenten in rekening brengen.

De aanscherpingen van het BPPO worden nog uitgewerkt en de nieuwe bindende regeling is per 1 januari van dit jaar in werking getreden. Het is dus nog te vroeg om iets over de effecten van beide maatregelen te zeggen maar ik vind het wel belangrijk om die effecten mee te wegen. Die neem ik daarom mee in mijn onderzoek.

De motie roept met het inrichten van een transparantieregister op programmaniveau op een stap verder te gaan dan het bestaande instrumentarium. Het voorgestelde register betekent een keuze voor een instrument met mogelijke gevolgen voor de openbaarmaking van informatie over individuen en over deels bedrijfsvertrouwelijke zakelijke transacties. Ik voorzie daarom een aantal belangrijke vragen bij de (juridische) haalbaarheid. Het gaat bijvoorbeeld om de vraag hoe het voorgestelde register zich verhoudt tot bestaande wetgeving op het gebied van privacy en persoonsgegevens en de omgang met concurrentiegevoelige informatie.

Met het openbaar maken van inkomensgegevens wordt inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Hierbij gaat het in aanleg om een veel ruimere kring van personen dan degenen die vallen onder de WNT- en BPPO-normering. Het ligt ook voor de hand dat het register bedrijfsvertrouwelijke of concurrentiegevoelige informatie zal bevatten, waarvoor betrokkenen in beginsel op vertrouwelijkheid moeten kunnen rekenen. Door de openbaarmaking in een register wordt inbreuk gemaakt op die vertrouwelijkheid. Onderzocht moet worden of genoemde vormen van inbreuk te rechtvaardigen zijn en niet strijdig met bestaande wetgeving.

Tot slot wil ik oog houden voor de gevolgen voor de onafhankelijkheid van de landelijke publieke omroep. Wanneer kosten per programma inzichtelijk worden kan elke individuele programmakeuze op basis van die kosten ter discussie worden gesteld door de politiek. De kernwaarde van het publieke mediabestel dat er afstand bestaat tussen media en politiek kan daarmee onder druk komen te staan. Die kernwaarde is onder andere uitgewerkt in de Mediawet 2008. Ook de European Media Freedom Act bevat waarborgen voor de onafhankelijke werking van publieke omroepen. De stemming in het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie over deze verordening vindt binnenkort plaats. De verordening zal dan enkele weken daarna in werking treden, de bepaling over publieke omroepen wordt 15 maanden nadien van toepassing. De noodzaak en rechtvaardiging van het voorgestelde transparantieniveau moeten ook in dit licht kunnen worden onderbouwd.

Zoals gezegd zal ik uw Kamer uiterlijk in de komende mediabegrotingsbrief informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar de uitvoering van de motie. Vervolgens kan een goed onderbouwd besluit worden genomen over de nodige stappen om ons gezamenlijke doel te bereiken: een publieke omroep die middelen op een doelmatige manier inzet om relevante en mooie programma’s te maken voor iedereen in Nederland.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, F.Q. Gräper-van Koolwijk

Naar boven