36 397 Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake bodemmonitoring en bodemveerkracht (Wet bodemmonitoring)

C BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Aan de Voorzitter van de Europese Commissie

Den Haag, 11 oktober 2023

De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft het op 5 juli gepubliceerde EU-voorstel over de monitoring van de bodem getoetst aan het beginsel van subsidiariteit. Daarmee is toepassing gegeven aan artikel 5 EU-Verdrag en Protocol 2 bij het Verdrag van Lissabon betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

Met deze brief stel ik u in kennis dat het oordeel van de Eerste Kamer der Staten-Generaal over de subsidiariteit van dit voorstel negatief is.

De Eerste Kamer onderschrijft het belang van een gezonde bodem ten volle, maar is van mening dat de maatregelen niet in overeenstemming zijn met het subsidiariteitsbeginsel.1 De Kamer is er niet van overtuigd dat het optreden van de EU door middel van deze bodemrichtlijn voordelen oplevert boven het nationaal optreden door de lidstaten, gezien het lokale karakter en de land-specifieke oorzaken van bodemverontreiniging. De Eerste Kamer kan zich zelfs voorstellen dat regelgeving op EU-niveau vertragend zou kunnen werken.

Argumenten

Bij de toetsing van de richtlijn aan artikel 5 van het EU-verdrag, heeft de Eerste Kamer geconstateerd dat aan twee van de daarin verwoorde criteria haars inziens niet wordt voldaan. Het gaat dan om

  • de noodzaak: de doelstellingen van het optreden kunnen niet voldoende door de lidstaten zelf worden verwezenlijkt; en

  • de toegevoegde waarde: vanwege de omvang van de gevolgen kunnen de doelen beter door de Unie worden verwezenlijkt.

De Eerste Kamer heeft bij de beoordeling gekeken naar de aspecten grensoverschrijdend karakter, schaalvoordelen van een EU-aanpak, bijdrage aan oplossingen voor grensoverschrijdende problemen en level playing field, en is van mening dat:

  • Het beheersen van vervuiling via lucht en water vanuit het buitenland van belang is voor de bodem, maar dat het effect van die verontreiniging op de Nederlandse bodem een nationale/lokale aangelegenheid is.

  • Op Europees niveau inderdaad afspraken nodig zijn over voor de bodem belastende emissies, maar dat daarin al wordt voorzien met de betreffende Europese regelgeving voor water- en luchtkwaliteit.

  • De hulp die de bodem kan bieden in termen van koolstofopslag inderdaad grensoverschrijdend is, maar dat hiervoor al klimaatmaatregelen worden genomen voor CO2-reductie, alsook de landgebruiksbepalingen van LULUCF.2

  • De bijdrage van de bodem aan de klimaataanpak niets zegt over de vraag of maatregelen door de lidstaten zelf kunnen worden genomen, noch over de vraag of centrale aanpak leidt tot grotere toegevoegde waarde.

  • De baten voor de bodem van de voorgestelde aanpak onduidelijk zijn (omdat dit immers niet is uitgesplitst per lidstaat), en het dientengevolge lastig in te schatten is of het schaalvoordeel ook de eigen lidstaat dient.

  • Het Nederlandse beleid «de vervuiler betaalt» (ook wanneer deze vervuiler in het buitenland zit) aantoont dat Nederland uitstekend zelf in maatregelen kan voorzien.

  • Er vraagtekens zijn of de omvang van het herstel (dat 28 tot 38 miljard euro per jaar bedraagt) als zodanig een EU-aanpak rechtvaardigt.

  • Het argument van een level playing field hier ook niet van toepassing is. Immers, dat wordt in Europa vooral gerealiseerd door bronmaatregelen in te stellen (t.a.v. vervuilende stoffen), maar daar handelt dit voorstel niet over, dit gaat over de «ontvangende kant».

Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, J.A. Bruijn


X Noot
1

Dit is een meerderheidsoordeel.

X Noot
2

Verordening Land use, land use change and forestry.

Naar boven