Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 januari 2024
Met deze brief informeer ik u over de zienswijze van het kabinet op het concept van
medeplichtigheid zoals toegezegd op 23 november 2023 (Kamerstuk 23 432, nr. 503) aan het lid Sjoerdsma (D66).
Op het handelen van staten is het staatsaansprakelijkheidsrecht van toepassing, niet
het strafrecht. Staten kunnen immers niet strafrechtelijk aansprakelijk gesteld worden
op basis van het internationaal recht en het strafrechtelijke concept van medeplichtigheid
geldt dus evenmin tussen staten. Het concept van medeplichtigheid zoals van toepassing
op staten is dus medeplichtigheid onder het internationaal recht. De gewoonterechtelijke
regel inzake medeplichtigheid is weergegeven in artikel 16 van de conceptartikelen
van de VN Commissie voor internationaal recht inzake staatsaansprakelijkheid.
Onder deze regel inzake medeplichtigheid mag een staat geen hulp of bijstand verlenen
aan een andere staat bij het plegen van een internationaal onrechtmatige daad. Indien
een staat dit toch doet, dan kan de bijstandverlenende staat daaraan medeplichtig
zijn. De aansprakelijkheid daarvoor is echter beperkt tot de verleende hulp of bijstand,
en strekt zich niet uit tot aansprakelijkheid voor de onrechtmatige daad gepleegd
door de bijstandontvangende staat.
Er is sprake van medeplichtigheid indien aan drie voorwaarden is voldaan. Ten eerste
moet de bijstandverlenende staat op het moment van het verlenen van de bijstand op
de hoogte zijn van het plaatsvinden van een onrechtmatige daad en de intentie hebben
daaraan bij te dragen. Ten tweede moet de bijstand een significante bijdrage leveren
aan de onrechtmatige daad. Ten derde moet worden vastgesteld dat de bijstandverlenende
staat in strijd met zijn eigen verplichtingen zou hebben gehandeld indien hij zelf
het handelen van de bijstandontvangende staat had verricht.
Medeplichtigheid onder het internationaal recht kan dus niet ontstaan wanneer hulp
of bijstand bijdraagt aan «de algemene militaire capaciteit» van een staat, aangezien
dat geen internationaal onrechtmatige daad inhoudt. Het is ook onvoldoende als er
slechts een «gerede kans» bestaat dat de staat waarnaar goederen worden geëxporteerd,
schendingen van het internationaal recht begaat, zoals opgenomen in het strafrechtelijke
concept van medeplichtigheid. Voor medeplichtigheid van staten is namelijk vereist
dat de bijstandverlenende staat kennis heeft van de omstandigheid dat zijn bijstand
significant bijdraagt aan een specifieke onrechtmatige daad door de bijstandontvangende
staat. Er moet dus een verband zijn tussen een specifieke onrechtmatige daad en de
verleende bijstand. Een gerede kans is dus onvoldoende, alsook een algemene veronderstelling
van schendingen van internationaal recht.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
G.E.W. van Leeuwen