Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 januari 2024
Tijdens het Notaoverleg MIRT d.d. 22 januari 2024 (Kamerstuk 36 410 A, nr. 46) heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) toegezegd dat ik uw Kamer
zal voorzien van een appreciatie van de motie van de leden Grinwis en Vedder (Kamerstuk
36 410 A, nr. 41) over de verbetering van de beleidsregels omtrent extern salderen.
De motie verzoekt de regering om de beleidsregels voor extern salderen op korte termijn
zodanig te verbeteren dat eventueel aanwezige dier- en fosfaatrechten (hierna: productierechten)
niet meer los verkocht worden, maar in de transactie worden betrokken, en verzoekt
de regering dat het Rijk, dus ook IenW, per heden bij extern salderen zich voortaan
ook richt op de opkoop van eventueel aanwezige productierechten. Ik ontraad deze motie,
aangezien de consequenties van deze koppeling op dit moment nog niet goed in beeld
zijn gebracht.
In 2019 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State geadviseerd over dit vraagstuk.
Aan de Afdeling was een nota van wijziging voorgelegd waarin werd geregeld dat productierechten
(gedeeltelijk) kunnen vervallen als een bedrijf geheel of gedeeltelijk wordt beëindigd
en in samenhang daarmee een natuurvergunning wordt verleend. In haar advies betwijfelde
de Afdeling onder meer de effectiviteit van deze maatregel.1 De koppeling voorziet namelijk niet direct in vermindering van stikstofdepositie,
maar beoogt te voorkomen dat deze productierechten worden ingezet om gebruik te maken
van een bestaande natuurvergunning en de desbetreffende latente ruimte binnen deze
vergunning. Het is op dit moment nog niet duidelijk hoeveel deze maatregel gaat bijdragen
aan het terugdringen van de inzet van latente ruimte door initiatiefnemers. Daarnaast
heeft het toenmalige kabinet in 2019 ook afgezien van het doorhalen van productierechten
bij extern salderen.
Daarentegen onderschrijf ik de doelstellingen van deze motie. Het in gebruik nemen
van latente ruimte zorgt voor een feitelijke toename van stikstofdepositie en dit
kan een risico vormen voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Daarbij komt in
de natuurdoelanalyses duidelijk naar voren dat het niet goed gaat met beschermde natuur
in Nederland. Verder onderken ik de mogelijke bijdrage van dit voorstel aan het verminderen
van verdere druk op de mestmarkt.
Gezien de eerdere bezwaren in het advies van de Afdeling advisering, het gebrek aan
inzicht in de consequenties van deze maatregel en de benodigde interbestuurlijke afstemming
ontraad ik deze motie. Desalniettemin wil ik, vanwege de mogelijke kansen die deze
maatregel biedt, de beleidsregels omtrent extern salderen verder onderzoeken. In dit
onderzoek neem ik ook de vraag mee of deze koppeling alleen zou moeten gelden bij
transacties waarbij overheidspartijen zijn betrokken. Tot slot wil ik nog vermelden
dat bij generieke vrijwillige beëindigingsregelingen, zoals de Lbv en de Lbv-plus,
de productierechten wel worden ingetrokken.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink