36 369 Invoering van een minimumbelasting en wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2523 van de Raad van 14 december 2022 tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor groepen van multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen in de Unie (PbEU 2022, L 328/1) (Wet minimumbelasting 2024)

D TWEEDE VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 30 november 2023

De nota naar aanleiding van het verslag heeft de commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de volgende nadere vragen.

Inleiding

De leden van de BBB-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de regering op een aantal van de door hen gestelde vragen, zoals opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag van 16 november jl. Deze leden hebben nog een aantal vervolgvragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. De leden hebben hierbij nog vier vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de regering dat zij het niet opportuun acht te reageren op het conceptartikel van Van den Hurk en Herreveld2 omdat deze nog niet is gepubliceerd en derhalve niet openbaar is. Met instemming van de auteurs van het conceptartikel persisteren deze leden in de beantwoording van deze vragen – die we volledigheidshalve nogmaals hebben opgenomen – alsmede van een aantal aanvullende vragen.

Wil de regering aandacht besteden aan de geconstateerde mogelijke strijdigheid van de Wet minimumbelasting met artikel 104 van de Grondwet? Om tot een werkbare vergelijkingsmaatstaf te komen moeten internationaal dezelfde regels worden toegepast om een minimum winstbelastingtarief te kunnen toepassen op een internationaal vergelijkbare grondslag. Daarmee is gekozen voor de internationale accountantsregels. Deze internationale accountantsregels zijn echter niet ontworpen (noch bedoeld) om de grondslag voor belastingheffing te bepalen, maar om een commerciële jaarrekening op te kunnen stellen die voldoet aan minimale regels. Die jaarrekeningregels worden dus bepalend voor de minimum winstbelasting. Dit betekent dat de heffingsgrondslag niet wordt bepaald door een Nederlandse wet, maar door een externe entiteit, de International Accounting Standards Board (IASB). Dit leidt ertoe dat de Nederlandse wetgever geen invloed meer heeft op het bepalen van de heffingsgrondslag van de minimum winstbelasting. Daarmee voldoet deze heffing naar mening van Herreveld en Van den Hurk, die de leden van de BBB-fractie onderschrijven, niet aan de eis van artikel 104, Grondwet; niet naar de letter maar zeker niet naar de strekking.

Wil de regering nader ingaan op het democratische rechtstekort dat weliswaar kort wordt aangeduid in de nota naar aanleiding van het verslag, maar waarbij geen aandacht is besteed aan het verschil tussen een EU-Richtlijn die rechten toekent en een EU-Richtlijn die verplichtingen oplegt.

In het laatste geval is de invloed van de nationale parlementen, zeker als het gaat om belastingheffing (indachtig artikel 104, Grondwet), naar de mening van de leden van de BBB-fractie van eminent belang en volstaat het niet te verwijzen naar de inlichtingen die in verschillende stadia aan het parlement, in het bijzonder de Tweede Kamer, zijn verstrekt.

Deze leden erkennen dat een deel van de nationale soevereiniteit is opgegeven door toetreding tot het EU-Verdrag, maar het maakt een groot verschil of ten behoeve van het bevorderen van de interne markt rechten worden toegekend aan Lidstaten en ingezetenen daarvan, denk aan de Moeder-dochter richtlijn en de Fusie richtlijn, of dat verplichtingen worden opgelegd die leiden tot extra belastingheffing. Dergelijke fiscale verplichtingen worden, als zij worden opgenomen in een EU-Richtlijn, inhoudelijk grotendeels onttrokken aan inbreng van het nationale parlement van de Lidstaten. Dat is des te prangender als het maar de vraag is of deze Richtlijn de toets van het Europese Hof van Justitie zal kunnen doorstaan, omdat het maar de vraag is of deze heffing noodzakelijk is voor de het functioneren van de interne markt, en proportioneel is.

Wil de regering reflecteren op de geconstateerde potentiële mensenrechtenschending in het artikel van Herreveld en Van den Hurk? Dit in het bijzonder in het licht van de meer politieke koers die de OESO is gaan varen en de ernstige kritiek van VN-mensenrechtendeskundigen op de invulling die de OESO geeft aan de minimum winstbelasting.

Kan de regering meer informatie verschaffen over de positie van ontwikkelingslanden, in het bijzonder de ontwikkelingslanden die zich kritisch hebben opgesteld ten opzichte van Pillar 2, en de kennelijke wens van ontwikkelingslanden het minimumtarief niet te stellen op 15% maar op 20% of 25%.

De leden van de BBB-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het standpunt van de regering dat een multilaterale oplossing voor geschilbeslechting de voorkeur verdient, maar vragen of het past binnen ons stelsel van rechtsbescherming om een multilaterale heffing in te voeren zonder dat de daarbij noodzakelijke geschilbeslechting op correcte wijze is geregeld. Hier dreigt een rechtstekort te ontstaan, dat nog wordt verergerd door het standpunt van de regering naar aanleiding van vragen van de VVD-fractie waarom er geen mogelijkheid is om in bezwaar of beroep te gaan indien na afloop van de reguliere bezwaartermijn dubbele heffing ontstaat.

Waarom is er geen rekening gehouden met de wensen van een groot deel van de niet-OESO leden om een eenvoudiger systeem te creëren, zo vragen deze leden?

Kan de regering een overzicht verstrekken van de stand van zaken in de EU-landen voor wat betreft de invoering van de (nationale) wet minimumbelasting? De leden van de BBB-fractie zijn daarbij met name benieuwd naar het beoogde jaar van invoering in de diverse EU-landen.

Wat zijn de gevolgen indien de Eerste Kamer deze wet niet zou aannemen? Nederland kan dit wetsvoorstel dan niet tijdig implementeren. Deze leden nemen aan dat dan ook overleg met Brussel zal plaatsvinden. Er kan, naar deze leden aannemen, uitstel van implementatie worden verleend ingeval Brussel weet heeft van andere lidstaten die het ook niet tijdig geïmplementeerd krijgen. Kan de Europese Commissie dan een infractieprocedure tegen Nederland opstarten? Wat zijn daar de gevolgen van? Naar de mening van de leden van de fractie van de BBB zou het Hof van Justitie zich niet alleen moeten uitspreken over de disproportionaliteitsvraag van deze richtlijn maar ook over de vraag of een richtlijn die tot extra belastingheffing leidt wel in overeenstemming is met de beginselen van de interne markt. Met andere woorden: kunnen de lidstaten in de toekomst nog wel richtlijnen aannemen die ertoe leiden dat zonder de vereiste parlementaire controle er belasting mag worden geheven? Deze leden ontvangen graag een reflectie hierop van de regering.

De regering geeft aan «dat de OESO-modelregels mondiaal vastgesteld zijn en doeltreffend zijn wanneer deze in een zo groot mogelijk internationaal verband uniform worden geïnterpreteerd. Het maken van additionele uitzonderingen in Europees verband zou een averechts effect hebben op de werking van deze regels en zou afbreuk doen aan het creëren van een gelijk speelveld.3 […] Het voorgaande laat onverlet dat het kabinet bereid is om met de sector in overleg te treden om binnen de kaders van de EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing aandacht te besteden aan mogelijke oplossingen voor knelpunten waar de maritieme sector tegen aan zou kunnen lopen.»4

Naar aanleiding hiervan hebben deze leden nog de volgende vragen.

Zij begrijpen de wenselijkheid voor het uniform implementeren van internationaal tot stand gekomen initiatieven voor nieuwe wetgeving. Echter, het aanpassen van nationale wetgeving, middels aanvullende dan wel flankerende wetgeving en beleid, heeft geen negatieve invloed op de uniforme implementatie van de Pijler-2-wetgeving. Flankerende wetgeving kan wel het verschil maken voor Nederlandse bedrijven die gebruik maken van het tonnageregime. Andere landen zullen eveneens de mogelijkheid benutten om hun nationale wetgeving binnen de kaders van Pijler 2 aan te passen. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat hij op de kortst mogelijke termijn, in ieder geval nog vóór de inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel, met de maritieme sector in overleg zal treden om de knelpunten en mogelijke oplossingen te bespreken? Kan de regering tevens toezeggen dat zij bereid is overbruggingsmaatregelen te treffen indien deze oplossingen niet vóór de inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel zijn geïmplementeerd, om de maritieme bedrijven de benodigde zekerheid te geven ter voorkoming dat zij onnodige kosten voor administratieve lasten maken om aan alle compliance-verplichtingen te voldoen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

Heeft de regering kennisgenomen van het rapport «The global minimum tax and investment treaties: exploring policy options» van de UNCTAD? In hoeverre heeft Nederland op OESO- en/of op EU-niveau rekening gehouden met de samenloop van Pijler 2 en investeringsbeschermingsverdragen, zo vragen deze leden? Kan de regering reflecteren op de risico’s die in dit rapport worden gesignaleerd aan de hand van de door Nederland gesloten investeringsbeschermingsverdragen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De regering antwoordt op de vragen van de leden van de CDA-fractie over democratische controle op de administratieve richtlijnen van de OESO voor de toepassing van de minimumbelasting dat van geval tot geval zal worden bepaald of de wettekst en de toelichting van het wetsvoorstel moet worden aangevuld. Ook in december en volgend jaar worden weer nieuwe richtlijnen verwacht. Kan een overzicht worden gegeven welke onderdelen al wel en nog niet zijn verwerkt in het Nederlandse wetsvoorstel Wet Minimumbelasting 2024? Hoe worden nog uitstaande punten en nieuwe richtlijnen in het Nederlandse rechtssysteem ingevoerd? Welke rol speelt het parlement hierbij? Gebeurt dat met een voorhangprocedure?

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen de nota naar aanleiding van het tweede verslag graag uiterlijk vrijdag 1 december 2023. Met de ontvangst van deze nota acht de commissie het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling op 11 en 12 december 2023.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Ballekom

De wnd. griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Luijk


X Noot
1

Samenstelling:

Kroon (BBB) (ondervoorzitter), Van Wijk (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Martens (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Karimi (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD) (voorzitter), Van de Sanden (VVD), Vogels (VVD), Bovens (CDA), Bakker-Klein (CDA), Aerdts (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Mr F.R. Herreveld en Prof.Dr H.T.P.M. van den Hurk; Wet minimumbelasting, een oplossing voor een probleem of een Lex Imperfecta; conceptartikel is ter inzage gelegd bij de griffie onder nummer 169763.09.

X Noot
3

Kamerstukken I 2023–2024, 36 369, C, p. 10.

X Noot
4

Kamerstukken I 2023–2024, 36 369, C, p. 11.

Naar boven