Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36353 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36353 nr. 8 |
Vastgesteld 20 juni 2024
De vaste commissie voor Defensie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit initiatiefwetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zullen hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
Blz. |
|||
I. |
ALGEMEEN DEEL |
2 |
||
1. |
Inleiding |
2 |
||
1.1. |
Si vis pacem, para bellum |
3 |
||
1.2. |
Middelen en ambities uit balans |
3 |
||
2. |
Leeswijzer |
3 |
||
3. |
Hoofdlijnen van het voorstel |
3 |
||
3.1. |
Aanleiding |
3 |
||
3.2. |
Een eerste aanzet tot herstel van de krijgsmacht |
3 |
||
3.3. |
Het Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF) |
3 |
||
3.4. |
Een stroomversnelling |
3 |
||
3.5. |
Het niet structureel nakomen van bondgenootschappelijke afspraken |
3 |
||
3.6. |
De Benelux accepteert een te groot risico |
4 |
||
3.7. |
De voorgestelde oplossing: continuïteit voor de defensieorganisatie |
4 |
||
3.8. |
Nut en noodzaak: investeren in een adequate krijgsmacht is als verzekeringspremie betalen |
4 |
||
4. |
Doel van het wetsvoorstel |
4 |
||
5. |
Het meerjarenperspectief |
4 |
||
5.1. |
Vijftienjaarlijks defensieplan |
4 |
||
5.2. |
Periodieke defensiemonitor |
5 |
||
5.2.1. Schematisch overzicht |
5 |
|||
6. |
Verhouding tot internationaal en Europees recht |
5 |
||
6.1. |
Europese verdragen |
5 |
||
6.2. |
Noord-Atlantisch Verdrag |
5 |
||
7. |
Verhouding tot nationaal recht |
5 |
||
7.1. |
Statuut voor het koninkrijk der Nederlanden |
5 |
||
7.2. |
Grondwet |
5 |
||
7.3. |
Wet defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF) |
5 |
||
7.4. |
De Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof) |
6 |
||
8. |
Budgetrecht, doelmatigheid en precedentwerking |
6 |
||
8.1. |
Budgetrecht parlement |
6 |
||
8.2. |
Doelmatigheid |
7 |
||
8.3. |
Precedentwerking |
7 |
||
9. |
Alternatieven en internationale vergelijking |
7 |
||
9.1. |
Andere opties |
7 |
||
9.2. |
Nationale invulling van de NAVO-afspraken door bondgenoten |
7 |
||
10. |
Gevolgen |
7 |
||
10.1. |
Algemeen |
7 |
||
10.2. |
Financiële gevolgen |
7 |
||
11. |
Advies en consultatie |
8 |
||
12. |
Inwerkingtreding |
8 |
||
II. |
ARTIKELSGEWIJS |
8 |
||
Artikel 1 etc., etc. |
8 |
De leden van de PVV-fractie hebben het voorstel van wet van de initiatiefnemers over de financiële defensieverplichtingen in het kader van het NAVO-lidmaatschap met interesse gelezen en hebben nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben met interesse kennisgenomen van het initiatiefvoorstel Wet financiële defensieverplichtingen. Deze leden onderschrijven de wenselijkheid en noodzaak van verdere investeringen in Defensie en het bieden van langdurige zekerheid voor de krijgsmacht. Deze leden staan pal achter de twee-procentnorm zoals afgesproken binnen de NAVO. Daarom zijn deze leden verheugd over het nieuws dat Nederland volgens berekeningen van de NAVO in 2024 zal voldoen aan deze norm. Dit bewijst dat Nederland op de goede weg is om te blijven bouwen aan een slagvaardigere krijgsmacht, een sterkere NAVO en een veiliger Europa. Over het initiatiefvoorstel hebben de leden van de GroenLinks-PvdA fractie nog wel enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel Wet financiële defensieverplichtingen NAVO. Deze leden hebben momenteel geen vragen en zien uit naar een spoedige behandeling van dit wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel Wet financiële defensieverplichtingen NAVO en hebben op dit moment geen verdere vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het initiatiefvoorstel om de NAVO-norm van minimaal 2% van het bruto binnenlands product (bbp) aan de krijgsmacht te besteden wettelijk vast te leggen. Genoemde leden pleiten er al vele jaren voor om substantieel te investeren in Defensie. De forse, jarenlange bezuinigingen op de Nederlandse krijgsmacht sinds het einde van de Koude Oorlog zijn zeer onverstandig gebleken. De defensieorganisatie is hierdoor verwaarloosd. Gelukkig is sinds de moties-Van der Staaij c.s. in 2014 en 2015 de negatieve trend gekeerd en wordt er weer geïnvesteerd in Defensie. Het blijkt echter dat het opbouwen van een uitgeklede krijgsmacht veel tijd, energie en middelen vergt. Voor een toekomstbestendige krijgsmacht in een onrustige en onveilige wereld is zekerheid over langjarige financiering van fundamenteel belang. Nederland mag niet meer door de ondergrens van 2% van het bbp zakken. De leden van de SGP-fractie steunen het doel van het wetsvoorstel daarom van harte. Zij maken evenwel graag van de gelegenheid gebruik om nog enkele verduidelijkende vragen te stellen over het voorstel.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in het hoofdlijnenakkoord tussen de fracties van PVV, VVD, NSC en BBB de volgende passage is opgenomen: «De uitgaven aan Defensie, waarvan de taken grondwettelijk zijn verankerd, worden in lijn gebracht met de NAVO-norm van tenminste 2% bbp en wettelijk vastgelegd.» Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe het initiatiefvoorstel zich tot dit voornemen verhoudt?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben kunnen lezen dat de initiatiefnemers achten dat het structureel borgen van een budget voor Defensie van twee procent van het bbp nodig zou zijn om beter te voldoen aan de grondwettelijke taken. De initiatiefnemers stellen dat er nu nog steeds keuzes gemaakt moeten worden tussen deze taken. Achten de initiatiefnemers dat Defensie aan al haar grondwettelijke taken kan voldoen als er twee procent van het bbp wordt uitgegeven aan Defensie?
De Commandant der Strijdkrachten (CDS) stelt juist dat percentages onderschikt zijn aan wat er nodig is voor de krijgsmacht om haar taak te vervullen en dat meer dan twee procent nodig is. Zijn de initiatiefnemers het met de leden van de GroenLinks-PvdA fractie eens dat met hun wetsvoorstel het risico bestaat dat de vraag wat Defensie nodig heeft om aan haar plichten te voldoen ondergeschikt gemaakt wordt aan het behalen van wettelijk vastgestelde percentages? Hoe willen de initiatiefnemers dit voorkomen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de NAVO-norm van 2% van het bbp geen harde, verdragsrechtelijke norm is, maar een afspraak tussen de lidstaten van de NAVO. Kunnen de initiatiefnemers een zo actueel mogelijke stand van zaken geven van de defensie-uitgaven (percentage van het bbp) van alle NAVO-bondgenoten?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie onderschrijven dat meerjarige zekerheid over budgetten een randvoorwaarde is om te bouwen aan een toekomstgerichte krijgsmacht die beter kan voldoen aan zowel internationale afspraken als ook aan de grondwettelijke taken. Deze leden vragen zich echter af of niet al voorzien wordt in deze behoefte door het Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF). De initiatiefnemers stellen immers zelf dat het DMF bijdraagt aan beter beheer van de investeringsagenda van de krijgsmacht en dat Defensie hierdoor kan bouwen aan een slimme en sterke krijgsmacht voor de lange termijn. Later benadrukken de initiatiefnemers ook dat dergelijke langetermijninvesteringen baat hebben bij continuïteit, bij «traag geld». Ook dit leest als een argument voor het DMF. Kunnen de initiatiefnemers duidelijk maken in welke behoefte hun wetsvoorstel voorziet, waarin het DMF momenteel niet voorziet?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie verwelkomen de extra financiële middelen die de afgelopen jaren voor Defensie beschikbaar werden gesteld, maar merken ook op dat geld alleen niet voldoende is om een slagvaardige krijgsmacht te realiseren. De Algemene Rekenkamer (AR) merkte onlangs op dat de operationele gereedheid ondanks gestegen uitgaven niet op niveau is, onder andere door personele tekorten. De AR adviseerde de Minister van Defensie dan ook om niet alleen de aandacht te richten op geld uitgeven, maar ook juist de aandacht te richten op een toekomstbestendige bedrijfsvoering om al het bestaande en aangeschafte materieel te beheren en te bemensen. In het beheer bestaan bij Defensie al jaren veel onvolkomenheden. Hoe verhoudt het wetsvoorstel zich volgens de initiatiefnemers tot het advies van de AR? Met het wetsvoorstel komt er veel extra geld vrij voor Defensie, maar hoe draagt het volgens de initiatiefnemers concreet bij aan het verbeteren van de operationele inzetbaarheid van de strijdkrachten en het toekomstbestendig maken van de bedrijfsvoering ten opzichte van nu?
De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemers nader kunnen toelichten hoe het reeds ingestelde Defensiematerieelbegrotingsfonds zich precies verhoudt tot het initiatiefvoorstel. Hoe relateert het Defensiematerieelbegrotingsfonds aan het vijftienjaarlijkse defensieplan en de vierjaarlijkse defensiemonitor?
De leden van de SGP-fractie vragen verder of de initiatiefnemers nader kunnen toelichten hoe het vijftienjaarlijkse defensieplan zich verhoudt tot de huidige defensievisies. Verder vragen de leden van de SGP-fractie wat precies het verschil is tussen het defensieplan en de defensienota’s. Als een defensienota mogelijk het defensieplan kan herijken, kan dan niet beter ten principale worden gekozen voor een kortere looptijd van het defensieplan?
De leden van de SGP-fractie zien dat de ideale situatie uitgaat van het vierjaarlijks aantreden van een nieuwe regering. De realiteit is echter dat kabinetten nogal eens korter van duur zijn dan vier jaar. Wat betekent dit voor de gewenste cyclus van een defensiemonitor, gevolgd door een defensienota? Is het dan verstandig om te gaan schuiven met het moment van de defensiemonitor en de defensienota of is het wenselijk om vast te houden aan het uitgangspunt in de wet van vier jaar? Deze leden vragen de initiatiefnemers hierop te reflecteren, mede gelet op het feit dat de wetstekst ruimte biedt na minder dan vijftien jaar met een nieuw defensieplan te komen en ook binnen vier jaar met een nieuwe defensiemonitor.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie lezen dat het wetsvoorstel zou bijdragen aan dat het Nederlandse defensiebeleid doeltreffend aan de Nederlands-, Europees- en internationaalrechtelijke kaders kan beantwoorden. Deze leden lezen voorafgaand echter enkel geïmpliceerde en gespeculeerde «verplichtingen». Kunnen de initiatiefnemers uiteenzetten aan welke expliciete Nederlands-, Europees- en internationaalrechtelijke verplichtingen met dit wetsvoorstel wordt voldaan? Kunnen de initiatiefnemers tevens toelichten waarom volgens hen niet op een andere manier dan met hun wetsvoorstel aan deze expliciete verplichtingen voldaan zou kunnen worden? Zijn de indieners van mening dat andere, geïmpliceerde of geëxpliceerde, internationale financiële verplichtingen ook in de Nederlandse wet verankerd dienen te worden op deze wijze, wanneer deze bijdragen aan Nederlandse en Europese veiligheid?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie lezen met instemming dat «Als Nederland een voorbeeld wil zijn, een land waar men bij bilaterale en trilaterale samenwerking op kan bouwen, dan hoort hierbij ook het voldoen aan afspraken.» Deze leden staan namelijk pal achter de internationale afspraken die Nederland afsluit. Kunnen de initiatiefnemers uiteenzetten waarom een internationale afspraak, namelijk de NAVO-norm, een uitzondering dient te genieten ten opzichte van andere internationale afspraken in onze begrotingssystematiek?
De leden van de SGP-fractie vragen of ooit is overwogen om de 2%-norm in het NAVO-verdrag op te nemen zodat het daarmee wel een verdragsrechtelijke norm wordt. Kunnen de initiatiefnemers daar de voor- en nadelen van schetsen?
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers om nader toe te lichten hoe artikel 6, eerste lid van de Wet Defensiematerieelbegrotingsfonds, waarin wordt gesproken over een meerjarig defensieprojectenoverzicht, zich verhoudt tot het defensieplan. Hoe kan het DMF en de daarvoor genoemde termijnen in artikel 6, derde lid van de desbetreffende wet op een goede wijze aansluiten op de planning van de initiatiefwet? Het ligt voor de hand dat na het opstellen van een defensieplan deze vertaald wordt in het meerjarig defensieprojectenoverzicht conform de Wet defensiematerieelbegrotingsfonds. Hoe zien de initiatiefnemers dit voor zich?
De leden van de PVV-fractie vragen aan de initiatiefnemers of zij verdere duiding kunnen geven over hoe zij kijken naar de verhouding tussen enerzijds het budgetrecht van de Tweede Kamer en anderzijds het wettelijke vastleggen van de NAVO-norm van 2% van het bbp.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben kunnen lezen dat defensie-uitgaven met dit wetsvoorstel niet afgeroomd mogen worden wanneer deze in enig jaar van de kabinetsperiode boven de twee procent van het bbp uitkomen. Deze leden vinden dit verbod opvallend, omdat er in dit geval weldegelijk voldaan is aan de wettelijke verplichting. In dit geval zou alles boven de wettelijke verplichting in principe toch vrij moeten zijn voor de begrotingswetgever om naar eigen inzicht over te beschikken? Het wetsvoorstel behelst hoe dan ook al een beperking van het budgetrecht van het parlement, iets waar de Raad van State ook terecht kritisch over is, maar voegt deze systematiek niet nog een extra beperking van dat budgetrecht toe?
Volgens de leden van de GroenLinks-PvdA fractie wordt deze potentiële situatie des te prangender in een periode waarin Nederland te maken krijgt met een economische terugval waardoor het werkelijke bbp daalt onder het door het CPB geprognosticeerde bbp. Door de systematiek gekozen door de initiatiefnemers zou er veel meer geld dan de wettelijke verplichting vast blijven zitten in Defensie, met als gevolg dat des te grotere bezuinigingen op andere gebieden zoals bijvoorbeeld zorg en onderwijs nodig zullen zijn. De leden van de GroenLinks-PvdA fractie begrijpen en onderschrijven de wens van de initiatiefnemers om Defensie te beschermen tegen een te stevige bezuinigingsdrift, maar slaat de klepel hiermee niet door naar de andere kant en wordt hiermee maatschappelijk draagkracht mogelijk niet ondermijnd? De begrotingswetgever hoort toch het recht te behouden om integrale afwegingen te kunnen maken? Ontstaat hierdoor niet het risico dat de begrotingswetgever zich, door een mogelijke onwerkbare situatie, genoodzaakt acht deze wet te wijzigen? Kunnen de initiatiefnemers hierop reflecteren?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie merken, net als de Raad van State, op dat een bij gewone wet vastgelegde budgettaire ondergrens ook weer door de begrotingswetgever kan worden gewijzigd. In feite is het dus mogelijk om deze grens jaarlijks te wijzigen, naarmate politieke meerderheden dit wenselijk achten. Dat zou de beoogde zekerheid die dit wetsvoorstel volgens de initiatiefnemers zou moeten bieden aan Defensie ondermijnen. Deze leden vragen zich daarom af wat nu precies de meerwaarde is van het wettelijk verankeren van de twee-procentnorm ten opzichte van de huidige situatie. Kunnen de initiatiefnemers hierop reflecteren?
De initiatiefnemers halen in de memorie van toelichting de vergelijking tussen dijken en de krijgsmacht aan, omdat beide enkel tegen dreigingen opgewassen zijn als ze goed onderhouden zijn en bij tijd en wijle gemoderniseerd worden. De leden van de GroenLinks-PvdA fractie vinden dit een erg mooie vergelijking, te meer omdat voor het onderhoud van de dijken het Deltafonds is georganiseerd, die de initiatiefnemers tevens als precedentwerking aanhalen, net als het Klimaatfonds. Voor deze fondsen zijn echter geen vast percentage van het bbp gereserveerd en wettelijk vastgelegd. Kunnen de initiatiefnemers verduidelijken in hoeverre deze fondsen een precedent scheppen voor het reserveren van een vast percentage van het bbp voor defensie-uitgaven?
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers of er een precedent is van het in de wet vastleggen van een minimumbedrag of minimumpercentage voor een specifiek doel, zoals nu in deze initiatiefwet gebeurt.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie lezen onder het kopje 3.7 «De voorgestelde oplossing: continuïteit voor de defensieorganisatie» eerder een vergelijking met het DMF en achten het dan ook logischer om deze te bestendigen in plaats van een vast percentage van het bbp te reserveren voor de defensie-uitgaven. Kunnen de initiatiefnemers verder uitweiden waarom zij niet hebben gekozen voor het versterken of uitbreiden van het DMF? Dit zou alsnog een stap verder zijn dan de door de initiatiefnemers genoemde behoud van de status quo, maar is niet uitgewerkt onder het kopje «9.1 Andere opties».
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers of zij een algemene defensiewet zoals gebruikelijk in onder meer de Verenigde Staten, Australië en Canada als een mogelijke of relevante vervolgstap zien, mocht de initiatiefwet worden aangenomen.
De leden van de SGP-fractie vragen of er naast Duitsland, Polen en Frankrijk nog andere NAVO-lidstaten zijn die plannen hebben of overwegen om een minimumbedrag of minimumnorm voor defensie-uitgaven in nationale wetgeving op te nemen. Kunnen zij een volledig overzicht hiervan geven voor alle NAVO-lidstaten?
De leden van de PVV-fractie vragen aan de initiatiefnemers hoe zij aankijken tegen een mogelijke situatie waarin de 2% NAVO-norm wettelijk is vastgelegd, maar Defensie vervolgens het geld niet krijgt weggezet.
De leden van de PVV-fractie vragen de initiatiefnemers tevens hoe in hun ogen omgegaan dient te worden met een situatie waarin gedurende een begrotingsjaar de groei van de economie ertoe leidt dat de 2% norm toch niet gehaald wordt.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie lezen dat voor het berekenen van het bbp-percentage een met het Ministerie van Financiën afgestemde berekeningswijze wordt gehanteerd. Deze berekeningswijze wijkt af van de berekeningswijze van de NAVO. Volgens de berekeningswijze van de NAVO zal Nederland uitkomen op 2,05 procent van het bbp in 2024, maar volgens Nederlandse berekeningen komt Nederland uit op 1,84 procent van het bbp. Deze leden onderschrijven de wenselijkheid en noodzaak om de investeringsbelofte van de NAVO-afspraken te behalen en hierbij de NAVO-definitie van defensie-uitgaven te hanteren, maar zijn benieuwd waarom dan niet ook de NAVO-berekeningswijze toegepast dient te worden. Kunnen de initiatiefnemers dit verder motiveren?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben met enige verbazing kennisgenomen van de operationalisering van de jaarlijkse twee-procentnorm. Waarom hebben de initiatiefnemers gekozen voor het vastzetten van de defensie-uitgaven gedurende een gehele kabinetsperiode? Er zal toch jaarlijks een begroting overeengekomen moeten worden door het de begrotingswetgever? Waarom hebben de initiatiefnemers ervoor gekozen om de hoogte van het bbp voor alle begrotingsjaren van het kabinet gelijk te stellen aan het door het CPB geprognosticeerde bbp van het laatste jaar van de kabinetsperiode? Betekent dit dat de defensie-uitgaven in de eerste begrotingsjaren neerkomen op twee procent van het bbp van het laatste begrotingsjaar in plaats van het (geprognosticeerde) bbp in het eigenlijke begrotingsjaar?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de hoogte van het bbp wordt bepaald door alle begrotingsjaren van het kabinet gelijk te stellen aan het door het CPB geprognosticeerde bbp van het laatste jaar van de kabinetsperiode. Het voordeel hiervan is dat de voorspelbaarheid van de begroting zo groot mogelijk wordt gehouden. De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers echter nader in te gaan op de nadelen van deze systematiek. Ook vragen zij of de initiatiefnemers alternatieven voor deze berekening hebben overwogen.
Uit de toelichting blijkt dat het mogelijk is om de inwerkingtreding voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend vast te kunnen stellen. De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen verduidelijken hoe zij dit voor zich zien. Welke onderdelen van de wet zouden eventueel later in werking (kunnen) treden?
Artikel 1, tweede lid
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie lezen in artikel één tweede lid van het wetsvoorstel dat de defensie-uitgaven met ingang van het begrotingsjaar volgend op het jaar van inwerkingtreding het equivalent van ten minste twee procent van het bruto binnenlands product van het land Nederland dienen te bedragen. De leden zijn benieuwd waarom is gekozen voor defensie-uitgaven in plaats van defensiebegroting in de formulering? Wordt hiermee de gerealiseerde uitgaven bedoeld? Wat gebeurt er als er, bijvoorbeeld door personele tekorten of meevallers, onderuitputting optreedt?
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers toe te lichten wat er gebeurt op het moment dat blijkt dat Nederland onverhoopt toch onder de 2%-norm zakt.
De leden van de SGP-fractie vragen om toe te lichten wat er gebeurt op het moment dat in NAVO-verband de 2%-norm wordt verhoogd naar bijvoorbeeld 3% of 4% van het bbp. Zijn de initiatiefnemers het met het met de leden van de SGP-fractie eens dat het in die situatie voor de hand ligt om het minimumpercentage in de wet daar ook op aan te passen?
De voorzitter van de commissie, De Roon
Adjunct-griffier van de commissie, Manten
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36353-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.