36 351 (R2184) Wijziging van de Belastingregeling Nederland Curaçao in verband met de implementatie van de uitkomsten van het Base Erosion and Profit Shifting project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling alsmede enige overige wijzigingen

Nr. 10 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juni 2024

Tijdens de plenaire behandeling van de Wijziging van de Belastingregeling Nederland Curaçao in verband met de implementatie van het Base Erosion and Profit Shifting project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling alsmede enige overige wijzigingen op 5 juni jl. met de Staatssecretaris van Financiën, heeft de Bijzondere Gedelegeerde van de Staten van Curaçao Mercelina een motie ingediend over het stilzwijgend laten goedkeuren van belastingverdragen van Curaçao die voldoen aan de internationale standaarden, gezien de fiscale autonomie van Curaçao en het vermogen om zelf te onderhandelen, en daarbij het verzoek gedaan om in overleg te treden met Curaçao om te faciliteren dat belastingverdragen van Curaçao op passende wijze en zonder onnodige belemmeringen worden geratificeerd (Kamerstuk 36 351 (R2184), nr. 9). De Staatssecretaris van Financiën heeft mij verzocht een appreciatie te geven van deze motie.

Ik geef deze motie oordeel Kamer. Aan de oproep om in overleg te treden met Curaçao en om belastingverdragen van Curaçao, die voldoen aan de internationale minimumstandaarden, ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal aan te bieden geef ik al uitvoering. Daarbij wil ik het volgende opmerken. Verdragen die bepalingen bevatten die afwijken van de Grondwet of tot zulk afwijken noodzaken worden ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen (Rgbv) altijd ter uitdrukkelijke goedkeuring voorgelegd. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen kunnen de Eerste Kamer en de Tweede Kamer, of ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers, binnen dertig dagen na overlegging van een verdrag aan de Staten-Generaal de wens te kennen geven dat een verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring zal worden onderworpen.

Ingevolge artikel 5, tweede lid, Rgbv heeft de Gevolmachtigde Minister van Curaçao datzelfde recht.

De Minister van Buitenlandse Zaken, H.G.J. Bruins Slot

Naar boven