36 274 Tijdelijke regels inzake de instelling van een Klimaatfonds (Tijdelijke wet Klimaatfonds)

D TWEEDE VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT1

Vastgesteld 28 november 2023

De bestudering van de nota naar aanleiding van het verslag2 heeft de commissie aanleiding gegeven bij gelegenheid van het uitbrengen van dit tweede verslag de volgende vragen en opmerkingen voor te leggen.

1. Inleiding

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Zij hebben aanvullende vragen nu uit de bevindingen van de regering en de Raad van State blijkt dat er een risico is dat geld uit het Klimaatfonds niet de doelstelling van het fonds voldoende weet te realiseren.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Zij hebben nog enkele aanvullende vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de beantwoording van de diverse vragen inzake de Tijdelijke Wet Klimaatfonds. In dat kader heeft zij nog enkele vragen. Daarnaast leiden de observaties en adviezen van de Raad van State inzake de Klimaat en Energieverkenning 2023 (hierna:KEV 2023) ook tot enkele vragen. De fractieleden van de ChristenUnie sluiten zich bij deze vragen aan.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording op de door hen gestelde vragen. Twee vragen achten zij echter onvoldoende beantwoord.

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Zij hebben nog enkele aanvullende vragen.

De leden van de Volt-fractie hebben kennis genomen van de beantwoording naar aanleiding van het verslag. Zij zijn blij dat middelen beschikbaar worden gesteld om de klimaattransitie te versnellen en hebben daarover enkele vragen.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

Vraag vier uit het verslag luidt: Hoe worden de uitgaven uit het fonds gewaarborgd, mede ter voorkoming dat dit geen blanco cheque is?

De leden van de BBB-fractie merken op dat in het antwoord onder andere wordt gesteld dat «de onderbouwing op al deze punten wordt beoordeeld door de fondsbeheerder (Minister voor Klimaat en Energie) samen met de Minister van Financiën. Conform artikel 7 van het wetsvoorstel wordt dit vervolgens ter reflectie voorgelegd aan onafhankelijke experts. Indien nodig wordt de beoordeling daarna aangepast. Ook kan de fondsbeheerder voorwaarden stellen bij het overhevelen van middelen om te borgen dat de middelen efficiënt besteed worden en er geen onnodige subsidies worden verstrekt. Aan deze voorwaarden moet eerst worden voldaan voordat de middelen voor de maatregel worden overgeheveld naar de begroting van het desbetreffende departement. De adviezen van onafhankelijke experts worden gelijktijdig met het Meerjarenprogramma Klimaatfonds openbaar gemaakt».3

Kan de regering uitleggen welk «profiel» wordt gehanteerd? Wat is de samenstelling (aantal, expertise)? Hoe wordt de samenwerking tussen experts en met de Fondsbeheerder gestructureerd? Is er sprake van individuele experts of van een commissie structuur? Welk wervings- en selectieproces is van toepassing, en hoe is de «onafhankelijkheid» van de experts gegarandeerd?

Betekent het feit dat sprake is van «openbaarmaking» van de adviezen «gelijktijdig met het MJP Klimaatfonds» dat er slechts één moment is waarop adviezen gevraagd en gepubliceerd worden? Kan de commissie zodra sprake is van een advies in kennis gesteld worden van het advies?

In hoeverre is de regering voornemens om bij de bestemming van fondsen samen te werken met onder andere Invest-NL, zodat uitgaven ten goede kunnen komen aan innovatieve bedrijven in Nederland? Wij nemen aan dat directe uitgaven/bestedingen welke niet tevens subsidie zijn vallen onder het Regiem van de Aanbestedingswetgeving. In welke mate kunnen er criteria gedefinieerd worden waardoor deze uitgaven het Nederlandse bedrijfsleven ten goede komen c.q. er in geval van buitenlandse bedrijven, zeker die van buiten de EU er eventuele reciprociteitseisen gedefinieerd kunnen worden?

Met betrekking tot de zogenaamde «planbureaus». Zijn er naast de genoemde organisaties nog andere instanties of organisaties die om advies gevraagd kunnen worden?

Bij de beoordeling achteraf van effectiviteit, doelmatigheid, rechtmatigheid is de vraag of het Klimaatfonds elk jaar separaat door de Algemene Rekenkamer wordt beoordeeld, zo nee kan de regering toezeggen dat dit zal geschieden?

Het blijkt dat het winnen van bijvoorbeeld (wind)energie op zee duurder is dan begroot. Niet uitgesloten moet worden dat in de toekomst er nieuwe inzichten, feiten, omstandigheden of innovaties zich kunnen voordoen waardoor sprake zal kunnen zijn van het stellen van nieuwe prioriteiten of her-allocatie van middelen over andere bestemmingen of nieuwe doelen.

Kan de regering ook toelichten welke criteria worden gehanteerd, op welke werkwijze en procedure is voorzien in zulke gevallen?

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Het is de leden van de VVD-fractie opgevallen dat naast het Klimaatfonds – in alle bestuurlijke lagen van de overheid – nog een woud van andere initiatieven bestaat waarmee middelen worden ingezet om klimaatmaatregelen te financieren. Kan de regering aangeven hoe en door wie de optelsom van al deze maatregelen kan worden gemonitord, zodat zekerheid bestaat dat voldoende samenhang wordt gegarandeerd tussen al deze maatregelen? Kan de regering daarbij ook aangeven hoe overlap en duplicatie wordt voorkomen – zodat geen initiatief of doelstelling «dubbel» wordt gefinancierd?

Voor uitvoeringskosten wordt gemiddeld 1–2% van het totale subsidiebedrag aangehouden. Dat zou dan ongeveer tussen de 350–700 miljoen euro uitkomen. Kan de regering aangeven of dit een gebruikelijk percentage is, of juist een hoog dan wel laag percentage? En kan de regering dit met benchmarkgegevens van andere – succesvolle – initiatieven illustreren?

De regering schrijft – in antwoord op een vraag van de leden van de BBB-fractie – dat voorgestelde maatregelen die financiering vragen uit het Klimaatfonds «onder meer» worden beoordeeld met betrekking tot a. overeenstemming met het klimaatplan, b. de uitvoerbaarheid, doeltreffendheid en doelmatigheid van de maatregelen, c. de duur van de maatregelen in relatie tot de tijdelijkheid van het fonds, en d. of de maatregelen additioneel zijn aan klimaatmaatregelen die zijn vastgesteld en gefinancierd vóór 1 januari 2022. Kan de regering aangeven wat hij bedoelt met «onder meer» en welke andere – niet genoemde – beoordelingscriteria kunnen worden toegepast of in de ogen van de regering moeten worden toegepast?

De leden van de VVD-fractie blijven er moeite mee houden dat uitgerekend de Minister voor Klimaat en Energie fondsbeheerder wordt die leiding geeft aan het beoordelen en toekennen van bestedingsvoorstellen door de departementen. Want voor maar liefst vier van de zes percelen is deze Minister eveneens de verantwoordelijke bewindspersoon. Kan de regering aangeven of er nog ruimte is – of kan worden gemaakt – dat een andere bewindspersoon als fondsbeheerder wordt aangewezen?

In de ogen van de leden van de VVD-fractie wijkt kavel 6 «Verduurzaming gebouwde omgeving» af van de andere kavels, in die zin dat de andere kavels vooral voorwaardenscheppend zijn, en het zesde kavel meer lijkt op een overdracht. Kan de regering uitleggen waarop de aantallen van 1 miljoen hybride warmtepompen en 500.000 nieuwe aansluitingen op een warmtenet gebaseerd zijn? Dit lijkt niet de volledige woningvoorraad in Nederland af te dekken. Waarom zijn het er niet meer of minder? En kan de regering dezelfde informatie geven over de 2,5 miljoen te isoleren woningen in uiterlijk 2030?

De leden van de VVD-fractie zouden ook graag vernemen hoe de 1 miljoen hybride warmtepompen, en de 500.000 nieuwe warmtenet-aansluitingen zullen worden verdeeld? Is dit in de vorm van een loterij, inschrijving, wie-het-eerst-komt, op basis van inkomen of vermogen, een combinatie hiervan, of anders? Waarop is het door de Minister gekozen verdelingsmechanisme gebaseerd? Mocht dit in het bijzonder bedoeld zijn voor woningen met de geringste duurzaamheid, worden in dat geval eigenaren en/of bewoners die hun woningen al eerder en op eigen initiatief duurzaam hebben gemaakt «gestraft» – en lakse eigenaren en/of bewoners «beloond»? Zijn dit voor de ontvangers «giften»? Worden hiermee de huiseigenaren-tevens-bewoners, de verhuurders, of juist de huurders gelukkig gemaakt? Wordt in ruil hiervoor een tegenprestatie verwacht, anders dat het in gebruik nemen van de warmtepompen en aansluitingen? Zo ja, welke tegenprestatie(s)?

Het «gelijke speelveld» (level playing field) voor het bedrijfsleven wordt – als gevolg van Europese klimaatdoelstellingen die voor alle bedrijven gelden – geborgd, maar de regering is vrij zwijgzaam over de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven ten opzichte van bedrijven uit landen buiten de EU. Kan de regering een concreet beeld geven wat de invoering van de voorgestelde maatregelen betekent voor de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven ten opzichte van concurrenten van buiten de EU?

De regering streeft ernaar uit te komen in een situatie waar geldt dat de vervuiler betaalt, via normering en beprijzing. Onder meer met bindende afspraken over additionele emissiereductie en over dispensatierechten die niet verhandeld mogen worden om de beoogde CO2-reductie te borgen. In een gelijk-speelveld situatie is dat te billijken, maar als dat nog niet de situatie is kan dat de concurrentiepositie van Nederlandse (en Europese) bedrijven verzwakken. De regering geeft aan dat een jaarlijkse speelveldtoets zal worden uitgevoerd om de concurrentiepositie in kaart te brengen. Heeft de regering ook al vooraf een concrete speelveldtoets of andere analyse hiervan gemaakt om tijdig een goed beeld hiervan te krijgen, en kan deze met de Eerste Kamer worden gedeeld?

Nederland is voor wat betreft de industrie ambitieuzer dan ons omringende landen. Nederland loopt nu al voorop met normering en beprijzing. De leden van de VVD-fractie geven er de voorkeur aan in de pas te lopen met omringende landen, om onze concurrentiepositie niet onnodig te verzwakken. Maar de regering geeft juist aan dat vooroplopen kan helpen omdat bedrijven hierdoor worden gedwongen extra snel te innoveren. De uitgesproken verwachting van de regering is dat die innovaties door Nederlandse bedrijven commercieel kunnen worden verzilverd. De voornoemde leden wil de regering vragen of dat op concrete analyses is gebaseerd, of op wensdenken? Kan de regering relevante concrete voorbeelden uit het verleden noemen die deze verwachting overtuigend illustreren en onderbouwen?

De regering schrijft: «De uitbreiding van de elektriciteitsnetten kan nu het tempo van de energietransitie niet goed bijhouden, ondanks de forse investeringen van de netbeheerders, dit jaar (2023) ruim 5 miljard euro».4 De regering schrijft ook: «Er is dus niet één moment aan te wijzen waarop de uitvoerbaarheid «af» is».5 De vraag naar energie stijgt omdat sectoren in toenemende mate elektrificeren. Door normering moet het bedrijfsleven tempo maken. Tegelijkertijd zijn de noodzakelijke voorzieningen hiervan niet op orde, en is het onwaarschijnlijk dat dat op korte termijn dit wel het geval zal zijn. De leden van de VVD-fractie achten het cruciaal dat alle essentiële voorzieningen op orde zijn zodat Nederlandse bedrijven in een omgeving kunnen opereren waarin zij niet worden beperkt hun ambities waar te maken. Zij mogen niet door beperkingen aan het elektriciteitsnet worden beknot, en daarmee in hun internationale concurrentievermogen.

Kan de regering toezeggen dan wel bevestigen dat de geplande uitbreiding van het elektriciteitsnet ruim voldoende is voor het Nederlandse bedrijfsleven om ongeremd en ongehinderd – en zonder onnodige extra kosten – te ondernemen en internationaal concurrerend te zijn? Kan de regering toezeggen de uitbreiding van het elektriciteitsnet meer prioriteit te geven, en dientengevolge meer middelen uit het Klimaatfonds hiervoor aan te wenden? En kan de regering ook toezeggen dat voldoende menskracht (capaciteit, kennis en vaardigheden) beschikbaar zullen zijn om dit te realiseren?

De leden van de VVD-fractie zouden graag meer overtuigende helderheid krijgen over de feitelijke omvang – en de verdeling van – de beschikbare middelen. Daarnaast willen zij ook graag beter begrijpen in welke mate toekomstige kabinetten wel of niet de vrijheid hebben om middelen uit het Klimaatfonds wel of niet of op een andere manier te besteden. De regering geeft hierover onder meer onderstaande – op het oog soms tegenstrijdige – informatie:

  • In het coalitieakkoord is afgesproken dat uit de algemene middelen een Klimaatfonds komt van 35 miljard euro.

  • Toekomstige kabinetten zijn – onder behoud van het voorliggende wetsvoorstel – niet verplicht de gealloceerde 35 miljard euro daadwerkelijk aan te wenden.

  • Door loon- en prijsbijstellingen, en een ophoging voorjaarsbesluitvorming Klimaat is de geactualiseerde bijdrage aan het Klimaatfonds 37,7 miljard euro.

  • Via verschillende «schuiven» kan de budgetverdeling tussen de verschillende percelen worden aangepast – dat wil zeggen verhoogd of verlaagd worden.

  • Er is geen grens gesteld aan de hoeveelheid middelen die uit het Klimaatfonds kan worden gehaald voor andere doeleinden dan die waarvoor deze wet is opgesteld.

  • Het is aan de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk om een integrale afweging te maken over de besteding van de middelen in begrotingsfondsen, ook als wordt voorgesteld om deze in te zetten als dekking voor ongerelateerde uitgaven.

  • Het is niet mogelijk om middelen aan het fonds te onttrekken wanneer er al verplichtingen zijn aangegaan voor deze specifieke uitgaven.

  • Maar voor het Meerjarenprogramma 2025 en verder resteert nog 21,1 miljard euro – waarvan de facto nog slechts 1,1 miljard euro vrij besteedbaar is.

Kan de regering meer begrijpelijke en consistente duidelijkheid hierover geven? Kan een toekomstige regering met instemming van de Staten-Generaal 37,7 miljard euro uit het Klimaatfonds aanwenden voor andere doelen dan waarvoor deze wet is opgesteld? Of is de handelingsruimte voor een toekomstig kabinet niet 37,7 miljard euro maar 1,1 miljard euro? Of is het een bedrag daar tussenin? Welke eventuele wijzigingen van deze bedragen voorzit de regering? En kan de regering daarbij aangeven hoe toekomstige kabinetten hierin een keuze kunnen maken en effectueren?

Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie zich af hoe het mogelijk is dat middelen uit het Klimaatfonds al onomkeerbaar zijn toegekend aan initiatieven, nog voordat het wetsvoorstel Klimaatfonds door beide Kamers van de Staten-Generaal is aangenomen. Betekent dit eigenlijk dat een Klimaatfonds niet strikt noodzakelijk is om deze initiatieven van middelen te voorzien? Is toekenning van deze gelden «op de pof» gedaan? En kunnen toegezegde gelden nog worden teruggetrokken.

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Mede op basis van de conclusies van de Raad van State constateren de leden van de CDA-fractie dat de grootste bedreiging om de ambities voor 2030 te halen, gelegen is in de uitvoering. De Raad van State geeft in haar reactie niet aan dat het realiseren van de klimaatopdracht nog net niet kansloos is, maar wel «niet-realistisch». Alleen bij maximale uitwerking en uitvoering, die een maximaal effect resulteren en waarbij ook alle niet-bestuurbare factoren gunstig moeten uitpakken, kan de reductiedoelstelling gehaald worden, zo geeft de Raad van State aan. Deze leden vinden dit zorgelijk. Dit leidt tot diverse vragen, zowel gelegen in de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de maatregelen ten behoeve van de reductiedoelstellingen als in het belang dat de overheid een betrouwbare en consistente partij is in deze.

De leden van de CDA-fractie vonden het positief dat de regering haar ambities op 60% reductie stelde, vanuit de overweging dat daarmee ruimte voor tegenvallers was ingebouwd. Wat is de reden dat de 60% reductie in 2030 (zoals benoemd in de Klimaatwet) niet meer genoemd wordt?

Naar aanleiding van KEV 2022 heeft het kabinet besloten in te zetten op een verdere verhoging van reductiedoelen bij de industrie en via verbreding van de maatwerkaanpak naar cluster 6 bedrijven en reductie van emissies bij afvalwater- en rioolzuiveringsinstallaties. Dit in aanvulling op bindende maatwerkafspraken met de 10–20 grootste uitstoters. Kan de regering een stand van zaken geven met hoeveel uitstoters reeds contractuele afspraken over concrete reductiedoelen zijn gemaakt.

De Raad van State adviseert nadrukkelijk haast te maken met de veelheid aan nieuwe wet- en regelgeving ten behoeve van het Klimaatbeleid. Een in het oog springend voorbeeld daartoe is de Wet Collectieve Warmte. De langdurige behandeling zorgt ervoor dat de diverse stakeholders geen houvast (meer) hebben en de bouw van warmtenetten nagenoeg stilligt. Wat zijn de plannen van de regering om de ontwikkeling van wet- en regelgeving te versnellen.

De huidige energie-infrastructuur vormt een grote hindernis. De regering geeft aan dat miljarden worden geïnvesteerd door de netbeheerders. Ook zijn nieuwe maatregelen voor de aanpak van netwerkcongestie aangekondigd om zo de basisvoorziening van voldoende elektriciteit voor huishoudens, bedrijven en maatschappelijke organisaties op langere termijn te waarborgen en perspectief blijven bieden op verduurzaming door elektrificatie. De leden van de CDA-fractie zijn vanzelfsprekend positief over de extra inspanningen en investeringen die nu in dit kader worden gepleegd. Echter reeds nu is het tekort van elektriciteit al voelbaar, zelfs nieuwgebouwde woningen (een grote noodzaak in ons land),zoals bijvoorbeeld in Almere kunnen niet worden aangesloten op het energienet. Zijn de netwerkbeheerders niet te laat begonnen? Wat betekent deze opstelling van netwerkbeheerders voor de mate van betrouwbaarheid van de overheid bij burgers en bedrijven? Wat kan de regering nog extra doen om een en ander te versnellen? Welke knelpunten ziet de regering in deze?

De leden van de CDA-fractie stellen dat bedrijven en burgers verplicht worden om energiemaatregelen te nemen. Zij signaleren dat er diverse bedrijven zijn die wel zonnepanelen hebben aangebracht, maar vanwege de problemen op het netwerk hun energie niet kunnen leveren aan het netwerk. Intussen hebben de provincies een toezicht en handhavingstaak, waarbij ook toezicht hoort op de energiebesparing. Hoe beziet de regering deze taak als bedrijven buiten hun schuld nog niet kunnen overschakelen?

Naast de grote problemen van de energie-infrastructuur is de arbeidsmarkt een andere belemmerende factor. Het gebrek aan geschoolde mensen, aan vakmensen in de uitvoering. Er is reeds gestart met het Actieplan Groene en Digitale Banen. De leden van de CDA-fractie constateren daarbij twee aandachtspunten. Ten eerste wordt in onze samenleving het werken aan/met beleid nog steeds als «hoger», meer «sophisticated» beschouwd dan werken in de uitvoering. Ten tweede kampen verschillende sector zoals de zorg, het onderwijs, de politie etc. met personeelstekorten. Er zijn gewoon nu en de komende jaren te weinig mensen beschikbaar. Herkent de regering deze observaties? Zo nee, graag een toelichting, zo ja: welke plannen heeft de regering om dit immense probleem integraal op te pakken?

Voor de realisatie van de diverse doelstellingen zijn decentrale overheden nodig. Door de wetgever moeten uiteindelijk knopen worden doorgehakt. Niettemin hebben gemeenten, provincies en waterschappen een belangrijke rol in de fase van consultatie, overleg en uitvoering. De Afdeling advisering van Raad van State adviseert in het kader van verhouding tussen het rijk en de mede-overheden ook aandacht te besteden aan knelpunten ten aanzien van financiële middelen, expertise en bevoegdheden. Ziet de regering het belang van dit advies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt zij ter hand?

Klimaatrisico’s leiden ook tot begrotingsrisico’s. Het advies van de Raad van State is een klimaatinclusief begrotingsraamwerk. Bevorder de integrale weging van klimaatbeleid (mitigatie én adaptatie) in relatie tot andere beleidsprioriteiten. Graag een reactie van de regering.

Voordelen van een apart Klimaatfonds zijn dat op deze wijze gelden geoormerkt zijn voor een specifiek doel en dat via de instellingswet wordt geborgd dat er zorgvuldige afwegingen over en integrale besluitvorming van middelen aan projecten wordt toegekend. In deze geldt dan dat de Minister voor Klimaat en Energie verantwoordelijk is voor het beleid om deze doelen te halen. Daarnaast heeft hij een regiefunctie, die hij uitoefent ten behoeve van de besluitvorming van het kabinet. De leden van de CDA-fractie vragen hoe krachtig de Minister kan zijn, daar hij wel de verantwoordelijkheid draagt voor het reduceren van CO2, maar niet de bevoegdheden heeft. Immers reguliere voortgangsoverleggen en een Dashboard Klimaatbeleid zijn ondersteunend, maar geeft de Minister niet de mogelijkheden in te grijpen. Juist bij andere departementen dan EZK / K&E blijft de vraag wie in tijden van schaarste, bijvoorbeeld aan wetgevingsjuristen de prioriteit op een niet EZK/K&E departement bepaalt. Graag een antwoord in deze.

5. Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie achten twee vragen onvoldoende beantwoord. Dit betreft vragen 53 en 56 (zoals genummerd is het verslag). Bij de beantwoording van vraag 53 – hoeveel procent van het Klimaatfonds is voorzien als subsidie voor huishoudens en hoeveel procent voor het bedrijfsleven – wordt verwezen naar het antwoord op vraag nummer 16. Hier lezen voornoemde leden echter niet een duidelijk antwoord op hun vragen. Deze leden vragen daarom nogmaals naar hoeveel procent (zoals nu voorzien) van het totale klimaatfonds rechtstreeks ten goede komt aan huishoudens en hoeveel procent uitgekeerd zal worden in de vorm van subsidies aan bedrijven?

Ten aanzien van onze vragen naar de relatie tussen subsidiering vanuit het Klimaatfonds en de (toekomstige) winst van de gesubsidieerde bedrijven vinden de leden van de SP-fractie de beantwoording van de regering niet helemaal duidelijk. Zij hebben daarom de volgende geherformuleerde en aanvullende vragen:

Hoe wordt vastgesteld welk deel van investeringen onrendabel is en dus in aanmerking komt voor subsidie vanuit het Klimaatfonds?

Worden er mechanismen in het leven geroepen welke ervoor dienen te zorgen dat niet onbedoeld rendabele investeringen gesubsidieerd worden, en zo ja welke?

In hoeverre en op welke wijze wordt er voor zorggedragen dat vanuit het Klimaatfonds verstrekte subsidies niet zullen leiden tot overwinsten?

In hoeverre wordt er gekeken naar de bestaande winstgevendheid van bedrijven bij het verstrekken van subsidies, waarbij het een overweging kan zijn dat (met name grote) bedrijven die (zeer) grote winsten maken en naar verwachting blijven maken ook heel goed (vanuit financieel oogpunt) investeringen in verduurzaming kunnen doen zonder daarvoor subsidies van de overheid nodig te hebben? Indien dit geen afweging is, wat is dan – in het geval van de subsidiëren van bedrijven die grote winsten maken – de doelmatigheid van het subsidie-instrument volgens de regering in relatie tot normering en beprijzing? Kan de regering uitleggen waarom het verstekken van subsidies aan dergelijke bedrijven nog steeds doelmatig is, en doelmatiger dan normeren en / of beprijzen?

In hoeverre kunnen subsidies uit het Klimaatfonds ook tot doel hebben dan wel leiden tot innovatie en de ontwikkeling van nieuwe technieken (in plaats van enkel de toepassing ervan) op het gebied van de klimaattransitie?

Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie of Indien er sprake is van door subsidies uit het Klimaatfonds gegenereerde kennis en innovatie, in hoeverre en hoe wordt er dan gegarandeerd dat het met publiek geld gefinancierde kennis ook publiek blijft?

6. Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie vragen de regering om terug te komen op vraag 68, waar zij de regering vroegen om te kunnen toezeggen dat dit demissionaire kabinet geen onomkeerbare besluiten neemt op het gebied van kernenergie om zodoende niet vooruit te lopen op het standpunt van een volgend kabinet op dit dossier.

Uit de beantwoording blijkt dat de regering deze toezegging niet kan of wil doen. De regering zegt dat «het aanwijzen van eventuele andere locaties voor nog meer nieuwbouw dan de twee voorgenomen centrales echt een keuze [is] aan het volgende kabinet.» Dit impliceert dat het huidige, demissionaire kabinet doorgaat met de voorbereidingen voor het langer openhouden van Borsele, de bouw van twee additionele kerncentrales, en SMR’s.

Kan de regering ter verheldering een overzicht geven van de door dit kabinet, en eventuele andere betrokkenen, genomen besluiten ten aanzien van het langer openhouden van de bestaande kerncentrale, de twee voorgenomen centrales, en SMR’s, en per besluit aangeven of en in welke mate dit besluit onomkeerbare stappen betreft?

Kan de regering de opdrachten voor, en resultaten van, de reeds uitgevoerde en nog uit te voeren onderzoeken delen met de Eerste Kamer?

Deze leden vragen ook wat de herkomst is van het uranium dat in Borsele wordt gebruikt? Waar wordt dit uranium bewerkt? Wat is de verwachte herkomst van het uranium voor de nieuwe kerncentrales?

7. Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

De leden van de Volt-fractie constateren dat het Klimaatfonds geen uitgavenkader bevat zoals we dat wel kennen voor de zorg en het onderwijs. Waarom is dat er niet? Zou een uitgavenkader niet veel meer inzicht geven in de efficiëntie en doeltreffendheid van het Klimaatfonds, zodat gedurende de looptijd van het fonds ook sneller kan worden bijgestuurd, als dat nodig is om de doelen te behalen?

Deze leden vragen ook hoe de regering de interbestuurlijke afstemmingen borgt met andere bestuurslagen, zoals de gemeenten, provincies en waterschappen bij de toepassing en uitvoering van het Klimaatfonds? Die borging is niet in deze wet geregeld. Hoe zorgt de regering ervoor dat alle bestuurslagen elkaar versterken in de transitie?

Kan de regering aangeven hoe de participatie met burgers en andere belanghebbenden wordt uitgewerkt bij de uitvoering van het Klimaatfonds? Hoe gaat de regering zorgen dat burgers en belanghebbenden worden gehoord bij het uitdelen van de subsidies? En hoe zorgt zij voor het benodigde engagement en draagvlak, nu we transitie alleen kunnen realiseren als iedereen daarbij wordt betrokken?

De voornoemde leden vragen hoe de regering zorgt voor voldoende flexibiliteit in de wet, zodat als komend jaar de Europese Commissie de klimaatdoelstelling voor 2040 vaststelt en het nodig is om de reductieambities op te schroeven of te versnellen, dit gemakkelijk verwerkt kan worden in de uitvoering en toepassing van de wet- en regelgeving?

Met de huidige formulering van de maatregelen waarvoor subsidie mag worden verstrekt, lijkt het Klimaatfonds de nadruk van de subsidiëring vooral te leggen op het bewerkstelligen van de energietransitie om de doelstelling te bereiken. Andere manieren om tot emissiereductie te komen krijgen minder aandacht of zijn vrij nauw omschreven (zoals circulariteit en CO2-opslag). Kan de regering aangeven of het flexibiliteit ziet – en waar deze dan zit – in de wet om deze accenten te verleggen als dat tussentijds nodig is of meer effectief blijkt om de klimaatdoelstellingen te halen?

De regering geeft in zijn beantwoording aan het de bedoeling juist is om ook vergroeningsinnovaties van de grootste vervuilers te subsidiëren uit het Klimaatfonds, omdat daar de grootste reductiewinst te behalen valt. Hoe zorgt de regering ervoor dat wordt gekeken of die subsidiëring ook past binnen een breder investeringsplan om volledig en op tijd klimaatneutraal te worden? Hoe motiveert het Klimaatfonds die bedrijven om niet alleen een specifiek bedrijfs- of productieonderdeel circulair te maken, maar het hele bedrijf?

8. Ten slotte

De leden van de commissie voor Economische Zaken en Klimaat hebben het streven uitgesproken de Tijdelijke wet Klimaatfonds plenair te behandelen op (18)19 december 2023. Met belangstelling zien zij de nota naar aanleiding van het tweede verslag tegemoet, bij voorkeur uiterlijk vrijdag 8 december 2023 opdat de wijze van plenaire behandeling in de commissievergadering van 12 december 2023 aan de orde gesteld kan worden.

De voorzitter van de commissie voor Economische Zaken en Klimaat, Kluit

De griffier van de commissie voor Economische Zaken en Klimaat, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Kemperman (BBB), Van Langen (BBB) (ondervoorzitter), Panman (BBB), Crone (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA) (voorzitter), Thijsssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Vos (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD), Van de Sanden (VVD), Petersen (VVD), Bovens (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Dittrich (D66), Faber-Van de Klashorst (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2023/24, 36 274, C.

X Noot
3

Kamerstukken I 2023/24, 36 274, C, p. 7.

X Noot
4

Kamerstukken I 2023/24, 36 274, C, p. 18.

X Noot
5

Kamerstukken I 2023/24, 36 274, C, p. 19.

Naar boven