36 342 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2024)

Nr. 10 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 4 oktober 2023

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a. Na artikel I, onderdeel D, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Da

In artikel 5.16b, eerste lid, wordt «het bedrag, genoemd in artikel 3.127, derde lid,» vervangen door «het in artikel 3.127, derde lid, als eerste vermelde bedrag».

b. Onderdeel E wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste subonderdeel wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «tot derde tot en met vijfde lid» vervangen door «tot vierde tot en met zesde lid» en wordt «wordt een lid» vervangen door «worden twee leden».

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder giften in natura mede begrepen een kwijtschelding van een vordering die betrekking heeft op een of meer vermogensbestanddelen in natura.

2. In het tweede subonderdeel wordt «vierde lid» vervangen door «vijfde lid» en wordt «en derde» vervangen door «en vierde».

3. In het derde subonderdeel, aanhef, wordt «vijfde lid (nieuw) tot zevende lid» vervangen door «zesde lid (nieuw) tot achtste lid» en worden de aanduidingen «5.» en «6.» vervangen door «6.» en «7.». Voorts wordt in het voorgestelde zevende lid (nieuw), eerste en tweede zin, «vijfde» vervangen door «zesde».

4. In het vierde subonderdeel wordt «zevende lid» vervangen door «achtste lid».

c. Onderdeel F wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde subonderdeel wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «tot derde en vierde lid» vervangen door «tot vierde en vijfde lid» en wordt «wordt een lid» vervangen door «worden twee leden».

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder giften in natura mede begrepen een kwijtschelding van een vordering die betrekking heeft op een of meer vermogensbestanddelen in natura.

2. In het vierde subonderdeel wordt «derde lid» vervangen door «vierde lid».

3. In het vijfde subonderdeel wordt «vierde lid» vervangen door «vijfde lid» en wordt «derde» vervangen door «vierde».

2.

Aan artikel II worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

C

Artikel 38q, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «42» vervangen door «415/6».

2. In onderdeel b wordt «65-jarige» vervangen door «645/6-jarige».

3. In onderdeel c wordt «67-jarige» vervangen door «665/6-jarige».

D

Artikel 38q, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «415/6» vervangen door «42».

2. In onderdeel b wordt «645/6-jarige» vervangen door «65-jarige».

3. In onderdeel c wordt «665/6-jarige» vervangen door «67-jarige».

E

Artikel 39f, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tweede zin vervalt «tweede».

2. In de derde zin wordt na «31 december van het» ingevoegd «tweede».

3.

Artikel III, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «wordt» vervangen door «worden» en wordt «tot vijfde lid» vervangen door «tot zesde lid». Voorts wordt «een lid» vervangen door «twee leden».

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Voor de toepassing van het vierde lid wordt onder giften in natura mede begrepen een kwijtschelding van een vordering die betrekking heeft op een of meer vermogensbestanddelen in natura.

4.

Artikel VII, onderdeel C, vervalt.

5.

In artikel IX wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

0A.

In artikel 2, achtste lid, wordt «vermoeden van fraude of een onregelmatigheid is» vervangen door «gegronde reden is om te vermoeden dat er sprake is van fraude of een onregelmatigheid».

6.

In artikel XI, onderdeel C, wordt «18, opschrift, eerste» vervangen door «18, opschrift en eerste» en wordt «38, opschrift en eerste» vervangen door «38, opschrift, eerste».

7.

In artikel XII wordt «2.9, eerste lid» vervangen door «2.9, eerste en tweede lid» en wordt na «2.11, eerste lid, aanhef, en tweede lid, aanhef en onderdeel a,» ingevoegd «2.11a, eerste lid, aanhef, 2.11b, eerste lid, aanhef, en tweede lid, aanhef en onderdeel b,». Voorts wordt na «2.13, onderdelen a en b,» ingevoegd «2.13a, onderdeel a, 2.14, eerste lid, 2.14a, eerste lid, aanhef, 2.14h, eerste en tweede lid, 2.14i,» en wordt «2.21, vijfde lid» vervangen door «2.21, zesde lid». Voorts wordt na «6.1, tweede» ingevoegd «en zevende» en wordt «6.2, eerste en derde lid» vervangen door «6.2, eerste, derde en vierde lid en vijfde lid, aanhef en onderdeel b, onder 2°». Voorts wordt na «6.4, aanhef en onderdelen a en b,» ingevoegd «6.4a,» en wordt «6.7, eerste en derde lid» vervangen door «6.7, eerste en vierde lid». Voorts wordt na «6.9, eerste tot en met zevende lid» ingevoegd «en negende lid» en wordt «6.11, opschrift en eerste, derde en vierde lid» vervangen door «6.11, opschrift en eerste, derde, vierde, negende en tiende lid». Ten slotte wordt «6.12, opschrift en eerste tot en met vijfde lid, zesde lid, aanhef, zevende lid en negende lid» vervangen door «6.12, opschrift, eerste tot en met vijfde lid, zesde lid, aanhef, zevende, achtste en negende lid en twaalfde tot en met vijftiende lid» en wordt «9.1, eerste lid, wordt» vervangen door «9.1, eerste lid,».

8.

Na artikel XII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel XIIA

In de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen wordt in artikel I, onderdelen C, K, M, onder 2, EEa, MM, onder 2, NNa, TTa, VV en ZZ «Belastingdienst/Toeslagen» telkens vervangen door «Dienst Toeslagen».

9.

In artikel XXIX, onderdeel b, wordt «artikel XI, onderdeel C,» vervangen door «artikel XII».

10.

In artikel XXX, onderdeel a, wordt «onderdeel C van deze wet» vervangen door «onderdeel C, van deze wet».

11.

Artikel XXXII komt te luiden:

ARTIKEL XXXII

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2024, met dien verstande dat:

a. artikel I, onderdeel Da, terugwerkt tot en met 1 januari 2023;

b. artikel I, onderdeel E, voor het eerst toepassing vindt op periodieke giften waartoe de verplichting op of na 1 januari 2024 wordt aangegaan;

c. artikel II, onderdelen C en E, terugwerkt tot en met 1 juli 2023.

I. Algemene toelichting

Aanpassing giftenaftrek – giften in natura

Op grond van het wetsvoorstel komen giften in natura met een waarde in het economische verkeer van in totaal meer dan € 10.000 per kalenderjaar (€ 20.000 voor partners) enkel voor aftrek in aanmerking als deze waarde volgt uit een taxatierapport of recent aankoopbewijs. Met de in deze nota van wijziging opgenomen aanpassing wordt de reikwijdte van dit voorstel uitgebreid. Naast giften in natura komt het namelijk ook voor dat een vermogensbestanddeel in natura wordt verkocht aan een algemeen nut beogende instelling (ANBI) of een steunstichting sociaal belang behartigende instelling (steunstichting SBBI), waarbij vervolgens de vordering op die ANBI of steunstichting SBBI – al dan niet in gedeelten – wordt kwijtgescholden. Te denken valt aan een gift die bestaat uit de kwijtschelding van de vordering die is ontstaan door de verkoop van een kunstwerk aan een museum. De hoogte van de vordering hangt dan samen met de waarde van het kunstwerk. Om te voorkomen dat de eis van een taxatierapport of factuur via deze weg wordt ontlopen, wordt aan het wetsvoorstel toegevoegd dat deze eis eveneens van toepassing is op een kwijtschelding van een vordering die ziet op een vermogensbestanddeel in natura. Om dat te bewerkstelligen worden op grond van de voorgestelde bepaling dergelijke kwijtscheldingen voor de betreffende regeling aangemerkt als giften in natura.

Budgettaire gevolgen

Het uitbreiden van de reikwijdte van het wetsvoorstel door kwijtscheldingen van een vordering die ziet op een vermogensbestanddeel in nature aan te merken als giften in natura heeft verwaarloosbare budgettaire effecten.

Uitvoeringsgevolgen

Voor gericht toezicht op de aanvulling in deze nota van wijziging is net als bij de oorspronkelijke wijziging een extra invulveld voor giften in natura in de aangifte inkomstenbelasting nodig. Dit maakt het mogelijk de giften die onder deze regeling vallen te onderscheiden van de overige giften. Het voorstel wordt voor nu geïmplementeerd zonder aanpassing van de systemen. Op enig moment – afhankelijk van ruimte en prioritering in het IV-portfolio – wordt deze wijziging verwerkt in de aangifte inkomstenbelasting. Een inspecteur die bij een controle van een concrete aangifte een gift in natura tegenkomt, kan de belastingplichtige vragen om het taxatierapport te overleggen. Voor de wijzigingen geldt daarom dat de dienaangaande opgestelde eerder uitgebrachte uitvoeringstoets1 onverkort van kracht is.

Technische aanpassingen nettolijfrente en overgangsrecht deelnemingsjarenpensioen en stamrechten

Met de Wet toekomst pensioenen (Wtp) zijn onder meer wijzigingen doorgevoerd in de begrenzingen van de nettolijfrenten en in het overgangsrecht voor het deelnemingsjarenpensioen en voor stamrechten. Voorgesteld wordt deze wijzigingen op enkele technische punten aan te passen. Hierna worden deze voorgestelde wijzigingen onderdeelsgewijs toegelicht.

Budgettaire gevolgen

De technische aanpassingen van de voorgestelde wijzigingen van de Wtp in het kader van de begrenzingen van de nettolijfrenten en overgangsrecht voor het deelnemingsjarenpensioen en stamrechten hebben geen budgettaire gevolgen.

Uitvoeringsgevolgen

Voor de wijzigingen geldt dat de dienaangaande opgestelde eerder uitgebrachte uitvoeringstoets2 onverkort van kracht is.

Btw-tarief voor opfok- en opkweekdiensten

Deze nota van wijziging maakt een in het wetsvoorstel opgenomen codificatie ongedaan. Dit betreft de codificatie van een beleidsbesluit3 over de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor de opfok van dieren en het opkweken van planten. Deze codificatie is niet meer opportuun omdat dat beleidsbesluit zal worden ingetrokken per 1 januari 2025, mits het wetsvoorstel Belastingplan 2024 wordt aangenomen. In dat wetsvoorstel wordt namelijk voorgesteld per 1 januari 2025 het verlaagde btw-tarief op leveringen van bepaalde agrarische goederen af te schaffen. In het verlengde hiervan is toepassing van het verlaagde btw-tarief voor de opfok van dieren en het opkweken van planten niet langer logisch en ligt het voor de hand dat voor de opfok van dieren en het opkweken van planten het algemene btw-tarief met ingang van 1 januari 2025 gaat gelden.

Budgettaire gevolgen

Deze maatregel heeft op zichzelf geen budgettaire effecten omdat deze enkel ziet op het laten vervallen van de codificatie van een bestaande goedkeuring voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor de opfok van dieren en het opkweken van planten. De in eerdergenoemd beleidsbesluit opgenomen goedkeuring om in die situatie het verlaagde btw-tarief toe te passen, wordt ingetrokken per 1 januari 2025 indien het wetsvoorstel Belastingplan 2024 wordt aangenomen. Een deel van de agrarische diensten waar deze goedkeuring op ziet wordt geleverd aan niet-ondernemers en particulieren, die geen btw in aftrek kunnen brengen. Hierdoor is er uiteindelijk wel een budgettair effect. Deze wordt met name veroorzaakt door opfokdiensten bij paarden die ten behoeve van particulieren worden verricht. De budgettaire opbrengst als gevolg van het toepassen van het algemene tarief op deze diensten bedraagt € 5 miljoen. Deze opbrengst wordt meegenomen en verder toegelicht in de maatregel in het wetsvoorstel Belastingplan 2024.

Uitvoeringsgevolgen

Voor de wijzigingen in deze nota van wijziging ten aanzien van de opfok- en opkweekdiensten is de uitvoeringstoets als bijlage bijgevoegd.

Redactionele wijziging «gegronde reden»

In artikel 6, zevende lid van de Horizontale accijnsrichtlijn 20204 is opgenomen dat een verlies dat verband houdt met de aard van de goederen opgenomen in. niet wordt aangemerkt als uitslag tot verbruik zolang dit verlies onder de vastgestelde drempel blijft. Dit geldt niet indien er een gegronde reden is om te vermoeden dat er sprake is van fraude of een onregelmatigheid.

Bij de Wet implementatie richtlijnen accijns 2022 is deze richtlijnbepaling overgenomen in het achtste lid (nieuw) van artikel 2 WA. Per abuis is daarbij de zinsnede «gegronde reden» niet opgenomen in de WA. Voorgesteld wordt om aan te sluiten bij de bijbehorende richtlijnbepaling en deze zinsnede alsnog over te nemen.

Uitvoeringsgevolgen

Doordat de bewoording aansluit bij de bijbehorende richtlijnbepaling, kunnen mogelijke discrepanties in de duiding van het wetsartikel worden voorkomen. De maatregel zorgt daarmee voor meer rechtszekerheid het bedrijfsleven. Voor burgers heeft deze maatregel geen gevolgen, aangezien zij hierdoor niet worden geraakt.

De wijziging in deze nota van wijziging ten aanzien van de Wet op de Accijns is door de Douane beoordeeld met de uitvoeringstoets. Voor deze wijzigingen geldt dat de dienaangaande eerder vastgestelde uitvoeringstoets5 onverkort van kracht is. Deze specifieke wijziging heeft geen uitvoeringsgevolgen voor de Douane

Naamswijziging toeslagen

In het wetsvoorstel zijn in verband met de voorgenomen naamswijziging van de Belastingdienst/Toeslagen naar Dienst Toeslagen aanpassingen van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) opgenomen. Deze nota van wijziging voorziet in enkele wijzigingen hiervan als gevolg van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen. Deze wijzigingen betreffen enkel een naamswijziging. Met deze maatregelen worden verder geen gevolgen beoogd. Ook hebben deze wijzigingen verwaarloosbare budgettaire gevolgen en kunnen per 1 januari 2024 worden uitgevoerd. Daarnaast worden in het wetsvoorstel enkele technische omissies hersteld.

Uitvoeringsgevolgen

De wijzigingen in deze nota van wijziging ten aanzien van de naamswijziging Dienst Toeslagen zijn beoordeeld met de uitvoeringstoets. Voor deze wijzigingen geldt dat de dienaangaande eerder vastgestelde uitvoeringstoets6 onverkort van kracht is.

II. Onderdeelsgewijze toelichting

Onderdeel 1

Artikel I, onderdelen Da, E en F (artikelen 5.16b, 6.38 en 6.39 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Artikel 5.16b Wet IB 2001 voorziet in de begrenzingen voor nettolijfrenten. Dit artikel is in de Wtp met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023 gewijzigd. Sindsdien wordt in artikel 5.16b, eerste lid, Wet IB 2001 verwezen naar het bedrag, genoemd in artikel 3.127, derde lid, Wet IB 2001, zonder dat gespecificeerd wordt dat het bedrag dat als eerste in artikel 3.127, derde lid, Wet IB 2001 wordt vermeld wordt bedoeld. Ingevolge deze nota van wijziging wordt die verwijzing met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023 hersteld.

In het wetsvoorstel is een aanpassing van de artikelen 6.38 en 6.39 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) opgenomen. Deze aanpassingen dienen ertoe om aan de toepassing van de giftenaftrek voor giften in natura met een waarde in het economische verkeer van in totaal meer dan € 10.000 (€ 20.000 voor partners) per kalenderjaar de voorwaarde te verbinden dat een onafhankelijke taxatie van de waarde in het economische verkeer aanwezig is of dat die waarde volgt uit een recente factuur. De ondergrens van € 10.000 geldt afzonderlijk voor de andere giften in natura enerzijds en voor periodieke giften in natura anderzijds. Met de via deze nota van wijziging te bereiken aanpassing van het wetsvoorstel wordt deze voorwaarde ook gesteld aan een gift bestaande uit de kwijtschelding van de vordering die is ontstaan door de verkoop van bijvoorbeeld een kunstwerk aan een museum. De hoogte van de vordering hangt dan uiteraard samen met de waarde van het kunstwerk, maar de kwijtschelding zelf vormt – zonder de voorgestelde fictie – daarmee geen gift in natura. De overige aanpassingen betreffen vernummeringen en zijn van technische aard.

Onderdeel 2

Artikel II, onderdelen C en D (artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964)

Het ingevolge artikel III, onderdeel R, Wtp ingevoerde artikel 38q Wet LB 1964 voorziet in overgangsrecht voor bestaande pensioenregelingen op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wtp. In artikel 38q, tweede lid, Wet LB 1964 zijn begrenzingen opgenomen voor het deelnemingsjarenpensioen. In artikel III, onderdeel S, Wtp is een aanpassing van artikel 38q, tweede lid, Wet LB 1964 opgenomen. Die wijziging is abusievelijk in werking getreden per 1 juli 2023 en heeft daardoor de begrenzingen van artikel 38q, tweede lid, Wet LB 1964 reeds per 1 juli 2023 gewijzigd naar de begrenzingen die hadden moeten gelden vanaf 1 januari 2024. Met de voorgestelde wijzigingen wordt dit met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2023 hersteld.

Onderdeel 3

Artikel III, onderdeel B (artikel 16 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

De in het wetsvoorstel opgenomen wijziging van artikel 16 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) heeft betrekking op de toepassing van de giftenaftrek bij giften in natura met een waarde in het economisch verkeer van in totaal meer dan € 10.000. De in deze nota van wijziging met betrekking tot die wijziging opgenomen aanpassing van het wetsvoorstel is inhoudelijk identiek aan die van de wijziging van de artikelen 6.38 en 6.39 Wet IB 2001. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op de wijziging van voornoemde artikelen.

Onderdeel 4

Artikel VII, onderdeel C (tabel I van de Wet op de omzetbelasting 1968)

In dit onderdeel wordt de voorgestelde codificatie ongedaan gemaakt van uitvoeringsbeleid dat ziet op de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor de opfok van dieren en het opkweken van planten. Het voorstel uit het wetsvoorstel Belastingplan 2024 om het verlaagde btw-tarief af te schaffen voor de levering van bepaalde agrarische goederen leidt ertoe dat het niet langer logisch is om het verlaagde btw-tarief van toepassing te laten zijn voor de opfok van dieren en het opkweken van planten. Hierdoor is codificatie van het uitvoeringsbeleid niet meer opportuun. Daarom komt de eerder voorgestelde toevoeging van posten 22 en 23 aan tabel I, onderdeel b, Wet OB 1968 te vervallen. Als het wetsvoorstel Belastingplan 2024 wordt aangenomen, wordt het bestaande uitvoeringsbeleid ingetrokken per 1 januari 2025.

Onderdeel 5

Artikel IX, onderdeel 0A (artikel 2 van de Wet op de accijns)

Voorgesteld wordt om de bewoording van artikel 2, achtste lid, WA te laten aansluiten bij de bijbehorende richtlijnbepaling. Daartoe wordt in artikel 2, achtste lid, WA de zinsnede «gegronde reden» toegevoegd.

Onderdeel 6

Artikel XI, onderdeel C (artikelen 18 en 38 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

Het in het wetsvoorstel opgenomen artikel XI, onderdeel C, bevat met betrekking tot de wijziging van de artikelen 18 en 38 Awir twee technische omissies. Deze nota van wijziging herstelt deze omissies.

Onderdeel 7

Artikel XII (artikelen 2.9, 2.11a, 2.11b, 2.13a, 2.14, 2.14a, 2.14h, 2.14i, 6.1, 6.2, 6.4a, 6.7, 6.9, 6.11 en 6.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In artikel XII van het wetsvoorstel wordt in de aldaar opgesomde artikelen van de Wht de verwijzing naar de naam «Belastingdienst/Toeslagen» vervangen door een wijziging naar «Dienst Toeslagen». Deze opsomming is, als gevolg van de bepalingen van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen die op 15 juli 2023 in werking zijn getreden7, niet meer volledig. Deze nota van wijziging strekt tot het aanvullen van de in artikel XII opgesomde artikelen van de Wht waarin de naam ook gewijzigd dient te worden.

Onderdeel 8

Artikel XIIA (artikel I, onderdelen C, K, M, EEa, MM, NNa, TTa, VV en ZZ van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen)

Een deel van de wijzigingen van de Wht als gevolg van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen treedt pas in werking na de geplande inwerkingtreding van de in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen maatregelen. Ook voor deze wijzigingen geldt dat op een aantal plaatsen wordt verwezen naar de naam «Belastingdienst/Toeslagen» en dat dit gewijzigd moet worden in een verwijzing naar «Dienst Toeslagen». Met het oog hierop wordt artikel XIIA ingevoegd. Dit artikel regelt dat ook in de nog niet in werking getreden onderdelen van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen de verwijzing naar de naam «Belastingdienst/Toeslagen» wordt vervangen door een verwijzing naar «Dienst Toeslagen», zodat op termijn alle verwijzingen naar de Belastingdienst/Toeslagen in de Wet hersteloperatie toeslagen zullen zijn aangepast.

Onderdeel 9

Artikel XXIX (samenloopbepaling)

In de voorgestelde samenloopbepaling in artikel XXIX, onderdeel b, is per abuis een verkeerde verwijzing opgenomen, die nu wordt hersteld.

Onderdeel 10

Artikel XXX (samenloopbepaling)

In de voorgestelde samenloopbepaling in artikel XXX is per abuis een komma vergeten, die nu wordt toegevoegd.

Onderdeel 11

Artikel XXXII

In deze nota van wijziging is een aanpassing van de inwerkingstredingsbepaling van het wetsvoorstel opgenomen om te regelen dat artikel I, onderdeel Da, en artikel II, onderdelen C en E, terugwerkende kracht krijgen. Een toelichting over deze terugwerkende kracht is opgenomen in de onderdeelsgewijze toelichting bij deze onderdelen.

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstukken II 2022/23, 36 342, nr. 3.

X Noot
2

Bijlage bij Kamerstukken II 2022/23, 36 067, nr. 5.

X Noot
3

Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 31 maart 2022, over het beleid over de reikwijdte en toepassing van Tabel I bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stcrt. 2022, 9114).

X Noot
4

Richtlijn (EU) 2020/262 van de Raad van 19 december 2019 houdende een algemene regeling inzake accijns (PbEU 2020, L 58).

X Noot
5

Bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 35 918, nr. 3.

X Noot
6

Bijlage bij Kamerstukken II 2022/23, 36 342 nr. 3.

X Noot
7

Stb. 2023, 265.

Naar boven