36 410 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024

Nr. 111 BRIEF VAN DE MINISTER PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 februari 2024

Met deze brief reageer ik op twee verzoeken die uw Kamer deed in het ordedebat van 23 januari 2024. Allereerst zeg ik naar aanleiding van de motie Pijpelink (GroenLinks-PvdA) c.s. (36 410 VIII, nr. 61) bij dezen toe dat de analyse van de juridische haalbaarheid van het limiteren dan wel afschaffen van de vrijwillige ouderbijdrage zo snel mogelijk uitgevoerd wordt en zodra die gereed is met uw Kamer gedeeld wordt. Naar verwachting zal dit voor Prinsjesdag zijn.

In het vervolg van deze brief reageer ik op uw verzoek op de spreekt-uit-motie Van Zanten (BBB) /Stoffer (SGP), ingediend tijdens de begrotingsbehandeling Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 januari 2024 (36 410 VIII, nr. 80). Een spreekt-uit-motie is een uitspraak van de Kamer en geen verzoek aan de regering. Uw Kamer heeft mij gevraagd per brief op deze motie te reageren en dat doe ik hierbij graag. Met deze motie spreekt uw Kamer uit dat de beschikbare middelen voor het onderwijs ingezet zouden moeten worden voor het verbeteren van de onderwijskwaliteit en tegengaan van analfabetisme en dat zodoende een heroverweging van een deel van het budget voor kansengelijkheid in het onderwijs wenselijk is.

Maatregelen voor onderwijskwaliteit en geletterdheid

Kansengelijkheid begint met goede basisvaardigheden. Ik kan het verbeteren van de onderwijskwaliteit, het tegengaan van analfabetisme en het bevorderen van kansengelijkheid in het onderwijs niet los van elkaar zien. Onderwijskwaliteit gaat over de mate waarin het onderwijs eraan bijdraagt dat elke leerling, ongeacht afkomst, zijn of haar potentie in de volle breedte kan realiseren.1 Te veel leerlingen verlaten het onderwijs zonder goede beheersing van de basisvaardigheden. Elk kind in Nederland verdient onderwijs van goede kwaliteit. Als we kinderen – en volwassenen- in Nederland dit fundament niet meegeven, werkt dit hun hele leven door. Zij hebben moeite met het invullen van formulieren, met solliciteren, het begrijpen van bijsluiters van medicijnen of met het omgaan met geld, tijd en maten. Daarom maakt het kabinet veel werk van de kwaliteit van het funderend onderwijs en het verbeteren van basisvaardigheden van leerlingen. Voor dit doel is € 1 miljard geïnvesteerd. Ook werken we aan het verbeteren van de geletterdheid onder volwassenen.2 Sterke basisvaardigheden zijn een belangrijke voorwaarde om volwaardig mee te kunnen doen in de samenleving.

Onderwijskwaliteit en kansengelijkheid

Onderwijs moet leerlingen in staat stellen zich te ontwikkelen, of het nou in Heerlen, in de Randstad of in Oost-Drenthe is. Een stevige basis op school geeft leerlingen de kans iets van hun leven te maken en zelfstandig een goede boterham te verdienen. Het onderwijsniveau van leerlingen wordt sterk bepaald door de plek waar zij geboren worden en het opleidingsniveau van hun ouders. Investeren in de omgeving van het kind is dan ook investeren in onderwijskwaliteit. Dit doen we op verschillende manieren.

In het programma School en Omgeving krijgen leerlingen huiswerkbegeleiding en bijvoorbeeld een nadere kennismaking met techniek of sport. Dat vergroot hun leefwereld en legt een fundament voor goede basisvaardigheden.

Met de kansengelijkheidsmiddelen werken we er ook aan dat leerlingen die een (extra) ondersteuningsbehoefte hebben, een onderwijsomgeving krijgen waarin zij tot hun recht komen, of ze nu hoogbegaafd zijn of dyslexie hebben. Met de digitale school zorgen we ervoor dat thuiszittende leerlingen weer onderwijs kunnen volgen. Met de inzet van de brugfunctionaris ontlasten we leraren, zodat die de ruimte krijgen om zich ook daadwerkelijk te focussen op lesgeven.

Voorkomen van achterstanden bij jonge kinderen is beter dan dat leerlingen die op latere leeftijd moeten inlopen. Daarom investeren we met de middelen voor kansengelijkheid in de kwaliteit en het bereik van de voor- en vroegschoolse periode. In het voortgezet onderwijs geven we scholen structureel extra middelen voor extra (taal)onderwijs voor leerlingen die dat nodig hebben. Het programma Schoolmaaltijden zorgt ervoor dat leerlingen meer energie, een betere concentratie en minder stress hebben en daardoor beter tot leren komen.3

Schakelmomenten in het onderwijs kunnen doorlopende leerlijnen in de weg zitten. Een deel van de middelen voor kansengelijkheid wordt daarom ingezet op soepele overgangen tussen primair en voortgezet onderwijs, flexibiliteit in het voortgezet onderwijs en een betere aansluiting op het beroepsonderwijs. Scholen worden gestimuleerd om (regionaal) meer samen te werken om leerlingen een onderwijsaanbod te bieden dat past bij wat zij kunnen en willen. We investeren in het beroepsonderwijs in opleidingsroutes in beroepen in belangrijke tekortsectoren, zoals de techniek, woningbouw, zorg, kinderopvang en het onderwijs zelf. Binnen en buiten het onderwijs kunnen jongeren in het programma Maatschappelijke Diensttijd (MDT) verder werken aan hun persoonlijke vorming door zich in te zetten op actuele maatschappelijke vraagstukken, zoals eenzaamheid en mentale gezondheid. Jongeren van 12 tot 30 jaar werken een half jaar lang aan hun eigen ontwikkeling en zetten zich vrijwillig in voor anderen.

Tot slot

Met deze brief heb ik globaal inzicht willen geven in de huidige bestemming van de middelen voor kansengelijkheid. Deze middelen dragen bij aan een zo optimaal mogelijke ontwikkeling van heel veel leerlingen. In en om het onderwijs krijgen zij hiermee de ondersteuning die hen in staat stelt het beste uit zichzelf te halen.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul


X Noot
1

Definitie afkomstig uit het interdepartementale beleidsonderzoek «Koersen op kwaliteit en kansengelijkheid» https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2022/12/12/bijlage-rapport-koersen-op-kwaliteit-en-kansengelijkheid-ibo-sturing-op-kwaliteit-van-onderwijs

X Noot
2

Kamerstukken II, 2021–2022, 31 293, nr. 620, Kamerstukken II, 2023–2024, 31 293, nr. 710, Kamerstukken II, 2022–2023, 28 760, nr.114.

Naar boven