36 387 Wijziging van de Omgevingswet en de Gaswet in verband met gemeentelijke instrumenten voor de warmtetransitie in de gebouwde omgeving (Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie)

Nr. 8 AMENDEMENT VAN DE LEDEN ERKENS EN BECKERMAN

Ontvangen 26 maart 2024

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Na artikel II, onderdeel A, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Aan artikel 2.28 wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • k. verduurzaming van de warmtevoorziening van gebouwen, met betrekking tot het waarborgen van de betaalbaarheid van de maatregelen voor de eigenaren en gebruikers van gebouwen in een gebied waar het gebruik van gas als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Gaswet als warmtevoorziening van gebouwen wordt uitgesloten.

II

Aan artikel II wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

F

In artikel 23.5, wordt onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Als het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur regels als bedoeld in artikel 2.28, onderdeel k, bevat, kan binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.

Toelichting

Het collectief verduurzamen van een wijk kan grote financiële gevolgen hebben voor de bewoners van de betrokken wijk. De indieners van dit amendement vinden het daarom belangrijk dat er wordt gewaarborgd dat de overstap van aardgas naar een duurzaam alternatief betaalbaar is voor de bewoners. Het kan niet zo zijn dat veel inwoners van de betreffende wijk er fors op achteruitgaan. Daarom wordt er met dit amendement geregeld dat het Rijk op AMvB-niveau vergaande instructieregels moet stellen ten aanzien van de betaalbaarheid voor de gebouweigenaren en -gebruikers in de wijk. Dit geeft bewoners ook de mogelijkheid om zich bij de rechter op die regels te beroepen, als deze niet worden nageleefd. De betrokken AMvB zal worden voorgehangen op grond van artikel 23.5, eerste lid, van de Omgevingswet bij de Kamers, met daarbij de aanvullende mogelijkheid om de regeling van het onderwerp van de AMvB bij wet te vereisen.

De waarborg van betaalbaarheid dient met de instructieregels te worden vastgelegd en deze dienen in samenspraak met het maatschappelijk middenveld te worden uitgewerkt. De investering in maatregelen die bewoners moeten doen, dient naar verwachting voor een overgroot deel van de inwoners terug te worden terugverdient. Dat houdt in dat de verwachte kosten gedurende de levensduur van de voorgenomen verduurzamingsmaatregelen in verhouding staan tot de verwachte ontwikkeling van kosten van doorgaan met aardgaslevering en/of andere duurzame alternatieven die in aanmerking komen. Voor eigenaren zal hierbij worden meegewogen dat de investering in evenwicht is met de (toekomstige) waarde van het gebouw en de verwachte besparing op de energierekening. Voor gebruikers – waaronder huurders – gaat het om de verwachte maandelijkse lasten over verloop van tijd. Naar aanleiding van dit amendement moet voordat een wijk kan worden aangewezen, worden nagegaan of het op wijkniveau voor gebouweigenaren en -gebruikers betaalbaar is en of het dus voldoet aan de instructieregels die op AMvB-niveau hierover zijn gesteld. Daarbij kunnen bestaande instrumenten ter ondersteuning (bijvoorbeeld subsidiëring) meegenomen worden in de definitie van betaalbaarheid.

Erkens Beckerman

Naar boven