36 243 Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Wet op de Raad van State en enige andere wetten in verband met enkele wijzigingen in het belang van integere, onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak, alsmede de regeling van enige andere onderwerpen

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede gelet op artikel 57, vierde lid, van de Grondwet, wenselijk is regels te stellen in verband met de onverenigbaarheid van het rechterschap met het lidmaatschap van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en het lidmaatschap van het Europees Parlement, alsmede dat het wenselijk is enige andere regels te stellen in het belang van integere, onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak, waaronder een regeling voor het voeren van een integriteitsbeleid, een regeling voor het bezit en melden van financiële belangen, alsmede enige andere regels die verband houden met de rechterlijke organisatie;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan het slot van artikel 13d wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien de klacht naar het oordeel van een van die leden ongeschikt is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden.

B

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid vervalt de laatste volzin.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. De aanwijzingen, bedoeld in het derde en vierde lid, eindigen van rechtswege met ingang van de datum dat het verrichten van werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan de griffier zijn opgedragen geen onderdeel meer is van de werkzaamheden van de betreffende persoon.

3. Onder vernummering van het zevende lid tot zesde lid vervalt het zesde lid.

C

In artikel 15, zevende lid, wordt «Een lid van het bestuur kan niet tevens zijn:» vervangen door «Onverminderd artikel 44, tweede lid van de Wet rechtspositie rechtelijke ambtenaren kan een lid van het bestuur niet tevens zijn:»

D

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aan de overheidswerkgever toegekende bevoegdheden opgenomen in de op grond van de Ambtenarenwet 2017 vastgestelde regels worden aangewezen, die door de Raad worden uitgeoefend ten aanzien van gerechtsambtenaren, waaronder het niet-rechterlijk lid van het bestuur.

2. Er worden vier leden toegevoegd luidende:

  • 5. Op verzoek van Onze Minister na overleg met de Raad kunnen voor de niet-rechterlijke leden van de gerechtsbesturen andere arbeidsvoorwaarden worden opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die werkzaam zijn krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat.

  • 6. Indien de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn de mogelijkheid biedt nader overleg te voeren, of aanvullende of afwijkende afspraken te maken, kan de Raad ten aanzien van gerechtsambtenaren, waaronder de niet-rechterlijke leden van de gerechtsbesturen, deze bevoegdheid uitoefenen.

  • 7. Het bestuur van een gerecht, dan wel het bestuur van het gerecht uitgezonderd het niet-rechterlijk lid, stelt de Raad in de gelegenheid om advies uit te brengen inzake een ten aanzien van een gerechtsambtenaar, dan wel ten aanzien van het niet-rechterlijk lid van het gerechtsbestuur, voorgenomen toekenning van een schadeloosstelling, kostenvergoeding of verlening van een geldelijke tegemoetkoming, in het geval de schadeloosstelling, kostenvergoeding of geldelijke tegemoetkoming op jaarbasis meer dan € 5.000 bedraagt. Indien de Raad advies heeft uitgebracht, zendt het bestuur van het gerecht, dan wel het bestuur uitgezonderd het niet rechterlijk lid, een afschrift van de vervolgens gedane toekenning aan de Raad.

  • 8. Het bestuur van een gerecht dat voornemens is in het kader van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst met een gerechtsambtenaar, niet zijnde het niet-rechterlijk lid van een gerechtsbestuur, een overeenkomst te sluiten als bedoeld in artikel 670b, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek met die gerechtsambtenaar, stelt de Raad in de gelegenheid daarover advies uit te brengen. Indien de Raad advies heeft uitgebracht, zendt het bestuur van een gerecht een afschrift van de overeenkomst aan de Raad.

E

In de artikelen 48b, eerste lid, 54, derde lid, 55, tweede lid, 55a, tweede lid, 66, tweede lid, 67, derde lid, 68, tweede lid, en 70, tweede lid, wordt «artikel 44, eerste, vierde tot en met achtste en tiende lid» telkens vervangen door «artikel 44, eerste, vijfde tot en met negende en elfde lid», wordt «artikel 44, eerste en zevende lid» telkens vervangen door «artikel 44, eerste en achtste lid» en wordt «artikel 44, zesde lid» telkens vervangen door «artikel 44, zevende lid».

F

Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt de laatste volzin.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De aanwijzing, bedoeld in het derde lid, eindigt van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van waarnemend griffier geen onderdeel meer is van de werkzaamheden van de betreffende persoon.

3. Het vijfde lid vervalt.

G

In artikel 84, zesde lid, wordt «De leden kunnen niet tevens zijn:» vervangen door «Onverminderd artikel 44, tweede lid van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren kunnen de leden niet tevens zijn:»

H

Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid vervalt de tweede volzin.

2. In het achtste lid wordt tussen «de» en «leden» ingevoegd «rechterlijke».

3. Er wordt een tiende lid toegevoegd luidende:

  • 10. Op verzoek van Onze Minister na overleg met de Raad kunnen ten aanzien van de niet-rechterlijke leden van de Raad andere arbeidsvoorwaarden worden opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die werkzaam zijn krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat.

I

Het derde lid van artikel 89 vervalt.

J

In artikel 113, eerste lid, wordt «ten hoogste tweeëntwintig advocaten-generaal en ten hoogste elf advocaten-generaal in buitengewone dienst» vervangen door «ten hoogste zesentwintig advocaten-generaal en ten hoogste zeven advocaten-generaal in buitengewone dienst».

ARTIKEL II

De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met tiende lid tot derde tot en met elfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Rechterlijke ambtenaren als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1° tot en met 4°, van de Wet op de rechterlijke organisatie kunnen niet tevens zijn:

    • a. lid van de Staten-Generaal, en

    • b. in Nederland verkozen lid van het Europees Parlement.

2. In het zevende lid (nieuw) wordt «het vierde lid» vervangen door «het vijfde lid».

3. In het achtste lid (nieuw), aanhef, wordt «het vijfde lid» vervangen door «het zesde lid».

4. In het elfde lid (nieuw) worden «het vijfde, zevende en achtste lid» vervangen door «het zesde, achtste en negende lid».

B

Artikel 44a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 44, vijfde lid» vervangen door «artikel 44, zesde lid» en wordt «artikel 44, zevende lid» vervangen door «artikel 44, achtste lid».

2. In het zesde lid wordt «artikel 44, zevende lid» vervangen door «artikel 44, achtste lid».

C

Na artikel 44a worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 44b

De functionele autoriteit:

  • a. voert ten aanzien van rechterlijke ambtenaren een integriteitsbeleid dat is gericht op het bevorderen van een goede vervulling van hun ambt en op de handhaving van hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin;

  • b. zorgt ervoor dat het integriteitsbeleid een vast onderdeel is van het personeelsbeleid, in ieder geval door integriteit in functioneringsgesprekken aan de orde te stellen en door het aanbieden van scholing en vorming op het gebied van integriteit;

  • c. draagt zorg voor de totstandkoming van een gedragscode voor rechterlijke ambtenaren met het oog op een goede vervulling van hun ambt en de handhaving van hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin, en

  • d. maakt jaarlijks een verantwoording met betrekking tot de uitvoering van dit artikel openbaar.

Artikel 44c

  • 1. Het is de rechterlijk ambtenaar niet toegestaan financiële belangen te hebben, effecten te bezitten of effectentransacties te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn ambt of de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

  • 2. De functionele autoriteit draagt zorg voor de aanwijzing van de rechterlijke ambtenaren die werkzaamheden verrichten waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is, het aanwijzen van de financiële belangen die zij vanwege het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie niet mogen bezitten of verwerven en de registratie van de door hen gedane meldingen bedoeld in het derde lid.

  • 3. De rechterlijk ambtenaar die is aangewezen op grond van het tweede lid, meldt aan de functionele autoriteit zijn financiële belangen alsmede het bezit van en transactie met effecten die de belangen van de ambtsvervulling kunnen raken. Deze rechterlijk ambtenaar verschaft daaromtrent desgevraagd aan de functionele autoriteit nadere informatie.

  • 4. Ten aanzien van de met rechtspraak belaste rechterlijke ambtenaren, niet zijnde president, worden de bevoegdheden uitgeoefend door de president van het gerecht waar betrokkene werkzaam is. Ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die tevens president zijn van een rechtbank binnen het rechtsgebied van een gerechtshof, worden de bevoegdheden uitgeoefend door de president van dat gerechtshof. Ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die tevens president zijn van een gerechtshof, worden deze bevoegdheden uitgeoefend door de president van de Hoge Raad.

ARTIKEL III

De Beroepswet wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 4, eerste lid, onderdeel g, wordt «artikel 44, zesde lid» vervangen door «artikel 44, zevende lid».

ARTIKEL IV

De Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 5, eerste lid, onderdeel g, wordt «artikel 44, zesde lid» vervangen door «artikel 44, zevende lid».

ARTIKEL V

De Wet op de Raad van State wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt «De artikelen 44, vijfde tot en met achtste en tiende lid» vervangen door «De artikelen 44, zesde tot en met negende en elfde lid».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Op de in de Afdeling bestuursrechtspraak benoemde leden zijn de artikelen 44, tweede lid, en 44c van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing.

B

In de artikelen 8, vierde lid, en 10, derde lid, wordt «en vijfde lid» telkens vervangen door «vijfde en zesde lid».

ARTIKEL VI

De Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Een lid van de Staten-Generaal kan niet tevens Nationale ombudsman of substituut-ombudsman zijn.

B

In artikel 2, eerste lid, vervalt onderdeel e, onder verlettering van de onderdelen f tot en met j tot e tot en met i.

ARTIKEL VII

Op degenen die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt lid zijn van een kamer der Staten-Generaal of een in Nederland verkozen lid zijn van het Europees Parlement, zijn artikel 44, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en artikel 5, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals deze komen te luiden na inwerkingtreding van deze wet, niet van toepassing tot uiterlijk het einde van de zittingsduur van de kamer waarin zij zijn gekozen onderscheidenlijk van het Europees Parlement.

ARTIKEL VIII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Rechtsbescherming,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Naar boven