Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36349 nr. D |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36349 nr. D |
Vastgesteld 20 januari 2025
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA bedanken de regering voor de antwoorden op de door hen gestelde vragen, zoals opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag van 28 november 2024. Deze leden hebben in vervolg hierop nog een aantal kritische vragen te stellen aan de regering.
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en hebben daarover een aantal aanvullende vragen.
De leden van de fractie van de PvdD hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA wijzen erop dat het wetsvoorstel voornamelijk is ingegeven door capaciteitsproblemen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Echter, met het wetsvoorstel Begrotingsstaten Asiel en Migratie 20252, de ramingen voor de volgende jaren en de verwachte bezuinigingen op de IND zal de druk op de capaciteit alleen maar toenemen. Dit staat volgens deze leden in schril contrast met hetgeen de regering in dit kader in haar antwoorden schrijft, te weten:
«Zo wordt er in het kader van de opvolging van de aanbevelingen van de Commissie Van Zwol gewerkt aan een voorstel voor een toekomstbestendige bekostigingssystematiek voor de IND. De IND is gebaat bij een toekomstbestendige bekostigingssystematiek, die ondersteunt dat er meerjarige afspraken gemaakt kunnen worden over de opdracht van de IND.»3
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering of zij werkelijk van mening is dat haar begroting voor 2025 en de ramingen voor daaropvolgende jaren conform de adviezen van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 onder voorzitterschap van de heer Van Zwol (de Commissie-Van Zwol) is. Op welke wijze kan de regering garanderen dat het aan de orde zijnde wetsvoorstel effectief zal zijn in het licht van de meest recent gepresenteerde begroting en de reeds aangekondigde nieuwe wetsvoorstellen?
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA lezen in de nota naar aanleiding van het verslag verder het volgende:
«De IND doet er alles aan om de doorlooptijden van asiel- en nareiszaken te bevorderen. In 2024 is extra capaciteit ingezet op de behandeling van nareisaanvragen. Daarnaast wordt ingezet op het optimaliseren van de nareisprocedure.»4
Deze leden vragen de regering wat het resultaat is van dit optimaliseren. Kan de regering heel precies aangeven of de verwachting zoals door haar verwoord, inhoudende: «Het is de verwachting dat een deel van de nareisaanvragen hierdoor sneller in behandeling kan worden genomen en worden afgehandeld.»5, is uitgekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wat kan de IND hiervan leren?
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dat door de regering wordt gesteld dat het onderhavige wetsvoorstel capaciteit bespaart doordat zich minder rechtszaken zullen voordoen. Dit argument overtuigt volgens deze leden niet omdat de regering contrair tot het doel van minder rechtszaken, nieuwe wetgeving introduceert (zoals het tweestatusstelsel) dat naar verwachting zal leiden tot grotere druk op de rechtspraak, waarvoor de Raad voor de rechtspraak in haar advies inzake deze nieuwe wetgeving heeft gewaarschuwd.6 Dit zou de beoogde effecten van het wetsvoorstel ondermijnen. Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA eens dat hierdoor het risico groot is op een nog grotere chaos en inefficiëntie bij de IND?
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken op dat het wetsvoorstel niet is voorzien van een uitvoeringstoets voor de IND, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en gemeenten, omdat de regering betoogt dat dit omwille van de snelheid niet mogelijk was. Hoe is het dan mogelijk dat de regering wel ruim een half jaar de tijd neemt om de eerder door deze Kamer bij het eerste vastgestelde verslag van 18 juni 2024 gestelde vragen te beantwoorden, maar zij niet de tijd kan nemen om het wetsvoorstel in consultatie te brengen en een uitvoeringstoets uit te voeren? De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken op dat de cumulatieve impact van de voorgenomen bezuinigingen en andere wetsvoorstellen enorm is voor uitvoeringsorganisaties zoals de IND. Is de regering bereid om alsnog een uitvoeringstoets uit te voeren? En zo nee, waarom niet en hoe ziet zij dan de impact van alle veranderingen in samenhang op de IND?
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken op dat het oprekken van de termijn voor het beslissen op een asielaanvraag naar maximaal 21 maanden een schoolvoorbeeld is van een kortetermijnbeleid, aangezien de Verordening asielprocedures7 – die als onderdeel van het Asiel- en Migratiepact op 12 juni 2026 in werking treedt – een maximum van achttien maanden stelt. Bedoelde verordening heeft directe werking en zal de beoogde maximum 21 maanden in dit wetsvoorstel onmiddellijk vervangen. Hoe effectief acht de regering een wijziging van de wet die in het beste geval een enkel jaar van kracht zal zijn? Deze leden verzoeken de regering om precies en onderbouwd aan te geven wat de winst van deze wetswijziging zal zijn, mocht deze wetswijziging dit voorjaar in werking treden.
De leden van de fractie van D66 wijzen erop dat de regering in het kader van wat zij het «strengste asielbeleid ooit» noemt, een aantal wets- en beleidsvoorstellen heeft aangekondigd. Zo gaat volgens het plan van de regering een asielvergunning nog slechts drie jaar duren, waarna verlenging kan volgen. De vergunning voor onbepaalde tijd zal komen te vervallen. Gesteld dat het wetsvoorstel waarin deze wijziging is vervat kracht van wet zal krijgen, welke gevolgen heeft dat voor de beslistermijnen uit het onderhavige wetsvoorstel? Verwacht de regering niet dat er veel procedures gaan volgen om een verlenging van de asielvergunning van drie jaar te bewerkstelligen? Hoeveel druk gaat dat op de IND leggen? Bestaat het risico dat de beoogde verlenging volgens het onderhavige wetsvoorstel – een procedure van maximaal 21 maanden met een verlengingsmogelijkheid onder bijzondere omstandigheden van onbepaalde tijd – helemaal niet voor verlichting van de werkdruk bij de IND gaat zorgen? Bestaat het risico dat de verlenging uit het onderhavige wetsvoorstel een soort minimumduur gaat worden?
Op een eerder door de leden van de fracties van de BBB en D66 gestelde vraag antwoordt de regering:
«Als de IND meer tijd krijgt om te beslissen, zal de beslistermijn minder snel verlopen. Dat betekent dat er minder zaken bij de rechter wegens niet tijdig beslissen aanhangig zullen worden gemaakt. Daarmee komt capaciteit vrij om asiel- en nareiszaken te behandelen.»8
De leden van de fractie van D66 vragen of dit wel automatisch het gevolg zal zijn. Deze leden merken op dat er thans een grote werkdruk is bij de IND. Als de medewerkers meer tijd krijgen, bestaat de gerede kans dat zij meer tijd zullen nemen om op de zaak die ze in behandeling hebben, te beslissen. Dat is als het ware het logische effect van minder druk ervaren. Ziet de regering dit risico en zo nee, kan zij garanderen dat er meer capaciteit vrijkomt om op zaken te beslissen en dat de achterstanden minder worden?
Bij het grote aantal asielverzoeken en nareisverzoeken en de achterstanden die in de afwerking daarvan zijn ontstaan, spelen ook andere redenen een rol, zoals de ontoereikende capaciteit van de IND, ziekteverzuim bij de IND, de moeilijkheidsgraad van veel verzoeken, het niet meer schriftelijk horen van op het eerste gezicht eenvoudige verzoeken, enzovoorts. Erkent de regering dat alleen een verlenging van de beslistermijnen, zoals het wetsvoorstel voorstelt, niet automatisch betekent dat er meer capaciteit vrijkomt om de beslissingen op tijd te nemen?
Het valt de leden van de fractie van D66 op dat de regering in het voorliggende wetsvoorstel uitgaat van de IND en het COA en op zich is dat begrijpelijk. Haar voorstellen zien erop toe deze organisaties meer ruimte te geven. Maar wordt daarmee niet het belang van de individuele asielzoeker om snel een beslissing te krijgen, veronachtzaamd? Is de door de regering voorgestelde verlenging nog wel redelijk en proportioneel ten opzichte van de asielzoeker c.q. nareiziger die een machtiging tot voorlopig verblijf aanvraagt in het land van herkomst?
In het kader van de rechtszekerheid stelt de regering dat de IND criteria gaat publiceren voor wanneer de voorgestelde verlengingsmogelijkheid zal worden toegepast.9 De regering stelt dat er in de wettekst geen uitputtende lijst van situaties kan worden opgenomen.10 Op zich begrijpen de leden van de fractie van D66 dat, maar het behoeft toch geen uitputtende lijst te zijn? Het kan toch een niet-limitatieve opsomming zijn? Dit gebeurt wel vaker in wetgeving om toch zoveel mogelijk zekerheid te bieden. Kan de regering hierop reageren?
De leden van de fractie van D66 hebben er moeite mee dat er geen uitvoeringstoets is gedaan en dat de gebruikelijke consultatie bij betrokken organisaties is overgeslagen. Bovendien ligt er geen deugdelijke financiële doorrekening aan het wetsvoorstel ten grondslag. De regering motiveert dat met de spoed die zij wil betrachten. En de regering schrijft dat een deel van de adviezen gegeven zijn in het kader van andere wetgevingstrajecten.11 Voor de Eerste Kamer bemoeilijkt het her en der moeten opzoeken van relevante adviezen de controlerende taak. Haastige spoed is zelden goed. Zou de regering hierop willen reflecteren? Is de regering voornemens bij andere wetsvoorstellen die zij snel wil indienen, eenzelfde gebrekkige procedure te volgen?
Kern van de problematiek die het wetsvoorstel poogt te adresseren is naar de mening van de leden van de fractie van D66 de capaciteit bij de IND. Kan de regering een handzaam overzicht geven van hoeveel IND’ers relevant werk doen voor wat betreft het beslissen op asiel- en nareisverzoeken, hoeveel extra IND’ers geworven worden, wat de uitstroom van IND’ers is, hoe lang de inwerkperiode is om als nieuwe ambtenaar het besliswerk te doen en hoeveel IND’ers er idealiter nodig zijn om het moeilijke werk dat zij doen, goed te doen zonder dat er achterstanden zijn?
Begrijpen de leden van de fractie van D66 het goed dat een persoon die een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft verkregen in het kader van een nareisverzoek, die naar Nederland is gekomen en wordt opgevangen door het COA in een opvanglocatie, geen enkele procedure bij de IND meer behoeft te doorlopen? Is het slechts een kwestie van afwachten wanneer de persoon doorgeplaatst kan worden? Kan de regering een update geven over de doorstroomlocaties die van belang zijn om statushouders uit de centrale opvang naartoe te plaatsen? Hoeveel locaties komen er? En waar komen deze? Zijn de gemeenten bereid hun medewerking te verlenen? Is de financiering rond? Hoelang duurt het vergunningentraject voordat een nieuwe doorstroomlocatie is gerealiseerd?
Als gevolg van een amendement in de Tweede Kamer12 geldt de verlengingsregeling uit het onderhavige wetsvoorstel voor drie jaar. Dat geeft in zekere zin een stok achter de deur. Maar wat is de situatie als er na drie jaar geen noemenswaardige verbetering is opgetreden en de procedures nog steeds veel te lang duren? Gaat de regering dan opnieuw een vergelijkbaar wetsvoorstel indienen? Graag een reactie op deze vragen van de leden van de D66-fractie.
De leden van de fractie van de PvdD verwijzen graag naar de eerder door deze leden gestelde (en beantwoorde) vragen aan de Vereniging asieladvocaten en -juristen en aan de Specialisten vereniging migratierecht advocaten (SVMA), die als bijlage 1 respectievelijk bijlage 2 bij dit verslag zijn gevoegd. Verder hebben deze leden een deskundigenadvies ingewonnen bij mr. A.M. van Eik, die specialist is op het gebied van migratierecht en Europees bestuursrecht13, welk advies eveneens als bijlage 3 bij dit verslag is gevoegd. Aan mevrouw Van Eik hebben de leden van de fractie van de PvdD vragen voorgelegd over de mogelijke strijdigheid van het voorliggende wetsvoorstel met het Unierecht en met de rechten vervat in artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, mede in het licht van de bezwaren die de Afdeling advisering van de Raad van State naar voren heeft gebracht. De volgende vragen van de leden van de fractie van de PvdD gaan in op gemelde bijgevoegde documenten.
De leden van de fractie van de PvdD merken op dat in de nota naar aanleiding van het verslag door de regering de volgende stellingen worden aangevoerd:
− «een deel van de medewerkers worden ingezet op procedures bij de rechter in zaken waarin de beslistermijn is verlopen en de aanvrager bij de rechter ageert tegen het niet tijdig beslissen»14;
− «Als de IND meer tijd krijgt om te beslissen, zal de beslistermijn minder snel verlopen. Dat betekent dat er minder zaken bij de rechter komen wegens niet tijdig beslissen. Daarmee komt capaciteit vrij om asiel- en nareiszaken te behandelen»15;
− «Als gesteld zal onderhavig voorstel eraan bijdragen dat de IND capaciteit vrijspeelt die nu moet worden ingezet voor het behandelen van procedures tegen het niet tijdig beslissen.»16;
− «Een belangrijk effect is voorts dat wanneer meer zaken binnen de wettelijke termijn kunnen worden afgehandeld, de schaarse besliscapaciteit niet hoeft te worden ingezet op procedures over het niet tijdig beslissen. Dat geeft de IND meer ruimte om deze besliscapaciteit in te zetten op de afhandeling van asiel- en nareiszaken».17
Verder wijst de fractie van de PvdD erop dat de regering haar eerder ingenomen standpunt – inhoudende dat een belangrijk effect is dat besliscapaciteit wordt vrijgespeeld als er minder termijnoverschrijdingen zullen zijn – herhaalt tegenover vrijwel alle fracties die vragen hebben gesteld.
Uit de informatie die de leden van de fractie van de PvdD van de direct bij de procedures betrokkenen van de Vereniging asieladvocaten en -juristen en van de Specialistenvereniging migratierechtadvocaten (SVMA) heeft opgehaald, volgt echter dat de procedures tegen niet tijdig beslissen hoogstens enige extra administratieve last meebrengen, maar een niet noemenswaardige inzet van besliscapaciteit vergen. Er wordt vrijwel altijd digitaal geprocedeerd, inzending van het dossier gebeurt vrijwel geheel automatisch, de verweerschriften zijn doorgaans standaardstukken en op enkele zaken na worden vrijwel alle beroepen buiten zitting afgedaan, wat impliceert dat IND-medewerkers niet naar een zitting gaan. In het licht van voorgaande leggen de leden van de fractie van de PvdD de regering de volgende vragen voor. De regering wordt verzocht om elke vraag afzonderlijk te beantwoorden.
1. Onderschrijft de regering de stelling van verschillende door de leden van de fractie van de PvdD genoemde betrokkenen, inhoudende dat vrijwel alle beroepen tegen niet tijdig beslissen buiten zitting worden afgedaan zodat een IND-ambtenaar niet op zitting behoeft te verschijnen? Hoeveel beroepen zijn er in 2024 ingediend en in hoeveel beroepen is er wel een zitting geweest?
2. Onderschrijft de regering de stelling van verschillende door de leden van de fractie van de PvdD genoemde betrokkenen, inhoudende dat inzending van het dossier vrijwel altijd digitaal en vrijwel automatisch geschiedt en door administratieve krachten en niet door beslisambtenaren wordt afgehandeld? Zo nee, in hoeveel procent van de beroepen is dat niet het geval en hoeveel tijd van beslisambtenaren is daarmee gemoeid?
3. Onderschrijft de regering de stelling van verschillende door de leden van de fractie van de PvdD genoemde betrokkenen, inhoudende dat de verweerschriften van de IND vrijwel altijd standaardstukken zijn? Zo nee, in hoeveel procent van de beroepen is dat niet het geval en hoeveel tijd van beslisambtenaren is dan gemoeid met het opstellen van het verweerschrift?
4. Onderschrijft de regering de stelling van verschillende door de leden van de fractie van de PvdD genoemde betrokkenen, inhoudende dat in zaken waarbij vaststaat dat de termijnen zijn overschreden, het niet voorkomt dat het beroep door de rechter ongegrond wordt geoordeeld. Zo nee, in hoeveel procent van de beroepen is dat wel het geval?
5. Welk percentage van de besliscapaciteit van beslisambtenaren wordt «vrijgespeeld» als gevolg van een vermindering van het aantal beroepen tegen niet tijdig beslissen? Om hoeveel fte gaat dat, afgezet tegen het totaal aantal fte van voor de IND werkende beslisambtenaren die met beroepen tegen niet tijdig beslissen te maken hebben, en hoe komt u aan uw berekening?
Naar aanleiding van het voormelde advies van mevrouw Van Eik stellen de leden van de fractie van de PvdD de regering de volgende vragen. De regering wordt verzocht om iedere vraag afzonderlijk te beantwoorden.
6. Onderschrijft de regering het oordeel van mevrouw Van Eik inhoudende dat het Europeesrechtelijk uitgangspunt is dat zo spoedig mogelijk en zonder vertraging wordt beslist op de gezinsherenigingsaanvraag en dat negen maanden in principe al een maximale termijn is? Zo nee, op welke argumenten baseert de regering haar oordeel?
7. Zo ja, hoe verdraagt de standaardbeslistermijn van negen maanden zich met het Unierecht dat als uitgangspunt geeft dat een maximale termijn van negen maanden alleen geldt «indien de werklast bij uitzondering de administratieve capaciteiten te boven gaat»?
8. Onderschrijft de regering dat de in de Gezinsherenigingsrichtlijn18 opgenomen verlengingsmogelijkheid die nu in het ontwerp wordt geregeld, niet voorkomt in de op dit moment geldende Vreemdelingenwet?
9. Onderschrijft de regering dat de vreemdeling dus naar huidig nationaal recht een beschermingsniveau geniet dat verder gaat dan het Unierecht vereist? Zo nee, hoe verdraagt het standpunt van de regering zich dan met het feit dat de bescherming van de vreemdeling afneemt als hij te maken kan krijgen met een langere periode van onzekerheid over zijn rechtspositie omdat de behandeltermijn van zijn aanvraag toeneemt?
10. Zo ja, onderschrijft de regering dan het oordeel van mevrouw van Eik en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat het ongedaan maken van dat verdergaande beschermingsniveau een toetsing vereist zoals voorgeschreven in de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 202219? Zo nee, op grond van welke argumenten komt de regering tot haar oordeel? Heeft de regering aanwijzingen, en zo ja welke, dat de ABRvS en het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) haar oordeel zullen delen?
11. Onderschrijft de regering het oordeel van mevrouw van Eik inhoudende dat de verlengingsmogelijkheid na negen maanden bij wettelijk voorschrift dient te worden begrensd? Zo nee, op grond van welke argumenten komt de regering tot haar oordeel? Hoe verdraagt dat oordeel zich met het in acht te nemen gelijkwaardigheidsbeginsel?
12. Hoe verdraagt dat oordeel zich met het gegeven dat het in de wet geregelde beroep tegen niet tijdig beslissen vereist dat er een vastgestelde termijn is overschreden?
13. Hoe verdraagt dat oordeel zich met het gegeven dat artikel 8 van het EVRM vereist dat inmenging in het recht op gezinsleven «bij wet» moet zijn voorzien, in welk verband voorzienbaar dient te zijn op welk moment in het kader van de bescherming van dat recht definitief omtrent een rechtspositie zal moeten zijn beslist?
14. De leden van de fractie van de PvdD wijzen erop dat de regering haar standpunt, inhoudende dat de cumulatieve effecten bij de stapeling van termijnen door de Uniewetgever in overeenstemming zijn met artikel 8 van het EVRM, het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zodat de implementatie van de verlengingsmogelijkheid in het ontwerp geen strijd met die verdragen en het Handvest kan opleveren, niet onderbouwt. Deze leden verzoeken de regering om die onderbouwing alsnog te geven en daarbij te betrekken op welke wijze het wetsontwerp verzekert dat vreemdelingen niet met een onredelijke – met die bepalingen strijdige – behandel- en beslistermijn zullen kunnen worden geconfronteerd.
15. In hoeverre worden de belangen van het kind, die op grond van het IVRK een «eerste overweging dienen te vormen», in het onderhavige ontwerp beschermd en in welke voorschriften is die bescherming vastgelegd?
16. Onderschrijft de regering dat in de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) gedane uitspraken in de zaken Mugenzi tegen Frankrijk20 en Tanda-Muzinga tegen Frankrijk21 de termijn waarbinnen de gezinsherenigingsaanvraag uiteindelijk was afgehandeld geringer was dan de maximale termijn die volgens het onderhavige wetsontwerp zou gelden?
17. Welke aanwijzingen heeft de regering dat het EHRM niet zal oordelen dat een beslistermijn van negen maanden met een onbegrensde verlengingsmogelijkheid, gestapeld met de beslistermijn in de asielprocedure van maximaal 21 maanden, «excessief» en strijdig met artikel 8 van het EVRM, het IVRK en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is?
18. Als de totale geregelde behandeltermijn (dus inclusief bezwaar- en beroep) al op meer dan 57 maanden kan uitkomen, hoe waarschijnlijk acht de regering het dat dit door het EHRM en de ABRvS zal worden geaccepteerd als uit de rechtspraak blijkt dat drie-en-een-half jaar al als een «excessieve» termijn wordt geoordeeld?
19. Hoe verhoudt de tekst van artikel 31 van de Procedurerichtlijn22 – waarin is opgenomen dat de beslistermijn in asiel in naar behoren gerechtvaardigde gevallen met maximaal drie maanden mag worden overschreden wanneer dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van het verzoek om internationale bescherming – zich tot het voorliggende wetsvoorstel waarin voor deze uitzonderlijke overschrijding een verlengingsmogelijkheid wordt geregeld?
20. Hoe verhoudt het voorliggende wetsvoorstel zich tot de Verordening asielprocedures die – als onderdeel van het Asiel- en Migratiepact – op 12 juni 2026 in werking treedt en waarin de maximale beslistermijn op zes maanden is bepaald met een maximale verlenging van zes maanden in de daarin gespecificeerde gevallen? Wat is de toegevoegde waarde van het voorliggende wetsvoorstel gelet op de korte tijd die resteert tot 12 juni 2026?
De vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad ziet met belangstelling uit naar de nota naar aanleiding van het tweede verslag en ontvangt deze graag uiterlijk binnen 4 weken. Onder voorbehoud van de tijdige ontvangst van deze nota – op 18 februari 2025 – acht de commissie het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling op 4 maart 2025.
De voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, Van Hattem
De griffier van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad, De Man
Samenstelling:
Croll (BBB), Marquart Scholtz (BBB), Griffioen (BBB), Karimi (GroenLinks-PvdA), Veldhoen (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA), Kaljouw (VVD), Meijer (VVD), Van Toorenburg (CDA), Bakker-Klein (CDA), Dittrich (D66), Aerdts (D66) (ondervoorzitter), Van Hattem (PVV) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Janssen (SP), Huizinga-Heringa (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
Kamerstukken II 2023/24, 36 349, nr. 13, amendement van het lid Van Nispen c.s. d.d. 17 april 2024.
Mevrouw Van Eik is docent EU migratierecht en geeft onderwijs aan advocaten bij OSR juridische opleidingen en rechters bij de SSR, Docent internationaal procederen: procederen bij het Gerecht en Hof van Justitie EU (CPO) en Hoofddocent Vluchtelingenrecht beroepsopleiding advocatuur (CPO).
Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36349-D.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.