De Nederlandse overheid heeft de grondwettelijke taak om te zorgen voor voldoende
woongelegenheid. Een bijzondere verantwoordelijkheid is dat er voor huishoudens met
lagere inkomens een bestendig en toereikend aanbod is van betaalbare woningen. Hier
wringt de schoen al jaren. In een kwart van de gemeenten is de wachtlijst voor een
sociale huurwoning inmiddels langer dan zeven jaar, maar waarschijnlijk hebben nog
meer gemeenten minstens zo'n lange inschrijfduur.1 Sociale huurders kunnen steeds minder terecht in de particuliere huursector, aangezien
het aantal gereguleerde huurwoningen in de particuliere huursector met circa 20% is
gedaald.2 Daarnaast spreken we van nep-sociale huurwoningen in de particuliere sector. Hoogleraar
Johan Conijn is van mening dat deze particuliere voorraad niet tot de sociale voorraad
gerekend mag worden3. Na invoering van de Wet versterking regie volkshuisvesting is de verwachting dat
de sociale voorraad met een significant aantal zal dalen als gevolg van de nieuwe
definitie van sociaal.
De Autoriteit Woningcorporaties geeft in haar laatste rapport over de staat van de
corporatiesector 2022 een stevig signaal af. Zij schrijft in dat rapport; «Het meest
acute probleem in de volkshuisvesting is de beperkte beschikbaarheid van sociale huurwoningen.
Vanaf 2015 is de voorraad sociale huurwoningen van woningcorporaties afgenomen, terwijl
de vraag juist is toegenomen. Tegelijkertijd ligt de woningbouwproductie op een historisch
laag niveau.»4
En daarom maakt indiener zich ernstig veel zorgen over de bouw van betaalbare huurwoningen.
Indien er onvoldoende gebouwd blijft worden (en tegelijkertijd veel sociale huurwoningen
worden gesloopt, verkocht en geliberaliseerd), zal dit leiden tot nog langere wachttijden
voor iedereen mede omdat de bevolking groeit. Het zal leiden tot uitgestelde levens
van twintigers en dertigers die noodgedwongen nog steeds bij hun ouders moeten wonen.
En het zal ook leiden tot nog meer dakloosheid met de bekende grote gevolgen van dien
zowel voor het individu als voor de samenleving.
De bouw van sociale huurwoningen is in de Nationale Prestatieafspraken geregeld. Hoogleraar
Johan Conijn schrijft dat deze afspraken op drijfzand gebaseerd zijn. Bij de berekening
van de financiële haalbaarheid is volgens hem geen rekening gehouden met de toen ook
al gestegen rente. Ook de aanname dat woningcorporaties tot hun uiterste leencapaciteit
zullen gaan, is een illusie. Ook geeft de Autoriteit woningcorporaties aan dat een
realistische inschatting van de mogelijkheden niet gebaseerd zouden moeten zijn op
de maximale leencapaciteit van woningcorporaties. Het zou daarom van politieke visie
getuigen als er financiële compensatie komt voor de verslechterde omstandigheden.5
Geconcludeerd kan worden dat er moet gebeuren, zodat er voldoende betaalbare huurwoningen
gebouwd worden. Om de noodzakelijke impuls daarvoor te geven en te regelen en betaalbare
huurwoningen betaalbaar te houden, is het nodig dat het Rijk daarover duidelijke afspraken
maakt. Deze afspraken zijn wat indiener betreft onder andere het eeuwigdurend houden
van deze huurwoningen in het betaalbare segment en deze woningen dienen toegewezen
te worden aan de doelgroepen die daarvoor in aanmerking komen inclusief alle aandachtsgroepen
waar de nood het hoogst is. Aangezien commerciële verhuurders niet aan deze voorwaarden
zullen kunnen voldoen ligt in het in de lijn der verwachting dat woningcorporaties
en wooncoöperaties deze betaalbare huurwoningen zullen bouwen. Het Rijk zal dan ook
de afspraken met deze (non-profit) sector moeten maken.
Indiener roept de verantwoordelijke Minister op om de wet- en regelgeving daaromtrent
aan te passen. De uitgaven voor 2023 komen ten laste van de algemene middelen.