Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36234 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36234 nr. 4 |
Vastgesteld 13 maart 2023
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de initiatiefnemer over de initiatiefnota van 1 november 2022 van het lid Van der Werf over «Let’s talk about seksueel geweld» (Kamerstuk 36 234, nr. 2).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 december 2022 aan de initiatiefnemer voorgelegd. Bij brief van 13 maart 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kat
De adjunct-griffer van de commissie, Meijer
Inhoudsopgave |
||
---|---|---|
I |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie |
2 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie |
5 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie |
6 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie |
7 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie |
9 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie |
11 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie |
12 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie |
14 |
|
II |
Reactie van de initiatiefnemer |
14 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met waardering kennisgenomen van de initiatiefnota van het lid Van der Werf (D66) «Let’s talk about seksueel geweld» (hierna: de initiatiefnota). Seksueel geweld is afschuwelijk en moet zoveel mogelijk worden voorkomen en bestreden. Het is belangrijk dat we slachtoffers van seksuele misdrijven beter beschermen en daders van seksueel geweld nooit laten wegkomen met hun walgelijke daden. Het is goed dat slachtoffers zich steeds vaker durven te melden en zich uitspreken tegen seksueel overschrijdend gedrag, maar dat betekent niet dat we tevreden mogen zijn met de aanpak van seksueel geweld. Van alle Nederlandse vrouwen was circa 45% ooit slachtoffer van lichamelijk en/of seksueel geweld en uit onderzoek blijkt dat hoe jonger slachtoffers zijn, des te ernstiger de gevolgen. Daarom is het van belang dat het kabinet blijft inzetten op een mix van preventieve en repressieve maatregelen. In dat kader is preventie van seksueel geweld van cruciaal belang, evenals inzet vanuit de overheid op vroegsignalering en bewustwording. Deze leden zien dat het kabinet de afgelopen jaren hier al meer op inzet. Niettemin delen deze leden de analyse van de initiatiefnemer dat alle bewezen effectieve preventieve maatregelen genomen moeten worden om seksueel geweld te voorkomen. Deze leden maken graag gebruik van de gelegenheid enkele vragen te stellen aan de initiatiefnemer.
De leden van de VVD-fractie zijn het hardgrondig eens met de stelling van de initiatiefnemer dat de aanpak van het kabinet nog tekortschiet wat betreft de preventie, hulp aan slachtoffers en het strafrechtelijk vervolg. Het is goed dat de initiatiefnemer het verkiezingsprogramma van D66 op dit punt lijkt te nuanceren, nu in dat verkiezingsprogramma is opgenomen dat al veel is geïnvesteerd in versterking van de positie van het slachtoffer en het nu zaak is om te zorgen dat rechten van slachtoffers in de praktijk kunnen worden uitgeoefend. Daarbij stellen de opstellers van dit verkiezingsprogramma ook dat uitbreiding van rechten van slachtoffers niet wenselijk is. Het verdient lof dat de initiatiefnemer de belangen van slachtoffers niet uit het oog verliest en het kabinet middels de plannen uit de initiatiefnota oproept om meer werk te maken aan preventie, hulp aan slachtoffers en een beter en sneller strafrechtelijk traject.
Preventie en bewustwording op scholen
De leden van de VVD-fractie delen de oproep van de initiatiefnemer aan het kabinet om meer bewezen effectieve methoden te gebruiken voor het voorkomen van seksueel geweld en daar waar nodig nader onderzoek naar te doen. Hierbij is het voor deze leden van belang dat er voldoende mogelijkheden zijn voor het uitwisselen en verwerken van gegevens van jeugdzorgaanbieders en andere instellingen die hulp en bescherming bieden aan slachtoffers van seksueel geweld. Daarom hebben zij ook met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat beoogt een heldere wettelijke grondslag te bieden voor de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen voor het verwerken van gezondheidsgegevens en gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard. Steunt de initiatiefnemer dit wetsvoorstel, zodat de Nationaal Rapporteur haar onderzoekstaken straks goed kan uitvoeren?
Vroegsignalering en bewustwording op plekken waar iedereen komt
De leden van de VVD-fractie lezen in de kabinetsreactie op de initiatiefnota dat wordt ingezet op het vergroten van bewustwording over – en op bijpassende maatregelen ten aanzien van -seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld en het versterken van signalering in verschillende sectoren, waaronder in de sport-, media- en cultuursector,in de zorg en hulpverlening. Daaruit volgt niet wie waar precies voor verantwoordelijk is en wie hierop gaat sturen. Deelt de initiatiefnemer de mening dat het kabinet dit zou kunnen verduidelijken? Welke rol zou regeringscommissaris Hamer hierbij kunnen vervullen volgens de initiatiefnemer? In het verlengde hiervan begrijpen deze leden uit de kabinetsreactie dat het voorstel om een plan te maken om de opleidings- of na-/bijscholingseisen van beroepsgroepen aan te scherpen, in ieder geval op dit moment, niet wordt overgenomen. Deze leden vragen of de initiatiefnemer van mening is dat dit plan kan worden opgepakt in het actieplan van regeringscommissaris Hamer, ook om doublures tussen de opdracht van Hamer en het plan dat de initiatiefnemer voor ogen heeft te voorkomen.
Versterken van de hulpverleningsstructuur bij seksueel geweld
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van meer naamsbekendheid van de regionale Centra voor Seksueel Geweld (CSG) en onderkennen dat snelle doorverwijzingen van meldingen bij de politie naar CSG’s wenselijk zijn. Slachtoffers zijn gebaat bij de multidisciplinaire werkwijze van de CSG’s. Deze leden wijzen erop dat slachtoffers van seksueel geweld in een kwetsbare positie kunnen verkeren en om verschillende redenen uit angst geen melding of aangifte bij de politie durven te doen. Daarom is het cruciaal dat naast een doorverwijzing naar de CSG’s het juist ook belangrijk is om extra maatregelen te treffen om de aangiftebereidheid van slachtoffers te vergroten. Deelt de initiatiefnemer dat, en zo ja, welke maatregelen acht de initiatiefnemer passend en geboden om de aangiftebereidheid van slachtoffers te vergroten? Deelt zij de mening van deze leden dat er ruimere mogelijkheden moeten komen om aangifte te doen? Is de initiatiefnemer het ermee eens dat aangifte van seksueel geweld ook altijd in een vertrouwde omgeving moet kunnen worden gedaan, zoals thuis of op een neutrale plaats?
Versterken van de hulpverleningsstructuur bij seksueel geweld
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de maatregelen die de initiatiefnemer voorstelt om de hulpverlenersstructuur bij seksueel geweld te wijzigen. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota schrijft de Minister dat het voorstel om het CSG landelijk te financieren haaks staat op het decentrale stelsel zoals we dat kennen en dat implementatie van dit voorstel voor een onlogische knip zou zorgen tussen de zorg die het CSG biedt en het overige Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-zorgaanbod waarvoor gemeenten verantwoordelijkheid dragen. Het decentrale systeem biedt volgens het kabinet de mogelijkheid om meer maatwerk op regionaal/lokaal niveau te leveren, ook omdat de regionale centra en netwerkorganisaties geen separate entiteiten zijn en zoveel mogelijk zijn ingebed in regionale/lokale structuren. Uit onderzoek is wel een aanbeveling opgenomen voor het overwegen van alternatieve inkoopvormen, zoals meerjarig commitment, waarmee het verder vooruitdenken en plannen van het CSG wordt gefaciliteerd. Hoe kijkt de initiatiefnemer hiernaar? Welke boodschap geeft zij het kabinet mee in de gesprekken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en CSG hierover? Is de initiatiefnemer bereid deze gesprekken eerst af te wachten?
Duurzame erkenning
De leden van de VVD-fractie ondersteunen het pleidooi voor duurzame erkenning van slachtoffers van seksueel geweld. Naast het inzetten op een aantal preventieve maatregelen om te voorkomen dat nieuwe slachtoffers worden gemaakt, is het voor deze leden ook van belang dat slachtoffers snel en duurzaam worden geholpen. Sommige specifieke gevallen lenen zich voor herstelbemiddeling, andere niet. Het is van cruciaal belang om zo vroeg mogelijk slachtoffers centraal te stellen. Een onderdeel waarbij slachtoffers van zedenmisdrijven absoluut niet centraal staan, niet worden gehoord en geen duurzame erkenning ervaren, is de afdoening van hun vorderingen tot schadevergoeding. We zien dat rechters in zedenzaken veelal concluderen dat vorderingen tot schadevergoeding te complex zijn voor het strafgeding. Om die reden worden ontzettend veel slachtoffers niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. Op dit moment stelt circa driekwart van de slachtoffers om die reden geen vordering in tot een schadevergoeding in het strafproces. Wat vindt de initiatiefnemer daarvan? Hoe beoordeelt de initiatiefnemer het feit dat er circa 9000 vorderingen tot schadevergoeding per jaar worden gedaan, waarvan de helft afkomstig is van slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven, en dat slechts een zeer beperkt deel van deze vorderingen wordt toegewezen? Deze leden vragen of de initiatiefnemer de zorgen deelt dat veel te veel slachtoffers jarenlang met materiële en vooral immateriële schade blijven zitten, omdat hun vordering te complex is voor behandeling tijdens de strafzaak. Om die reden heeft het kabinet het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) gevraagd om onderzoek te doen naar behandeling van deze vorderingen in een aparte schadevergoedingskamer en mogelijke kosten van zo’n afgesplitste schadevergoedingsprocedure in kaart te brengen. Er zijn door het WODC meerdere varianten onderzocht. Welke variant zou de voorkeur hebben van de initiatiefnemer?
Financiële uitwerking
De leden van de VVD-fractie lezen dat de voorstellen uit de initiatiefnota op termijn zullen leiden tot minder slachtoffers en minder zaken, waardoor ook structureel minder middelen nodig zijn. Kan de initiatiefnemer concreet aangeven waar deze aanname op is gebaseerd? Zijn er landen waar als gevolg van het treffen van de maatregelen het aantal slachtoffers is afgenomen en er minder uitgaven nodig zijn voor politie, Openbaar Ministerie (OM), Rechtspraak en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Zo ja, welke?
De leden van de VVD-fractie vragen ook of de initiatiefnemer kan ingaan op het schrijven van het kabinet in de reactie op de initiatiefnota dat er binnen de middelen die beschikbaar zijn gesteld in het kader van de motie van het lid Hermans (Kamerstuk 35 925, nr. 13) geen ruimte bestaat om de in de initiatiefnota genoemde voorstellen te bekostigen. Heeft de initiatiefnemer naar aanleiding hiervan aandacht voor het zoeken naar alternatieve dekkingsbronnen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota. Deze leden waarderen de inspanning van de initiatiefnemer om deze initiatiefnota op te stellen en onderstrepen mede het belang van een effectieve aanpak van seksueel geweld. Zijwaarderen het om te zien dat de initiatiefnemer samen met andere partijen zich wil inzetten op het terugdringen van seksueel geweld. Deze leden maken van de gelegenheid gebruik om nog enkele vragen te stellen aan de initiatiefnemer over deze initiatiefnota.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer kennis heeft genomen van het Nationaal Actieplan seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, gepubliceerd door de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Deze leden vragen of de initiatiefnemer een reactie kan geven op dit actieplan en kan aangeven in hoeverre de initiatiefnota dit actieplan aanvult of er juist van verschilt. Deze leden vragen daarbij ook aan de initiatiefnemer hoe deze initiatiefnota geplaatst kan worden in het licht van het recent ingediende wetsvoorstel van de Wet Seksuele Misdrijven.
De leden van de CDA-fractie vragen aan de initiatiefnemer op welke manier seksueel geweld als onderdeel van pornografisch materiaal teruggedrongen kan worden. Deze leden constateren namelijk dat dergelijke pornografische beelden onder andere gebruikt worden om seksueel geweld te verheerlijken, met als bijkomend gevolg dat dit seksueel geweld zich verplaatst naar de prostitutie. Deze leden vragen om een reactie hierop van de initiatiefnemer.
Preventie en bewustwording op scholen
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer het kabinet verzoekt om nieuwe mogelijkheden te ontplooien om seks te bespreken in de klas, waarbij het ook moet gaan over instemming en het leren respecteren van elkaars grenzen. Deze leden vragen of de initiatiefnemer bekend is met de motie van het lid Kuik c.s. (Kamerstuk 32 793, nr. 519), waarin de regering wordt verzocht met een normenkader te komen met betrekking tot seksualiteit en grensoverschrijdend gedrag en deze in het onderwijs te borgen. Heeft de initiatiefnemer aanvullingen op deze motie?
Vroegsignalering en bewustwording op plekken waar iedereen komt
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer, meer dan op dit moment gebeurt, in wil zetten op vroegsignalering en bewustwording van seksueel geweld op openbare plekken, bijvoorbeeld in de vorm van het opleiden van mensen in maatschappelijke beroepen om signalen van seksueel geweld te herkennen. Deze leden vragen hoe deze maatregel vorm zou moeten krijgen in de praktijk en welke andere beroepsgroepen dan kappers in aanmerking zouden komen voor een dergelijke opleiding. Deze leden vragen ook of een cursus in het herkennen van seksueel geweld in dat geval een verplicht onderdeel is van de opleiding tot dat beroep of dat deze personen ervoor kunnen kiezen om een cursus in het herkennen van seksueel geweld te volgen.
De leden van de CDA-fractie vragen aan de initiatiefnemer, in het kader van bewustwording op plekken waar iedereen komt, op welke manier de aanpak van seksueel geweld op het internet vorm kan krijgen, met name op het gebied van seksueel geweld in de porno-industrie. Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat het ook zeer van belang is dat op het gebied van het voorkomen en bestrijden van online seksueel geweld maatregelen worden genomen?
Focus op daders en veilige gezinnen
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer pleit voor meer inzet op veilige gezinnen, omdat veilige gezinnen volgens de initiatiefnemer slachtoffers en daders voorkomen. Deze leden vragen hoe de voorgestelde participatie van ouders in preventie- en behandelprogramma’s in de praktijk vorm zou krijgen. Is dit mogelijk voor elk gezin?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer het kabinet oproept om in overleg te gaan met de jeugdgezondheidszorg over het faciliteren van trainingen aan het personeel van consultatiebureaus over het herkennen van signalen van seksueel geweld. Deze leden zien op dit gebied ook kansen om seksueel geweld tijdig te signaleren. Hoe kan deze signalering specifiek gezien versterkt worden?
Landelijke en structurele financiering van het CSG
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer het kabinet verzoekt om tot een centrale financiering van het CSG over te gaan. Deze leden vragen aan de initiatiefnemer om een reactie op de kabinetsreactie op dit punt.
Effectieve aanpak en erkenning achteraf
De leden van de CDA-fractie lezen dat volgens de initiatiefnemer zorg aan de slachtoffers prioriteit heeft in de aanpak van seksueel geweld. Deze leden zijn het met de initiatiefnemer eens dat een integrale aanpak van seksueel geweld noodzakelijk is en dat wetgeving de juiste normen moet stellen. In hoeverre kan de initiatiefnemer hierbij betrekken dat de aangiftebereidheid in dat geval ook hoog moet zijn, omdat zonder een aangifte niet de passende zorg geboden kan worden en de dader niet kan worden bestraft? Welke maatregelen kunnen genomen worden om de drempel voor het doen van aangifte van seksueel geweld te verlagen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de initiatiefnota. Deze leden zijn het met de initiatiefnemer eens dat seksueel geweld het maatschappelijke gevoel van veiligheid bedreigt en de vrijheid om zonder zorgen te leven in gevaar brengt. Seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld hebben vergaande gevolgen, voor het directe slachtoffer en voor zijn, haar of hun omgeving. Deze leden zijn het tevens eens dat dit probleem een grondige en structurele aanpak vereist. Zij zien dat er, door de helaas frequente berichtgevingen in het nieuws over ernstige meldingen van seksueel geweld en grensoverschrijdend gedrag in allerlei lagen van onze samenleving, een maatschappelijk gesprek op gang komt. Iets dat essentieel is voor de cultuurverandering die nodig is om dit probleem te kunnen ontwortelen. Deze leden kijken ondanks de schrijnende oorzaak met interesse naar bedrijven, scholen en verenigingen die dit probleem actief aan de kaak stellen in hun beleid en voorlichting. Zij waarderen daarom des te meer de timing van de initiatiefnemer. Het moment voor een omslag, zodat het in de toekomst minder vaak voorkomt of liever in zijn geheel wordt voorkomen, is nu. Desalniettemin zien deze leden dat er op dit gebied al veel initiatieven lopen, vanuit de samenleving, de Kamer en het kabinet. Het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld wordt in januari 2023 verwacht. Is de initiatiefnemer bekend met dit aankomende actieprogramma? Heeft zij kennisgenomen van de actiepunten die hierin worden opgenomen? Zo ja, waar zit de overlap in bestaande initiatieven en de beslispunten die de initiatiefnemer voorstelt en waar ziet zij nieuwe, nog niet belichte, kansen naast de activiteiten van regeringscommissaris Hamer of het kabinet?
Daarnaast publiceerde mevrouw Hamer, in haar hoedanigheid als onafhankelijk regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, op 7 december jongstleden haar eerste impactoverzicht, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. Hierin beschrijft ze het fenomeen, mogelijke oorzaken en belicht ze de ernstige gevolgen. Haar rol en taken onderschrijven de urgentie van dit probleem. Is de initiatiefnemer bekend met de activiteiten van de commissaris? Kan de initiatiefnemer reageren op het actieplan van de regeringscommissaris dat oproept om melden laagdrempeliger en toegankelijker te maken en oproept tot een maatschappelijk debat zodat normen heroverwogen worden en er middels introspectie cultuurverandering kan plaatsvinden? Hoe ziet de initiatiefnemer haar eigen voorstellen om melden via het CSG te laten verlopen naast de intenties van de regeringscommissaris en de reactie van het kabinet? Het voorstel omtrent een algemeen telefoonnummer voor meldingen van seksueel geweld wordt reeds onderzocht door de Verwey-Jonker stichting. Is de initiatiefnemer bereid dit onderzoek af te wachten?
De leden van de PvdA-fractie waarderen de inzet van de initiatiefnemer en de voorstellen uit de initiatiefnota. Preventie, het versterken van hulpverleningsstructuren en een effectieve aanpak achteraf zijn de te volgen stappen. Naar aanleiding van de reactie van het kabinet zijn deze leden verheugd te horen dat een groot deel van de voorstellen op het gebied van preventie, bewustwording op scholen, en herstelbemiddeling, terug zal komen in het Nationaal Actieprogramma of al in gang zijn gezet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de initiatiefnota. Deze leden spreken hun waardering uit voor de auteur(s) van het voorstel. Zij willen de initiatiefnemer, maar nadrukkelijk ook fractie- en/of Kamermedewerkers hartelijk danken voor hun werk.
De leden van de SP-fractie onderschrijven het belang van een brede aanpak van seksueel geweld in onze samenleving. Het voorstel doet hiertoe enkele zinvolle voorstellen. Over enkele zaken hebben deze leden nog vragen.
De leden van de SP-fractie lezen dat de initiatiefnemer vindt dat seksueel geweld een plek zou moeten krijgen in het onderwijs. Dit zou plaats moeten krijgen in de seksuele voorlichtingslessen. Door het gesprek aan te gaan over de definitie van «seks» en «instemming» zullen de maatschappelijke normen tot stand komen. De initiatiefnemer noemt ook enkele voorbeelden uit de praktijk. Feit is natuurlijk dat op dit moment het onderwijs onder druk is komen te staan door de lerarentekorten en door een hoge werkdruk. Kan de initiatiefnemer aangeven welke werklast zij voorziet voor scholen? Daarnaast geldt dat aandacht voor andere strafrechtelijke onderwerpen zoals drugs ook een positieve bijdrage aan de ontwikkeling van jongeren kan geven. Waarom kiest de initiatiefnemer er niet voor om bijvoorbeeld meer aandacht te geven voor criminaliteit in alle vormen in het kader van burgerschapsvormingsonderwijs?
De leden van de SP-fractie vernemen van de initiatiefnemer dat ook maatschappelijke beroepsoefenaars beter getraind zouden moeten zijn in het herkennen en voorkomen van seksueel geweld. Als voorbeeld noemt zij kappers of sporttrainers. Welke training ontbreekt daar op dit moment volgens haar? Zou deze training wat de initiatiefnemer betreft facultatief zijn of ziet zij meer in een verplichte training? De vraag is ook welke beroepsoefenaars nog meer in aanmerking zouden moeten komen. Kan de initiatiefnemer reageren op het feit dat het kabinet dit plan niet wil overnemen? Zouden dergelijke investeringen op andere plekken niet tot een beter resultaat leiden? In het kader van preventie noemt de initiatiefnemer ook het betrekken van ouders. Ouders zouden betrokken moeten worden bij preventie- en behandelprogramma’s. Kan zij dit toelichten? Wat is haar verwachting van het kabinet?
De leden van de SP-fractie hebben warme woorden over de unieke bijdragen van het CSG aan slachtoffers en deskundigen. Zij zijn verheugd dat de initiatiefnemer dat ook heeft. Zij constateert daartoe dat er een gebrekkige (wijze van) financiering van de CSG’s is. Kan de initiatiefnemer aangeven hoe zij graag zou zien dat CSG’s gefinancierd worden? Gaat het dan om een landelijke subsidie? Kan de initiatiefnemer aangeven om hoeveel financiering het volgens haar gaat? Hoe kijkt de initiatiefnemer aan tegen het in rekening brengen van het «eigen risico» bij slachtoffers? Deelt zij de mening dat het eigen risico een drempel is die zou moeten worden weggenomen omdat het leidt tot het mijden van zorg? Daarnaast hebben de leden een vraag over het voorstel van de initiatiefnemer om gegevens van slachtoffers die aangifte doen bij de politie automatisch door te sturen naar het CSG. In de kabinetsreactie schrijft de Minister dat zij op dit moment onderzoek aan het doen is om te inventariseren hoe de samenwerking tussen organisaties beter kan. Kan de initiatiefnemer toelichten waarom zij het niet nodig acht om dit onderzoek af te wachten en nu al voor wil stellen om de gegevens automatisch door te sturen?
De leden van de SP-fractie spreken hun steun uit voor een sterke strafrechtketen waarin tijd en aandacht is voor opsporing en aanpak van alle strafrechtelijke delicten. Betere financiering voor de gehele keten, waaronder zedenrechercheurs, is noodzakelijk. De initiatiefnemer noemt voorbeelden van extra financiering, maar wanneer is dat volgens de initiatiefnemer voldoende? Kan de initiatiefnemer aangeven waarom haar eigen fractie dan in het verleden tegen voorstellen heeft gestemd om te investeren, zoals bijvoorbeeld de motie Jasper van Dijk over uitbreiding van het aantal zedenrechercheurs (Kamerstuk 34 843, nr. 11) of het amendement van de leden Van Nispen en Van den Berge over extra middelen voor het OM (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 13)? Waarom was de D66-fractie tegen het voorstel om te investeren in de politieacademie nu «de werving niet snel genoeg» gaat (Kamerstuk 36 200 VI, nr. 49)? Welke verwachting heeft de initiatiefnemer van de doorlooptijden in zedenzaken op de korte termijn en op de lange termijn?
De leden van de SP-fractie hebben uit de kabinetsreactie vernomen dat de dekking die door de initiatiefnemer wordt aangedragen niet beschikbaar is. Het Nationaal Actieprogramma kent immers geen extra middelen, maar wordt uit de begrotingen van de departementen gedekt, zo liet de Minister weten. De twee miljoen euro die er op verzoek van de Kamer is vrijgemaakt voor de aanpak van seksuele misdrijven is al gealloceerd. Er is dus geen geld beschikbaar, zoals de initiatiefnemer schrijft. Kan zij hierop reageren? Is de initiatiefnemer in de mogelijkheid om alternatieve financiering aan te dragen?
De leden van de SP-fractie merken op dat de initiatiefnemer enkele uitspraken doet over het Wetsvoorstel seksuele misdrijven. Zoals de initiatiefnemer weet heeft de Kamer hier recent een verslag over uitgebracht. Wat is in dat licht de betekenis van haar woorden over dit wetsvoorstel? Kan de initiatiefnemer specifiek ingaan op het beslispunt over de verjaringstermijnen. Is dat punt niet achterhaald?
De leden van de SP-fractie verwelkomen de warme woorden over herstelbemiddeling. Deze leden zijn een groot voorstander van het vaker inzetten van mediation in strafzaken. Juist ook in zedenzaken. Procesmatig moet er meer aandacht voor komen, aldus de initiatiefnemer. Hoe kijkt de initiatiefnemer aan tegen het terugkerend probleem van tekorten in mediation in strafzaken? Deelt de initiatiefnemer het standpunt van deze leden dat mediation in strafzaken ruimbaan moet krijgen en dat geld geen belemmering zou mogen vormen? Waarom heeft de eigen fractie van de initiatiefnemer dan tegen motie van het lid Van Nispen over het structureel verhogen van het budget voor mediation in strafzaken gestemd (Kamerstuk 29 279, nr. 725)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota van de initiatiefnemer over seksueel geweld. Deze leden juichen het van harte toe dat zij en haar medewerkers zich inzetten voor het voorkomen en bestrijden van seksueel geweld en daarover deze initiatiefnota hebben geschreven. Deze leden onderschrijven vanzelfsprekend de uitgangspunten van deze initiatiefnota: de aanpak van seksueel geweld en duidelijke en professionele hulpverlening voor slachtoffers moet méér prioriteit krijgen. Daarvoor zijn een structurele aanpak en adequate oplossingen noodzakelijk. Deze leden waarderen het zeer dat de initiatiefnemer en haar ondersteuners een samenhangend plan presenteren om seksueel geweld fundamenteel aan te pakken. Daarom hebben deze leden in het recente verleden bijvoorbeeld voorgesteld om een Nationaal Coördinator Geweld tegen Vrouwen aan te stellen. Zou deze coördinator, ondanks een tegenstem van de D66-fractie op een gelijkluidende motie van de leden Ellemeet en Kathmann (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 79), niet de aangewezen persoon zijn om uitvoering te geven aan de door initiatiefnemer geformuleerde beslispunten? De leden hebben nog enkele vragen over de initiatiefnota.
Preventie, vroegsignalering en veilige gezinnen
De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven de opvatting van de initiatiefnemer dat er méér aandacht moet komen voor signalering en bewustwording van seksueel geweld en de gevolgen daarvan voor slachtoffers. Onmisbaar onderdeel daarvan is voorlichting op scholen. De initiatiefnemer verzoekt het kabinet om scholen te ondersteunen bij het maken van keuzes voor effectieve interventies. Daarvoor moet wel, zo lezen deze leden, eerst onderzoek gedaan worden wat nu precies bewezen effectieve interventies zijn. Vindt de initiatiefnemer de in de kabinetsreactie genoemde maatregelen, zoals het aanscherpen van kerndoelen ten aanzien van seksualiteit en het toegankelijk en bekend maken van effectieve lesmethodes, voldoende om scholen op weg te helpen naar effectieve interventies? Zo nee, waarom niet?
Vroegsignalering en bewustwording op plekken waar iedereen komt
De initiatiefnemer roept het kabinet ertoe op te voorzien in plannen om omstanderinterventie bij signalen van seksueel geweld te versterken. Dat idee wordt niet door het kabinet overgenomen, maar er wordt ingezet op het vergroten van de bewustwording van de hele maatschappij. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de initiatiefnemer of de algemene benadering, zoals het kabinet die voorstaat, voldoende soelaas biedt om een vergelijkbaar niveau van omstanderinterventie te behalen. Waaraan zou de algemene aanpak moeten voldoen om zo’n vergelijkbaar niveau te halen?
Focus op daders en veilige gezinnen
De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven van harte de gedachte dat kinderen moeten opgroeien in veilige gezinnen. Hoe vanzelfsprekend dit ook klinkt, de treurige realiteit is een andere. Deze leden begrijpen dan ook de inzet van initiatiefnemer om trainingen te faciliteren aan personeel van consultatiebureaus over het herkennen van signalen van seksueel geweld en hoe daar op een goede manier op in te grijpen. In de kabinetsreactie wordt verwezen naar gemeenten als opdrachtgever en financier. Deze leden vragen of op dit moment, met de enorme problemen waarmee jeugdbescherming momenteel kampt, niet ingrijpendere maatregelen noodzakelijk zijn om het beschermingsniveau te verhogen. Hoe apprecieert initiatiefnemer de actuele problematiek in de jeugdbescherming en welke oplossingen ziet zij om, gezien de enorme werkdruk, wachtlijsten en beperkte mogelijkheden, jeugdbeschermers in staat te stellen het gevraagde beschermingsniveau te bieden?
Versterken van de hulpverleningsstructuur bij seksueel geweld en Landelijke en structurele financiering van het CSG
Net als initiatiefnemer hebben de leden van de GroenLinks-fractie grote bewondering voor het CSG. De integrale aanpak en de combinatie van acute hulp aan slachtoffers en het faciliteren van het strafrechtelijk onderzoek is naar het oordeel van deze leden een duidelijke breuk met het verleden waarin slachtoffers niet zelden secundair gevictimaliseerd werden door de wijze waarop de strafrechtspleging destijds met zedenzaken omsprong. Deze leden betreurden het daarom zeer dat de D66-fractie tegen een eerder in 2020 door GroenLinks ingediend amendement stemde om de CSG’s via een nieuwe directe geldstroom twee miljoen euro toe te kennen om het destijds te verwachten toenemend aantal slachtoffers van aanranding en verkrachting te kunnen opvangen volgens de geldende landelijke kwaliteitscriteria (Kamerstuk 35 300 VI, nr. 24). Kan de initiatiefnemer toelichten waarom de D66-fractie destijds kennelijk bezwaar had tegen een nieuwe directe financieringsstroom vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het verhogen van het budget van de CSG’s om de te verwachten toename van het aantal doorverwezen slachtoffers het hoofd te bieden?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verklaard voorstander van verdere versterking van de professionele structuur waarin de CSG’s voorzien, te beginnen met duidelijkheid over de financiering van het CSG. Wat vindt de initiatiefnemer ervan dat deze essentiële voorwaarde voor verdere versterking van de CSG-aanpak niet wordt overgenomen door het kabinet, omdat dat, in de bewoordingen van het kabinet, tot een onlogische knip zou zorgen tussen de zorg die het CSG biedt en het overige Wmo-aanbod waarvoor gemeenten verantwoordelijkheid dragen?
Financiële uitwerking
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat ervan uit wordt gegaan dat de met de voorstellen samenhangende kosten uit de beschikbare middelen voor het Nationaal Actieplan bekostigd kunnen worden. Uit de kabinetsreactie maken deze leden op dat dit een onjuiste aanname is en het budget al gealloceerd is. Ziet de initiatiefnemer kans een wat preciezere kosteninschatting te maken en een alternatieve kostendekking voor te stellen? Hoe is naar het oordeel van de initiatiefnemer te bewerkstelligen dat de CSG’s, ondanks weerstand vanuit het kabinet, een eigen rechtstreekse financieringsstructuur vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid krijgen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota van de initiatiefnemer over «Let’s talk about seksueel geweld». Zij spreken hun waardering uit voor de inspanningen van de initiatiefnemer om dit onderwerp te agenderen en om met voorstellen te komen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat het onderwijs een belangrijke plek is om het gesprek over seksuele grenzen te voeren. Zij onderschrijven dat ook daar het gesprek over wederzijdse instemming en erkennen van elkaars grenzen dient te worden gevoerd. Deze leden zien dat initiatiefnemer met diverse voorstellen komt hoe hier invulling aan kan worden gegeven. Zij vragen of initiatiefnemer hier ook met onderwijsinstellingen over heeft gesproken.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat niet op iedere school en in iedere context hetzelfde lesaanbod effectief zal zijn. Zij denken hierbij aan scholen met een levensbeschouwelijke identiteit of bijvoorbeeld scholen waar veel leerlingen met een migratie-achtergrond op zitten. Lezen zij de initiatiefnota juist dat initiatiefnemer het van belang vindt dat scholen een keuze kunnen maken tussen verschillende effectieve methodes en dat scholen hierbij ook kunnen zien wat het beste aansluit bij de leerlingpopulatie en het karakter van de school, waarbij uiteraard de kern van het aanbod onveranderd is?
Voor de leden van de ChristenUnie-fractie dient dat gesprek in de eerste plaats in de thuissituatie plaats te vinden, waar kinderen met hun ouders/verzorgers in gesprek gaan over gezonde seksuele omgangsvormen. Hoe kunnen ouders geholpen worden om zo’n gesprek met hun kinderen te voeren, ook als zij dit zelf lastig vinden? Ziet de initiatiefnemer dat ook hierbij geen one-size-fits-all geldt gezien de culturele, religieuze en etnische verschillen in ons land?
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven de inzet van de initiatiefnemer op versteviging van de positie van het CSG. Juist vanwege het belang dat de initiatiefnemer hecht aan de verantwoordelijkheid van daders – veelal mannen –, vragen deze leden in hoeverre zij een beeld heeft van de beschikbare hulpverlening voor (potentiële) daders. Deze leden denken hierbij aan instanties als Stop It Now! Uiteraard dienen daders niet vrijuit te gaan, maar deze leden hechten eraan dat met hulpverlening voor daders, of bijvoorbeeld jongeren die risico-gedrag vertonen, recidive of nieuw seksueel geweld en daarmee slachtofferschap kan worden voorkomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd of de initiatiefnemer ook oog heeft gehad voor de rol die sociale media in positieve en negatieve zin kunnen spelen op het gebied van preventie, gesprek, zorg, en het daadwerkelijk plaatsvinden van seksueel geweld. Met name omdat de ervaringswereld van jongeren meer en meer online plaatsvindt. Ziet de initiatiefnemer dat, juist op het gebied van preventie, hier nog een wereld te winnen is en heeft zij hier ook voorstellen voor?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien ook een verband tussen voorliggende initiatiefnota en het Franse Senaatsrapport naar misstanden in de porno-industrie. In het bijzonder het gegeven dat 1,2 miljoen kinderen onder de 15 in Frankrijk naar porno kijken. Het senaatsrapport stelt onder meer dat kinderen gewelddadig gedrag of risicogedrag kunnen gaan vertonen en een misvormd beeld kunnen krijgen van seksualiteit. Hoe reflecteert de initiatiefnemer op deze conclusie, juist ook in het licht van de wens om jongeren bewuster te maken van het belang van consent en het respecteren van elkaars grenzen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota van de initiatiefnemer over «Let’s talk about seksueel geweld». Deze leden erkennen dat er meer actie zou moeten plaatsvinden om seksueel geweld tegen te gaan en danken de initiatiefnemer voor de genomen actie om tot een initiatiefnota te komen. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat slachtoffers van seksueel geweld het recht hebben om aangifte te doen en het recht hebben op psychologische en medische zorg. Deze leden constateren dat op aangiftes van slachtoffers nog te vaak een sepot volgt en dat psychologische en medische zorg regelmatig traag op gang komt. Zij vragen de initiatiefnemer of de aanbevelingen in deze initiatiefnota bijdragen aan het verbeteren van deze problematiek.
Preventie, vroegsignalering en veilige gezinnen
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer voorstelt om seksuele voorlichtingslessen op scholen te geven waarin grenzen en wensen worden aangegeven. Deze leden vragen de initiatiefnemer hoe deze lessen eruit zouden moeten zien, wie deze lessen moet geven, wie het lesmateriaal verzorgt en of er nog een eigen inbreng voor scholen is met een eigen identiteit.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer pleit voor lessen over seksualiteit waarbij ook wordt gesproken over de leefomgeving en de huiselijke sfeer. Deze leden vragen de initiatiefnemer of daar volgens haar ook gesproken wordt over het belang van een stabiele relatie.
De leden van de SGP-fractie lezen dat in de lessen over seksualiteit gesproken zou moeten worden over consent en een brede definitie van «seks». Deze leden vragen de initiatiefnemer wat zij bedoelt met een brede definitie van «seks» en of er volgens de initiatiefnemer ruimte is voor de identiteit van de school om hier een eigen visie op te hebben.
Preventie en bewustwording op scholen
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer pleit voor nieuwe mogelijkheden om seks, seksualiteit en seksuele omgang te bespreken in de klas. Deze leden vragen de initiatiefnemer vanaf welke leeftijd of welke klas hierover gesproken zou moeten worden en op welke manier. Deze leden wijzen erop dat kinderen op jonge leeftijd nog niet met dezelfde content geconfronteerd zouden moeten worden als kinderen van een wat oudere leeftijd.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de invulling van seksuele voorlichting per school verschilt en vaak meer gericht is op de biologische mechanismen dan op seksuele omgang. Deze leden vragen de initiatiefnemer of de invulling ook wat betreft de invulling om seksueel geweld te bespreken per school mag verschillen, met respect voor de eigen identiteit van de school en visie op seksualiteit.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer een aantal voorbeelden noemt die als inspiratie kunnen dienen om aandacht te vragen op scholen voor seksueel geweld. De initiatiefnemer wijst op de LOEF-lessen waarbij seks bespreekbaar wordt gemaakt en meer oog is voor plezier, genot en openheid rondom seks en niet alleen voor de risico’s zoals het oplopen van een seksueel overdraagbare aandoening (SOA) of een mogelijke zwangerschap. Deze leden wijzen erop dat niet ieder kind in dezelfde ontwikkelingsfase zit en dat spreken over deze onderwerpen zeer precair is. Deze leden vragen of er ruimte is voor scholen om af te wijken van deze lessen indien de school geen ruimte daarvoor ziet in verband met de visie op seksualiteit vanwege de identiteit.
De leden van de SGP-fractie lezen dat in het rijtje voorbeelden ter ondersteuning ook het project «Voorspel» van IMFSA-NL ter sprake komt waarbij in de basisles gesproken wordt over onderwerpen als solo-seks, sexting en consent. De lessen worden aanbevolen door onder andere Rutgers WPF en SOA AIDS Nederland. Deze leden constateren dat deze lessen uitgaan van een bepaalde visie op seksualiteit die niet door iedere school wordt onderschreven. Deze leden vragen of hier volgens de initiatiefnemer ook van afgeweken kan worden of een eigen invulling aan gegeven kan worden om wel te kunnen spreken over de gevaren van seksualiteit met de nadruk op seksueel geweld.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer ter inspiratie het voorbeeld noemt om films en series aan te bieden die leraren kunnen gebruiken zoals de Nederlandse serie «Naakt voor de klas met de Sekszusjes» of de populaire Netflixserie «Sex Education». Deze leden lezen dat de initiatiefnemer van mening is dat deze series jongeren veel waardevolle informatie geven over het ontdekken van hun eigen seksualiteit. Deze leden vrezen dat er een progressieve agenda schuilgaat achter deze programma’s en vragen de initiatiefnemer of er volgens haar ruimte is om hiervan af te zien.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer het kabinet verzoekt om scholen te ondersteunen bij het maken van keuzes voor effectieve interventies. Deze leden vragen de initiatiefnemer in hoeverre zij de interventies als verplichting ziet.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer het kabinet verzoekt om scholen te faciliteren in seksuele voorlichting en daarbij expliciet aandacht te besteden aan bewezen effectieve methoden voor het voorkomen van seksueel geweld en daar waar nodig nader onderzoek te doen. Deze leden constateren dat er verschil is tussen bewezen effectieve methoden voor het voorkomen van seksueel geweld en progressief getinte campagnes op scholen. Deze leden zijn benieuwd hoe het kabinet dit verzoek beoordeelt en of daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen deze methodes en of daarbij ruimte gelaten wordt voor de eigen identiteit van scholen.
Focus op daders en veilige gezinnen
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer (terecht) wijst op het belang van veilige gezinnen. Deze leden lezen dat de initiatiefnemer het kabinet verzoekt mogelijkheden in kaart te brengen om professionals te faciliteren in het betrekken van ouders in preventie- en behandelprogramma’s van seksueel geweld, en daarbij de optie van motiverende gespreksvoeringscursussen voor professionals mee te nemen. Deze leden constateren dat het lastig kan zijn om ouders te betrekken in de gesprekken wanneer ouders onderwerp zijn van het gesprek en er bij hen geweld voorkomt. Deze leden vragen de initiatiefnemer hierop te reflecteren. Hoe ziet zij deze behandeling voor zich?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer voorstellen doet om de gezinssituatie te betrekken op het onderwerp. Deze leden constateren dat een gezinssituatie invloed kan hebben op de veiligheid van het kind en wijzen erop dat het terecht is dat veiligheid binnen het gezin belangrijk is. Wel willen deze leden wijzen op de bijzondere positie van het gezin en de rol van het gezin binnen de maatschappij en vragen de initiatiefnemer en het kabinet om terughoudend om te gaan bij het inmengen in de persoonlijke omgeving van kinderen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie is van mening dat de initiatiefnota van de initiatiefnemer een solide plan is voor de aanpak van seksueel geweld in Nederland. Al merkt dit lid wel op dat er bepaalde bezwaren aan vast hangen.
Het lid van de BBB-fractie betreurt dat het kabinet de aangedragen voorstellen veelal minimaal overneemt. Er wordt voornamelijk gesteld dat veel uit de initiatiefnota terug zal komen in de Nationale aanpak seksueel geweld waar nog op gewacht wordt. Het is erg jammer dat de nota en de landelijke aanpak op deze manier om elkaar heen bewegen in plaats van elkaar aanvullen.
Daarnaast is het lid van de BBB-fractie van mening dat de kabinetsreactie op de naamsbekendheid van het CSG vergroten bizar is. Het kabinet stelt dat het landelijke CSG via de specifieke uitkering (SPUK) huiselijk geweld al middelen krijgt van de gemeente Utrecht om landelijke informatievoorziening rondom het bestaan van de CSG te verbeteren. Het is best raar om te stellen dat de gemeente Utrecht enkel het CSG hierin voorziet en zou moeten voorzien. Daarnaast doet het onder aan het subdoel van de initiatiefnota om het CSG laagdrempeliger te maken. De probleemstelling dat het CSG niet genoeg in beeld is en meer naamsbekendheid zou moeten genieten wordt ook door dit lid onderstreept.
Overigens vindt het lid van de BBB-fractie het goed dat er in de nota gestreefd wordt naar landelijke dekking van de CSG-locaties met maximaal een uur reistijd over het gehele land. Daar moet echter wel bij vermeld worden dat deze dekking vrijwel meteen uiteenspat als we rekening proberen te houden met slachtoffers in landelijke gebieden zonder auto. Het lijkt dit lid dan ook verstandig zowel in de initiatiefnota als in de landelijke aanpak in te zetten op de bereikbaarheid van het CSG in landelijk gebied.
Ten slotte wil het lid van de BBB-fractie onderstrepen dat het voornemen, om in de preventie van seksueel geweld een grote rol toe te dienen aan consultatiebureaus, haars inziens het doel van de initiatiefnota voorbijschiet. Er wordt heel snel de link gelegd van seksueel geweld, naar thuissituatie naar monitoring. Bij de aangedragen oplossing, middels consultatiebureaus, vraagt dit lid vooral wie hier nu echt beter van zouden worden: het kind, of de consultatiebureaus zelf? Daarnaast roept het de vragen op hoe kostbaar het is om elk kind onder monitoring van een consultatiebureau te plaatsen, hoe wenselijk dit eigenlijk is, in acht nemende de privacyrechten van ouders, en hoe vrijwillig deze monitoring daadwerkelijk wordt.
Inleiding
De initiatiefnemer heeft met veel waardering kennisgenomen van het Verslag van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid en bedankt de leden van de VVD-fractie, de CDA-fractie, de PvdA-fractie, de SP-fractie, de GroenLinks-fractie, de ChristenUnie-fractie, de SGP-fractie en de BBB-fractie voor hun inbreng. Hieruit blijkt dat er een gedeelde urgentie is om seksueel geweld te bestrijden. Initiatiefnemer constateert dat er door bovengenoemde leden kritisch en constructief is meegedacht en zal daar hierna zo zorgvuldig mogelijk op reageren. Waar dat de leesbaarheid ten goede komt zijn vergelijkbare vragen van verschillende fracties soms gezamenlijk beantwoord.
De leden van de VVD-fractie delen de oproep van de initiatiefnemer aan het kabinet om meer bewezen effectieve methoden te gebruiken voor het voorkomen van seksueel geweld en daar waar nodig nader onderzoek naar te doen. Hierbij is het voor deze leden van belang dat er voldoende mogelijkheden zijn voor het uitwisselen en verwerken van gegevens van jeugdzorgaanbieders en andere instellingen die hulp en bescherming bieden aan slachtoffers van seksueel geweld. Daarom hebben zij ook met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat beoogt een heldere wettelijke grondslag te bieden voor de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen voor het verwerken van gezondheidsgegevens en gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard. Steunt de initiatiefnemer dit wetsvoorstel, zodat de Nationaal Rapporteur haar onderzoekstaken straks goed kan uitvoeren?
Antwoord:
De initiatiefnemer onderschrijft het belang van voldoende mogelijkheden voor het uitwisselen en verwerken van gegevens tussen instellingen die hulp en bescherming bieden aan slachtoffers van seksueel geweld. Net als de leden van de VVD-fractie verwelkomen zij voorstellen om de werkzaamheden van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen te ondersteunen. De initiatiefnemer heeft dan ook een positieve grondhouding ten opzichte van het voorstel. Daarbij merkt zij wel op dat het voorstel nog in een vroeg stadium is en mogelijk naar aanleiding van consultatie en het advies van de Raad van State nog zal veranderen. Zodra het definitieve wetsvoorstel aan de Kamer wordt aangeboden zal de initiatiefnemer deze beoordelen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer het kabinet verzoekt om nieuwe mogelijkheden te ontplooien om seks te bespreken in de klas, waarbij het ook moet gaan over instemming en het leren respecteren van elkaars grenzen. Deze leden vragen of de initiatiefnemer bekend is met de motie van het lid Kuik c.s. (Kamerstuk 32 793, nr. 519), waarin de regering wordt verzocht met een normenkader te komen met betrekking tot seksualiteit en grensoverschrijdend gedrag en deze in het onderwijs te borgen. Heeft de initiatiefnemer aanvullingen op deze motie?
Antwoord:
De initiatiefnemer is op de hoogte van deze motie en onderschrijft de motie. Het ontwikkelen van een normenkader is echter iets anders dan het onderwijzen in seksuele vorming. De initiatiefnemer constateert dat juist de vrijblijvendheid rondom seksuele vorming er op dit moment toe leidt dat scholen te kort schieten op het gebied van seksuele vorming. Daarnaast zijn er veel scholen die graag de kwaliteit van seksuele vorming zouden willen verbeteren maar daarin beter gefaciliteerd zouden kunnen worden. Daarom doet de initiatiefnemer- in lijn met het manifest van Rutgers- de aanbevelingen om nieuwe mogelijkheden te ontplooien om seks, seksualiteit en seksuele omgang te bespreken in de klas, met daarbij een reeks concrete suggesties en expliciete aandacht voor bewezen effectieve methoden en daar waar nodig extra onderzoek naar te doen. De initiatiefnemer is dan ook blij met de reactie van het kabinet, waarin wordt toegezegd om de kerndoelen ten aanzien van seksualiteit aan te scherpen, en om te werken aan het toegankelijk en bekend maken van effectieve lesmethodes en het ondersteunen van leraren bij het doceren over seksualiteit en gelijkwaardigheid.
De leden van de SP-fractie lezen dat de initiatiefnemer vindt dat seksueel geweld een plek zou moeten krijgen in het onderwijs. Dit zou plaats moeten krijgen in de seksuele voorlichtingslessen. Door het gesprek aan te gaan over de definitie van «seks» en «instemming» zullen de maatschappelijke normen tot stand komen. De initiatiefnemer noemt ook enkele voorbeelden uit de praktijk. Feit is natuurlijk dat op dit moment het onderwijs onder druk is komen te staan door de lerarentekorten en door een hoge werkdruk. Kan de initiatiefnemer aangeven welke werklast zij voorziet voor scholen? Daarnaast geldt dat aandacht voor andere strafrechtelijke onderwerpen zoals drugs ook een positieve bijdrage aan de ontwikkeling van jongeren kan geven. Waarom kiest de initiatiefnemer er niet voor om bijvoorbeeld meer aandacht te geven voor criminaliteit in alle vormen in het kader van burgerschapsvormingsonderwijs?
Antwoord:
De initiatiefnemer deelt met de leden van de SP-fractie dat er breder naar funderend onderwijs gekeken dient te worden en de plek die seksuele vorming daarin krijgt. Het gaat de initiatiefnemer daarbij om een gezonde seksuele ontwikkeling van jongeren, waarmee respectvol gedrag wordt bevorderd en seksueel geweld wordt voorkomen. Seksuele vorming is echter al onderdeel van de kerndoelen, dus het gaat hier niet om extra werklast maar om het verbeteren van de kwaliteit van seksuele vorming en het daadwerkelijk behalen van die doelen. De initiatiefnemer is dan ook blij met de toezegging van het kabinet dat de kerndoelen ten aanzien van seksualiteit worden aangescherpt.
De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven de opvatting van de initiatiefnemer dat er méér aandacht moet komen voor signalering en bewustwording van seksueel geweld en de gevolgen daarvan voor slachtoffers. Onmisbaar onderdeel daarvan is voorlichting op scholen. De initiatiefnemer verzoekt het kabinet om scholen te ondersteunen bij het maken van keuzes voor effectieve interventies. Daarvoor moet wel, zo lezen deze leden, eerst onderzoek gedaan worden wat nu precies bewezen effectieve interventies zijn. Vindt de initiatiefnemer de in de kabinetsreactie genoemde maatregelen, zoals het aanscherpen van kerndoelen ten aanzien van seksualiteit en het toegankelijk en bekend maken van effectieve lesmethodes, voldoende om scholen op weg te helpen naar effectieve interventies? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De initiatiefnemer constateert dat de kwaliteit van seksuele vorming nu enorm kan verschillen per school en per docent, dat moet beter. De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarbij terecht of wat het kabinet nu aan verbeteringen heeft aangekondigd, voldoende zal zijn. De initiatiefnemer is blij dat het kabinet heeft toegezegd de kerndoelen ten aanzien van seksualiteit aan te scherpen. Of die aanscherping voldoende zal zijn om de huidige vrijblijvendheid rond seksuele vorming weg te nemen zal moeten blijken. Ook voor de toezegging om effectieve lesmethodes toegankelijk en bekend te maken zal het kabinet duidelijk moeten maken hoe het dat precies gaat doen. De initiatiefnemer heeft daarbij gewezen op het feit dat als het specifiek gaat om het voorkomen van seksueel geweld, er nog weinig bekend is over de effectiviteit van lesmethoden. Het kabinet is helaas niet ingegaan op de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen om daar nader onderzoek naar te doen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat het onderwijs een belangrijke plek is om het gesprek over seksuele grenzen te voeren. Zij onderschrijven dat ook daar het gesprek over wederzijdse instemming en erkennen van elkaars grenzen dient te worden gevoerd. Deze leden zien dat initiatiefnemer met diverse voorstellen komt hoe hier invulling aan kan worden gegeven. Zij vragen of initiatiefnemer hier ook met onderwijsinstellingen over heeft gesproken.
De initiatiefnemer is verheugd te lezen dat ook de ChristenUnie-fractie onderschrijft dat in het onderwijs het gesprek dient te worden gevoerd over wederzijdse instemming en het erkennen van elkaars grenzen. Zij deelt uiteraard met de ChristenUnie-fractie dat bij voorstellen om daar invulling aan te geven ook naar onderwijsinstellingen dient te worden geluisterd. Het manifest voor beter seksuele vorming maakt duidelijk dat niet alleen leerlingen ontevreden zijn- zij geven hun seksuele vorming een 5.8 – maar ook onderwijsorganisaties en leraren. De helft van de docenten geeft aan dat hun reguliere biologie-, maatschappijleer-en burgerschapsmethoden niet voldoende aandacht besteden aan relaties en seksualiteit.1 Om daarover in gesprek te gaan organiseerde de initiatiefnemer in samenwerking met Rutgers een gesprek over het «sexamen», een examen relationele en seksuele vorming ontwikkel door jongeren om aandacht te vragen voor het belang van seksuele vorming. Leerlingen en docenten kwamen naar de Tweede Kamer om hierover met Kamerleden in gesprek te gaan.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat niet op iedere school en in iedere context hetzelfde lesaanbod effectief zal zijn. Zij denken hierbij aan scholen met een levensbeschouwelijke identiteit of bijvoorbeeld scholen waar veel leerlingen met een migratie-achtergrond op zitten. Lezen zij de initiatiefnota juist dat initiatiefnemer het van belang vindt dat scholen een keuze kunnen maken tussen verschillende effectieve methodes en dat scholen hierbij ook kunnen zien wat het beste aansluit bij de leerlingpopulatie en het karakter van de school, waarbij uiteraard de kern van het aanbod onveranderd is?
Antwoord:
De initiatiefnemer deelt met de leden van de ChristenUnie-fractie dat elke school een eigen context kent en scholen tussen verschillende effectieve methodes moeten kunnen kiezen. De initiatiefnemer vindt wil dat er minimale vereisten zijn en dat de huidige eisen te vrijblijvend zijn. Onderzoek van de Onderwijsinspectie en verschillende andere partijen uit het onderwijs- en gezondheidsveld concluderen al jaren dat de lessen seksuele vorming ondermaats zijn. Jongeren zelf vinden dit ook, net als docenten en schoolleiders. De kerndoelen worden lang niet altijd gehaald, terwijl die op dit moment eigenlijk nog te ruim zijn geformuleerd. De formulering «leert respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.» is dusdanig breed geformuleerd dat scholen het heel verschillend kunnen invullen. Het gevolg daarvan is dat bepaalde scholen seksuele vorming serieus oppakken en doordachte lessen aanbieden, terwijl andere het compleet links laten liggen. De Onderwijsinspectie concludeert dan ook dat de aandacht voor seksuele diversiteit, seksuele weerbaarheid en seksuele vorming in veel gevallen beperkt en incidenteel is.2 Ook constateert de inspectie dat «het onderwijs gericht op omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit vaak incidenteel van karakter is, weinig doelgericht en leraar afhankelijk». De initiatiefnemer is dan ook blij met de toezegging van het kabinet om de kerndoelen ten aanzien van seksualiteit aan te scherpen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer voorstelt om seksuele voorlichtingslessen op scholen te geven waarin grenzen en wensen worden aangegeven. Deze leden vragen de initiatiefnemer hoe deze lessen eruit zouden moeten zien, wie deze lessen moet geven, wie het lesmateriaal verzorgt en of er nog een eigen inbreng voor scholen is met een eigen identiteit.
De leden van de SGP-fractie lezen dat in de lessen over seksualiteit gesproken zou moeten worden over consent en een brede definitie van «seks». Deze leden vragen de initiatiefnemer wat zij bedoelt met een brede definitie van «seks» en of er volgens de initiatiefnemer ruimte is voor de identiteit van de school om hier een eigen visie op te hebben.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de invulling van seksuele voorlichting per school verschilt en vaak meer gericht is op de biologische mechanismen dan op seksuele omgang. Deze leden vragen de initiatiefnemer of de invulling ook wat betreft de invulling om seksueel geweld te bespreken per school mag verschillen, met respect voor de eigen identiteit van de school en visie op seksualiteit.
De leden van de SGP-fractie lezen dat in het rijtje voorbeelden ter ondersteuning ook het project «Voorspel» van IMFSA-NL ter sprake komt waarbij in de basisles gesproken wordt over onderwerpen als solo-seks, sexting en consent. De lessen worden aanbevolen door onder andere Rutgers WPF en SOA AIDS Nederland. Deze leden constateren dat deze lessen uitgaan van een bepaalde visie op seksualiteit die niet door iedere school wordt onderschreven. Deze leden vragen of hier volgens de initiatiefnemer ook van afgeweken kan worden of een eigen invulling aan gegeven kan worden om wel te kunnen spreken over de gevaren van seksualiteit met de nadruk op seksueel geweld.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer ter inspiratie het voorbeeld noemt om films en series aan te bieden die leraren kunnen gebruiken zoals de Nederlandse serie «Naakt voor de klas met de Sekszusjes» of de populaire Netflixserie «Sex Education». Deze leden lezen dat de initiatiefnemer van mening is dat deze series jongeren veel waardevolle informatie geven over het ontdekken van hun eigen seksualiteit. Deze leden vrezen dat er een progressieve agenda schuilgaat achter deze programma’s en vragen de initiatiefnemer of er volgens haar ruimte is om hiervan af te zien.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer een aantal voorbeelden noemt die als inspiratie kunnen dienen om aandacht te vragen op scholen voor seksueel geweld. De initiatiefnemer wijst op de LOEF-lessen waarbij seks bespreekbaar wordt gemaakt en meer oog is voor plezier, genot en openheid rondom seks en niet alleen voor de risico’s zoals het oplopen van een seksueel overdraagbare aandoening (SOA) of een mogelijke zwangerschap. Deze leden wijzen erop dat niet ieder kind in dezelfde ontwikkelingsfase zit en dat spreken over deze onderwerpen zeer precair is. Deze leden vragen of er ruimte is voor scholen om af te wijken van deze lessen indien de school geen ruimte daarvoor ziet in verband met de visie op seksualiteit vanwege de identiteit.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer het kabinet verzoekt om scholen te ondersteunen bij het maken van keuzes voor effectieve interventies. Deze leden vragen de initiatiefnemer in hoeverre zij de interventies als verplichting ziet.
Antwoord:
De leden van de SGP-fractie stellen een reeks vragen over de vormgeving van lessen seksuele vorming en hoeveel vrijheid scholen zouden moeten behouden om daar zelf invulling aan te geven.
De initiatiefnemer erkent dat elke school een eigen context kent en scholen tussen verschillende effectieve methodes moeten kunnen kiezen. De initiatiefnemer vindt wil dat er minimale vereisten zijn en dat de huidige eisen te vrijblijvend zijn. Onderzoek van de Onderwijsinspectie en verschillende andere partijen uit het onderwijs- en gezondheidsveld concluderen al jaren dat de lessen seksuele vorming ondermaats zijn. Jongeren zelf vinden dit, maar ook docenten en schoolleiders. De kerndoelen worden lang niet altijd gehaald, terwijl die op dit moment eigenlijk nog te ruim zijn geformuleerd. De formulering «leert respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.» is dusdanig breed geformuleerd dat scholen het heel verschillend kunnen invullen. Het gevolg daarvan is dat bepaalde scholen seksuele vorming serieus oppakken en doordachte lessen aanbieden, terwijl andere het compleet links laten liggen. De Onderwijsinspectie concludeert dan ook dat de aandacht voor seksuele diversiteit, seksuele weerbaarheid en seksuele vorming in veel gevallen beperkt en incidenteel is.3 Ook constateert de inspectie dat «het onderwijs gericht op omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit vaak incidenteel van karakter is, weinig doelgericht en leraar afhankelijk». De initiatiefnemer is dan ook blij met de toezegging van het kabinet om de kerndoelen ten aanzien van seksualiteit aan te scherpen. Daarbij wil de initiatiefnemer dat scholen worden gefaciliteerd in het aanbieden van effectieve lesmethoden. De initiatiefnemer deelt niet met de SGP-fractie dat dit geheel aan scholen zelf is om in te vullen. De kerndoelen zullen worden aangescherpt en die aangescherpte doelen zullen scholen moeten halen. De leden van de SGP-fractie vragen specifiek wat er bedoeld wordt met een brede definitie van seks. De initiatiefnemer verstaat daaronder dat er niet alleen gesproken over de biologische aspecten van seks, maar bijvoorbeeld ook over hoe seks ervaren wordt. Dat er aandacht is voor seksueel misbruik binnen families. Dat er niet alleen gesproken wordt over de gevaren van soa's en zwangerschap, maar ook over plezier tijdens de seks en hoe dat door mannen en vrouwen verschillend wordt ervaren. Dat er ook aandacht is andere voor andere vormen dan heteroseks.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer pleit voor lessen over seksualiteit waarbij ook wordt gesproken over de leefomgeving en de huiselijke sfeer. Deze leden vragen de initiatiefnemer of daar volgens haar ook gesproken wordt over het belang van een stabiele relatie.
Antwoord:
De initiatiefnemer acht het vooral van belang dat er binnen seksuele vorming aandacht wordt besteed aan gelijkwaardige relaties tussen mensen onderling.
In het verlengde hiervan begrijpen deze leden uit de kabinetsreactie dat het voorstel om een plan te maken om de opleidings- of na-/bijscholingseisen van beroepsgroepen aan te scherpen, in ieder geval op dit moment, niet wordt overgenomen. Deze leden vragen of de initiatiefnemer van mening is dat dit plan kan worden opgepakt in het actieplan van regeringscommissaris Hamer, ook om doublures tussen de opdracht van Hamer en het plan dat de initiatiefnemer voor ogen heeft te voorkomen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer, meer dan op dit moment gebeurt, in wil zetten op vroegsignalering en bewustwording van seksueel geweld op openbare plekken, bijvoorbeeld in de vorm van het opleiden van mensen in maatschappelijke beroepen om signalen van seksueel geweld te herkennen. Deze leden vragen hoe deze maatregel vorm zou moeten krijgen in de praktijk en welke andere beroepsgroepen dan kappers in aanmerking zouden komen voor een dergelijke opleiding. Deze leden vragen ook of een cursus in het herkennen van seksueel geweld in dat geval een verplicht onderdeel is van de opleiding tot dat beroep of dat deze personen ervoor kunnen kiezen om een cursus in het herkennen van seksueel geweld te volgen.
De leden van de SP-fractie vernemen van de initiatiefnemer dat ook maatschappelijke beroepsoefenaars beter getraind zouden moeten zijn in het herkennen en voorkomen van seksueel geweld. Als voorbeeld noemt zij kappers of sporttrainers. Welke training ontbreekt daar op dit moment volgens haar? Zou deze training wat de initiatiefnemer betreft facultatief zijn of ziet zij meer in een verplichte training? De vraag is ook welke beroepsoefenaars nog meer in aanmerking zouden moeten komen. Kan de initiatiefnemer reageren op het feit dat het kabinet dit plan niet wil overnemen? Zouden dergelijke investeringen op andere plekken niet tot een beter resultaat leiden?
De initiatiefnemer roept het kabinet ertoe op te voorzien in plannen om omstanderinterventie bij signalen van seksueel geweld te versterken. Dat idee wordt niet door het kabinet overgenomen, maar er wordt ingezet op het vergroten van de bewustwording van de hele maatschappij. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de initiatiefnemer of de algemene benadering, zoals het kabinet die voorstaat, voldoende soelaas biedt om een vergelijkbaar niveau van omstanderinterventie te behalen. Waaraan zou de algemene aanpak moeten voldoen om zo’n vergelijkbaar niveau te halen?
Antwoord
De leden van de VVD-fractie, de CDA-fractie, de SP-fractie en de GroenLinks-fractie hebben allen vragen gesteld over het voorstel mensen werkzaam in allerlei soorten maatschappelijke beroepen (bijv. kappers) bewust te maken van signalen van seksueel geweld en hen hierin op te leiden. Allereerst is de initiatiefnemer blij dat in het nationaal actieprogramma wordt ingezet op het vergroten van de bewustwording in de gehele maatschappij en op het versterken van signalering in verschillende sectoren. De initiatiefnemer vindt dit echter nog weinig concreet en vindt het een gemiste kans dat het kabinet de concrete suggestie om beroepsgroepen als kappers te trainen in het herkennen van signalen, niet wil oppakken. Daarbij wil de initiatiefnemer benadrukken dat het gaat om een signaleringsfunctie, en dat hulpverlening uiteraard voorbehouden moet blijven aan professionals. De leden van de CDA-fractie en van de SP-fractie vragen hoe de training er precies uit zou komen te zien, of het verplicht zou zijn en welke andere beroepsgroepen er in aanmerking zouden komen. De initiatieneemster zou hierbij allereerst naar de landen kijken die deze trainingen al kennen voor het herkennen van huiselijk geweld, namelijk Australië, de Verenigde Staten, het Verenigd Konikrijk en Ierland. Trainingen daar zijn facultatief en worden naast kappers bijvoorbeeld ook aangeboden aan schoonheidsspecialisten. De initiatiefnemer vindt het belangrijk om te benoemen dat gesprekken ook al plaatsvonden voordat deze trainingen er waren, met het risico dat werknemers goed bedoelde maar schadelijke adviezen geven. Hoe deze trainingen in Nederland precies vorm zouden moeten krijgen dient nader onderzocht te worden. Het Radboudumc en een aantal samenwerkingspartners doen op dit moment onderzoek naar de (mogelijke) rol van kappers in de aanpak van huiselijk geweld. De initiatiefnemer ziet graag dat deze resultaten ook meegenomen worden in het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld.
De leden van de CDA-fractie vragen aan de initiatiefnemer, in het kader van bewustwording op plekken waar iedereen komt, op welke manier de aanpak van seksueel geweld op het internet vorm kan krijgen, met name op het gebied van seksueel geweld in de porno-industrie. Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat het ook zeer van belang is dat op het gebied van het voorkomen en bestrijden van online seksueel geweld maatregelen worden genomen?
De leden van de CDA-fractie vragen aan de initiatiefnemer op welke manier seksueel geweld als onderdeel van pornografisch materiaal teruggedrongen kan worden. Deze leden constateren namelijk dat dergelijke pornografische beelden onder andere gebruikt worden om seksueel geweld te verheerlijken, met als bijkomend gevolg dat dit seksueel geweld zich verplaatst naar de prostitutie. Deze leden vragen om een reactie hierop van de initiatiefnemer.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien ook een verband tussen voorliggende initiatiefnota en het Franse Senaatsrapport naar misstanden in de porno-industrie. In het bijzonder het gegeven dat 1,2 miljoen kinderen onder de 15 in Frankrijk naar porno kijken. Het senaatsrapport stelt onder meer dat kinderen gewelddadig gedrag of risicogedrag kunnen gaan vertonen en een misvormd beeld kunnen krijgen van seksualiteit. Hoe reflecteert de initiatiefnemer op deze conclusie, juist ook in het licht van de wens om jongeren bewuster te maken van het belang van consent en het respecteren van elkaars grenzen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd of de initiatiefnemer ook oog heeft gehad voor de rol die sociale media in positieve en negatieve zin kunnen spelen op het gebied van preventie, gesprek, zorg, en het daadwerkelijk plaatsvinden van seksueel geweld. Met name omdat de ervaringswereld van jongeren meer en meer online plaatsvindt. Ziet de initiatiefnemer dat, juist op het gebied van preventie, hier nog een wereld te winnen is en heeft zij hier ook voorstellen voor?
Antwoord
De initiatiefnemer deelt met de CDA-fractie en de ChristenUnie-fractie dat misstanden overal bestreden moeten worden. Zij constateert wel dat de Minister van Justitie en Veiligheid in antwoord op vragen van deze fracties heeft aangegeven dat uit de inventarisatie bij het Openbaar Ministerie, de politie en andere partijen naar voren komt dat er op dit moment geen concrete signalen zijn van misstanden bij de productie van pornografische content in Nederland. Dat wil niet zeggen dat er geen misstanden zijn en de initiatiefnemers vindt het goed dat deze fracties hebben verzocht dit nader uit ze zoeken, zij wacht met hen deze resultaten af. Daarbij waakt de initiatiefnemer wel voor de reflex om ons in het debat rond seksueel geweld steeds weer te richten op de sekswerk-industrie of de porno-industrie, omdat daarmee het beeld gecreëerd wordt dat seksueel geweld voor de meeste mensen ver weg is. In werkelijkheid komen de meeste daders van seksueel geweld uit de familie-of vriendenkring. Uiteraard deelt de initiatiefnemer de mening dat ook online seksueel geweld voorkomen moet worden. De voorstellen in de initiatiefnota- van preventie, tot slachtofferhulp, tot strafrechtelijk vervolg, zijn ook van toepassing op online seksueel geweld. Daarnaast onderschrijft de initiatiefnemer dat ook specifieke maatregelen gericht op online seksueel geweld nodig zijn. Sociale media kunnen een vertekend beeld geven van de werkelijkheid en van wenselijk gedrag. Algoritmes kunnen ertoe leiden dat jongeren in een konijnenhol van desinformatie en vrouwonvriendelijke content terecht komen. Dat is zorgelijk. Tegelijkertijd is met sociale media een grote groep jongeren direct te bereiken die via de reguliere media niet gemakkelijk bereikt zou worden. D66 is er voorstander van om bedrijven verantwoordelijk te houden voor de content op hun platform en tegelijkertijd als overheid effectief gebruik te maken van sociale media om het bewustzijn onder jongeren te vergroten, bij te dragen aan preventie, het gesprek open te stellen en daarmee seksueel geweld te voorkomen. Programma’s als Seks Online steunen jongeren om online wensen en grenzen te herkennen en te respecteren, en prettig en veilig online te zijn.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer pleit voor meer inzet op veilige gezinnen, omdat veilige gezinnen volgens de initiatiefnemer slachtoffers en daders voorkomen. Deze leden vragen hoe de voorgestelde participatie van ouders in preventie- en behandelprogramma’s in de praktijk vorm zou krijgen. Is dit mogelijk voor elk gezin?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer het kabinet oproept om in overleg te gaan met de jeugdgezondheidszorg over het faciliteren van trainingen aan het personeel van consultatiebureaus over het herkennen van signalen van seksueel geweld. Deze leden zien op dit gebied ook kansen om seksueel geweld tijdig te signaleren. Hoe kan deze signalering specifiek gezien versterkt worden?
[CU] Voor de leden van de ChristenUnie-fractie dient dat gesprek in de eerste plaats in de thuissituatie plaats te vinden, waar kinderen met hun ouders/verzorgers in gesprek gaan over gezonde seksuele omgangsvormen. Hoe kunnen ouders geholpen worden om zo’n gesprek met hun kinderen te voeren, ook als zij dit zelf lastig vinden? Ziet de initiatiefnemer dat ook hierbij geen one-size-fits-all geldt gezien de culturele, religieuze en etnische verschillen in ons land?
De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven van harte de gedachte dat kinderen moeten opgroeien in veilige gezinnen. Hoe vanzelfsprekend dit ook klinkt, de treurige realiteit is een andere. Deze leden begrijpen dan ook de inzet van initiatiefnemer om trainingen te faciliteren aan personeel van consultatiebureaus over het herkennen van signalen van seksueel geweld en hoe daar op een goede manier op in te grijpen. In de kabinetsreactie wordt verwezen naar gemeenten als opdrachtgever en financier. Deze leden vragen of op dit moment, met de enorme problemen waarmee jeugdbescherming momenteel kampt, niet ingrijpendere maatregelen noodzakelijk zijn om het beschermingsniveau te verhogen. Hoe apprecieert initiatiefnemer de actuele problematiek in de jeugdbescherming en welke oplossingen ziet zij om, gezien de enorme werkdruk, wachtlijsten en beperkte mogelijkheden, jeugdbeschermers in staat te stellen het gevraagde beschermingsniveau te bieden?
[SGP] Deze leden constateren dat het lastig kan zijn om ouders te betrekken in de gesprekken wanneer ouders onderwerp zijn van het gesprek en er bij hen geweld voorkomt. Deze leden vragen de initiatiefnemer hierop te reflecteren. Hoe ziet zij deze behandeling voor zich?
Ten slotte wil het lid van de BBB-fractie onderstrepen dat het voornemen, om in de preventie van seksueel geweld een grote rol toe te dienen aan consultatiebureaus, haars inziens het doel van de initiatiefnota voorbijschiet. Er wordt heel snel de link gelegd van seksueel geweld, naar thuissituatie naar monitoring. Bij de aangedragen oplossing, middels consultatiebureaus, vraagt dit lid vooral wie hier nu echt beter van zouden worden: het kind, of de consultatiebureaus zelf? Daarnaast roept het de vragen op hoe kostbaar het is om elk kind onder monitoring van een consultatiebureau te plaatsen, hoe wenselijk dit eigenlijk is, in acht nemende de privacyrechten van ouders, en hoe vrijwillig deze monitoring daadwerkelijk wordt.
[SP] In het kader van preventie noemt de initiatiefnemer ook het betrekken van ouders. Ouders zouden betrokken moeten worden bij preventie- en behandelprogramma’s. Kan zij dit toelichten? Wat is haar verwachting van het kabinet?
Antwoord
De initiatiefnemer dankt de leden van de fracties van het CDA, GroenLinks, de SGP, de ChristenUnie, de SP en de BBB voor hun vragen over de betrokkenheid van ouders in preventie-en behandelprogramma en de rol mogelijke rol van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) in het signaleren van seksueel misbruik. Zij heeft begrip voor de bedenkingen die deze fracties hebben over de haalbaarheid van de voorstellen. De initiatiefnemer wil vooropstellen dat het hier gaat om complexe problematiek, waarbij er verschillen zijn in mogelijke signalering tussen verschillende leeftijdsgroepen, en verschillen in mogelijkheden voor enerzijds preventie en anderzijds slachtofferhulp. Voor jonge kinderen (tussen nul en vier jaar) ziet de initiatiefnemer vooral een rol voor de consultatiebureaus in het bijdragen aan gezonde seksuele ontwikkeling en het gesprek daarover met de ouders. De belangrijkste gedachte daarachter is dat deze kinderen nog niet naar school gaan en dit vrijwel de enige plek is waar alle kinderen met regelmaat komen in deze fase. Uit onderzoek blijkt dat meer dan de helft van de JGZ-professionals de afgelopen 2 jaar seksueel geweld heeft opgemerkt bij kinderen, jongeren of hun ouders.4 Maar uit datzelfde onderzoek blijkt ook dat deze professionals vervolgens tegen belemmeringen aanlopen. Als jonge kinderen die slachtoffer zijn van seksueel misbruik al signalen vertonen, zijn dat vaak ambigue signalen die ook op andere problemen kunnen duiden. Professionals vinden het daarom lastig de juiste wijze van handelen te vinden. Ook stelt de Nationaal Rapporteur dat er sprake is van «een gebrek aan vaardigheden om seksueel geweld bespreekbaar te maken en kennis over privacykaders, en heeft men een scholingsbehoefte op het gebied van gespreksvaardigheden en casusoverleg». De initiatiefnemer constateert dus dat er nu al vermoedens van seksueel misbruik worden gesignaleerd door de JGZ, maar dat het vaak aan handelingsperspectief ontbreekt. Zij is daarom blij met de toezegging van het kabinet om te bezien hoe signalering en opvolging door consultatiebureaus kan worden versterkt. Een mogelijkheid om meer handelingsperspectief te bieden zou zijn om te zorgen dat ouders én JGZ-professionals zelf terecht kunnen bij experts (zoals bij het CSG) voor advies.
Ook preventie vanuit de JGZ is ingewikkeld omdat misbruik van kinderen vaak uit de familiesfeer komt. Toch zijn er wel bestaande interventies binnen de jeugdgezondheidszorg, zoals Voorzorg en Stevig Ouderschap, waarmee ouders zicht bewust kunnen worden van traumatische ervaringen in hun eigen jeugd, om zo de kans dat zij zelf hun kinderen zullen misbruiken te verkleinen. Als het gaat om behandelprogramma’s voor kinderen waarbij seksueel misbruik al is vastgesteld, is het volgens de initiatiefnemer van groot belang de ouders daarin mee te nemen. Wanneer dat niet gebeurt is er een groot risico op secundaire victimisatie. Voor jongeren in de puberteit geldt dat signalen wel door de JGZ zouden kunnen worden opgevangen, maar, zoals de leden van de GroenLinks-fractie terecht aanstippen, is de vraag of daar ruimte voor is binnen de al beperkte contactmomenten die JGZ-professionals hebben met jongeren. De initiatiefnemer gelooft desalniettemin dat de mogelijkheden hiertoe verkend dienen te worden en steunt de inzet van het kabinet om onder professionals het bespreken van het thema seksualiteit te normaliseren.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de maatregelen die de initiatiefnemer voorstelt om de hulpverlenersstructuur bij seksueel geweld te wijzigen. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota schrijft de Minister dat het voorstel om het CSG landelijk te financieren haaks staat op het decentrale stelsel zoals we dat kennen en dat implementatie van dit voorstel voor een onlogische knip zou zorgen tussen de zorg die het CSG biedt en het overige Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-zorgaanbod waarvoor gemeenten verantwoordelijkheid dragen. Het decentrale systeem biedt volgens het kabinet de mogelijkheid om meer maatwerk op regionaal/lokaal niveau te leveren, ook omdat de regionale centra en netwerkorganisaties geen separate entiteiten zijn en zoveel mogelijk zijn ingebed in regionale/lokale structuren. Uit onderzoek is wel een aanbeveling opgenomen voor het overwegen van alternatieve inkoopvormen, zoals meerjarig commitment, waarmee het verder vooruitdenken en plannen van het CSG wordt gefaciliteerd. Hoe kijkt de initiatiefnemer hiernaar? Welke boodschap geeft zij het kabinet mee in de gesprekken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en CSG hierover? Is de initiatiefnemer bereid deze gesprekken eerst af te wachten?
[CDA] De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer het kabinet verzoekt om tot een centrale financiering van het CSG over te gaan. Deze leden vragen aan de initiatiefnemer om een reactie op de kabinetsreactie op dit punt.
[GL] De leden van de GroenLinks-fractie zijn verklaard voorstander van verdere versterking van de professionele structuur waarin de CSG’s voorzien, te beginnen met duidelijkheid over de financiering van het CSG. Wat vindt de initiatiefnemer ervan dat deze essentiële voorwaarde voor verdere versterking van de CSG-aanpak niet wordt overgenomen door het kabinet, omdat dat, in de bewoordingen van het kabinet, tot een onlogische knip zou zorgen tussen de zorg die het CSG biedt en het overige Wmo-aanbod waarvoor gemeenten verantwoordelijkheid dragen?
[PvdA] Kan de initiatiefnemer reageren op het actieplan van de regeringscommissaris dat oproept om melden laagdrempeliger en toegankelijker te maken en oproept tot een maatschappelijk debat zodat normen heroverwogen worden en er middels introspectie cultuurverandering kan plaatsvinden? Hoe ziet de initiatiefnemer haar eigen voorstellen om melden via het CSG te laten verlopen naast de intenties van de regeringscommissaris en de reactie van het kabinet? Het voorstel omtrent een algemeen telefoonnummer voor meldingen van seksueel geweld wordt reeds onderzocht door de Verwey-Jonker stichting. Is de initiatiefnemer bereid dit onderzoek af te wachten?
[SP] De leden van de SP-fractie hebben warme woorden over de unieke bijdragen van het CSG aan slachtoffers en deskundigen. Zij zijn verheugd dat de initiatiefnemer dat ook heeft. Zij constateert daartoe dat er een gebrekkige (wijze van) financiering van de CSG’s is. Kan de initiatiefnemer aangeven hoe zij graag zou zien dat CSG’s gefinancierd worden? Gaat het dan om een landelijke subsidie? Kan de initiatiefnemer aangeven om hoeveel financiering het volgens haar gaat? Hoe kijkt de initiatiefnemer aan tegen het in rekening brengen van het «eigen risico» bij slachtoffers? Deelt zij de mening dat het eigen risico een drempel is die zou moeten worden weggenomen omdat het leidt tot het mijden van zorg?
Antwoord
De leden van de VVD-fractie, de CDA-fractie, de GroenLinks-fractie, de PvdA-fractie en de SP-fractie hebben terechte vragen gesteld over de gewenste financiering voor het Centrum Seksueel geweld. Om te beginnen heeft de initiatiefnemer begrip voor de uitleg van het kabinet dat landelijke financiering van het gehele stelsel van CSG’s, voor een onlogische knip zou zorgen tussen de zorg die het CSG biedt en het overige Wmo-zorgaanbod waarvoor gemeenten verantwoordelijkheid dragen. Tegelijkertijd stelt de initiatiefnemer vast dat het CSG ook landelijke functies vervult, die op dit moment ook door de 35 centrumgemeenten worden bekostigd, vanuit de Deeluitkering Vrouwenopvang (DUVO). Daarbij gaat het om de functies van het 24/7 beschikbaar landelijk telefoonnummer 0800–0188, de website met chatfunctie voor slachtoffers, de ondersteuning van de regionale CSG’s door de landelijke Stichting Centrum Seksueel Geweld, en de functie als landelijk expertisecentrum van het CSG. Op deze landelijke functies wordt een steeds groter beroep gedaan. In 2021 meldden al 33% meer slachtoffers zich bij het CSG dan het jaar daarvoor.5 In 2022 heeft die stijging zich doorgezet, zoals we ook zien bij de politiecijfers.6 Met de komst van het nationaal actieprogramma en de wet seksuele misdrijven, zal de vraag naar deze diensten vermoedelijk nog verder toenemen. Initiatiefnemer blijft er dan ook bij dat financiering van die landelijke functies wel door het Rijk gedekt zou moeten worden. De initiatiefnemer schat in dat hier één tot twee miljoen euro per jaar voor nodig is. Zij ondersteunt uiteraard de lopende gesprekken gevoerd worden over de inrichting van een landelijke entree, maar constateert tegelijkertijd dat deze functies nu al vervuld worden en dat het kabinetsbeleid grotendeels al bouwt op deze functies.
[GL] Deze leden betreurden het daarom zeer dat de D66-fractie tegen een eerder in 2020 door GroenLinks ingediend amendement stemde om de CSG’s via een nieuwe directe geldstroom twee miljoen euro toe te kennen om het destijds te verwachten toenemend aantal slachtoffers van aanranding en verkrachting te kunnen opvangen volgens de geldende landelijke kwaliteitscriteria (Kamerstuk 35 300 VI, nr. 24). Kan de initiatiefnemer toelichten waarom de D66-fractie destijds kennelijk bezwaar had tegen een nieuwe directe financieringsstroom vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het verhogen van het budget van de CSG’s om de te verwachten toename van het aantal doorverwezen slachtoffers het hoofd te bieden?
Antwoord:
De initiatiefnemer heeft grote waardering voor het feit dat de GroenLinks-fractie al in 2019 pleitte voor landelijke financiering van het CSG. De initiatiefnemer was zelf nog geen Kamerlid toen dit amendement in stemming kwam. Terugkijkend lijkt het te gaan om incidenteel geld waarmee de landelijke functie van het CSG niet duurzaam geborgd kon worden, de initiatiefnemer kan zich voorstellen dat daarom destijds tegen het amendement is gestemd door de D66-fractie. Desalniettemin steunt de initiatiefnemer de intentie van dit amendement van harte.
[SP] Daarnaast hebben de leden een vraag over het voorstel van de initiatiefnemer om gegevens van slachtoffers die aangifte doen bij de politie automatisch door te sturen naar het CSG. In de kabinetsreactie schrijft de Minister dat zij op dit moment onderzoek aan het doen is om te inventariseren hoe de samenwerking tussen organisaties beter kan. Kan de initiatiefnemer toelichten waarom zij het niet nodig acht om dit onderzoek af te wachten en nu al voor wil stellen om de gegevens automatisch door te sturen?
Antwoord
De initiatiefnemer onderschrijft het belang van het onderzoek naar de behoeftes van slachtoffers en de mogelijkheid van een landelijke entree. Tegelijkertijd is dat voor de initiatiefnemer geen reden om alle mogelijke ontwikkelingen op het gebied van slachtofferhulp bij seksueel geweld ruim een jaar lang stil te leggen, in afwachting van dat onderzoek. Dit specifieke voorstel richt zich op het verbeteren van een bestaande praktijk en komt bovendien voort uit eerder onderzoek door de Universiteit Utrecht.7
[VVD] De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van meer naamsbekendheid van de regionale Centra voor Seksueel Geweld (CSG) en onderkennen dat snelle doorverwijzingen van meldingen bij de politie naar CSG’s wenselijk zijn. Slachtoffers zijn gebaat bij de multidisciplinaire werkwijze van de CSG’s. Deze leden wijzen erop dat slachtoffers van seksueel geweld in een kwetsbare positie kunnen verkeren en om verschillende redenen uit angst geen melding of aangifte bij de politie durven te doen. Daarom is het cruciaal dat naast een doorverwijzing naar de CSG’s het juist ook belangrijk is om extra maatregelen te treffen om de aangiftebereidheid van slachtoffers te vergroten. Deelt de initiatiefnemer dat, en zo ja, welke maatregelen acht de initiatiefnemer passend en geboden om de aangiftebereidheid van slachtoffers te vergroten? Deelt zij de mening van deze leden dat er ruimere mogelijkheden moeten komen om aangifte te doen? Is de initiatiefnemer het ermee eens dat aangifte van seksueel geweld ook altijd in een vertrouwde omgeving moet kunnen worden gedaan, zoals thuis of op een neutrale plaats?
[CDA] De leden van de CDA-fractie lezen dat volgens de initiatiefnemer zorg aan de slachtoffers prioriteit heeft in de aanpak van seksueel geweld. Deze leden zijn het met de initiatiefnemer eens dat een integrale aanpak van seksueel geweld noodzakelijk is en dat wetgeving de juiste normen moet stellen. In hoeverre kan de initiatiefnemer hierbij betrekken dat de aangiftebereidheid in dat geval ook hoog moet zijn, omdat zonder een aangifte niet de passende zorg geboden kan worden en de dader niet kan worden bestraft? Welke maatregelen kunnen genomen worden om de drempel voor het doen van aangifte van seksueel geweld te verlagen?
Antwoord:
De leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie kaarten terecht het belang aan van aangiftebereidheid aan. Dat begint volgens de initiatiefnemer met effectieve behandeling van de aangiftes die gedaan worden. Die effectieve behandeling hangt enerzijds af van de werkwijze van de zedenpolitie en hoe zedenslachtoffers daarin worden bejegend. Anderzijds is deze sterk afhankelijk van voldoende capaciteit bij de zedenpolitie. Initiatiefnemer heeft in relatie tot beide aspecten voorstellen gedaan in de Tweede Kamer om de situatie te verbeteren (die met dank aan de fracties van de VVD en het CDA zijn aangenomen).8 Zij ziet ook dat het kabinet structureel investeert in het op orde brengen van de capaciteit bij de zedenpolitie. De vraag is wel of dit vraagstuk ook voldoende prioriteit krijgt om met de beschikbare middelen voor het einde van deze kabinetsperiode de capaciteit weer op orde te brengen. Initiatiefnemer ziet zeker de potentiële meerwaarde in van aangifte kunnen doen in een vertrouwde omgeving.
[SP] De leden van de SP-fractie spreken hun steun uit voor een sterke strafrechtketen waarin tijd en aandacht is voor opsporing en aanpak van alle strafrechtelijke delicten. Betere financiering voor de gehele keten, waaronder zedenrechercheurs, is noodzakelijk. De initiatiefnemer noemt voorbeelden van extra financiering, maar wanneer is dat volgens de initiatiefnemer voldoende? Kan de initiatiefnemer aangeven waarom haar eigen fractie dan in het verleden tegen voorstellen heeft gestemd om te investeren, zoals bijvoorbeeld de motie Jasper van Dijk over uitbreiding van het aantal zedenrechercheurs (Kamerstuk 34 843, nr. 11) of het amendement van de leden Van Nispen en Van den Berge over extra middelen voor het OM (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 13)? Waarom was de D66-fractie tegen het voorstel om te investeren in de politieacademie nu «de werving niet snel genoeg» gaat (Kamerstuk 36 200 VI, nr. 49)?
Antwoord
In algemene zin steunt de initiatiefnemer geen moties of amendementen waar geen deugdelijke dekking bij zit of, zoals in het geval van bovengenoemde motie, helemaal geen dekking.
[SP] Welke verwachting heeft de initiatiefnemer van de doorlooptijden in zedenzaken op de korte termijn en op de lange termijn?
Antwoord:
Op de lange termijn verwacht de initiatiefnemer dat vastgestelde streefnormen worden gehaald, te weten:
– Politie: 80% van de zedenzaken (m.u.v. kinderpornografie) moet binnen 6 maanden na aangifte door de politie naar het OM zijn gestuurd;
– OM: 80% van de zedenzaken moet binnen 6 maanden na ontvangst van de politie op zitting zijn geweest: waarvan 60 dagen voor de eerste beoordeling en 4 maanden tot de eerste zitting;
– ZM: 80% van de zedenzaken krijgt binnen 3 maanden na zitting 1e aanleg een eindvonnis
Op de korte termijn verwacht de initiatiefnemer dat de geformuleerde doelstellingen uit het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken9 worden gerealiseerd voor april 2024, zoals in het plan is vastgesteld. De initiatiefnemer heeft grote waardering voor het werk dat hierop wordt verzet door de zedenpolitie. De werkvoorraad neemt op veel plekken af, maar er is nog veel werk te verzetten om de streefnormen te behalen.
[SGP] De leden van de SGP-fractie lezen dat slachtoffers van seksueel geweld het recht hebben om aangifte te doen en het recht hebben op psychologische en medische zorg. Deze leden constateren dat op aangiftes van slachtoffers nog te vaak een sepot volgt en dat psychologische en medische zorg regelmatig traag op gang komt. Zij vragen de initiatiefnemer of de aanbevelingen in deze initiatiefnota bijdragen aan het verbeteren van deze problematiek.
Antwoord
De initiatiefnemer deelt de zorgen van de SGP-fractie over het seponeren van zedenzaken en het traag opgang komen van slachtofferhulp. De voorstellen in deze initiatiefnota dienen ook bij te dragen aan het oplossen van deze problematiek, waarbij met name de voorstellen in hoofdstuk 2 een bijdrage dienen te leveren aan betere slachtofferhulp en de met name de voorstellen in hoofdstuk 3 aan verbetering in de strafrechtketen.
[SP] De leden van de SP-fractie merken op dat de initiatiefnemer enkele uitspraken doet over het Wetsvoorstel seksuele misdrijven. Zoals de initiatiefnemer weet heeft de Kamer hier recent een verslag over uitgebracht. Wat is in dat licht de betekenis van haar woorden over dit wetsvoorstel? Kan de initiatiefnemer specifiek ingaan op het beslispunt over de verjaringstermijnen. Is dat punt niet achterhaald?
De initiatiefnemer constateert dat het kabinet de aanbeveling heeft overgenomen en is gaan onderzoeken of de verjaringstermijnen in de wet seksuele misdrijven aangepast dienen te worden. Daar werd inderdaad, naast deze initiatiefnota, ook door verschillende partijen toe opgeroepen in hun inbreng bij het verslag voor het wetsvoorstel. Vervolgens heeft het kabinet de verjaringstermijnen inderdaad aangepast, zodat verkrachting niet meer verjaart en slachtoffers ook na het verstrijken van een lange tijd aangifte kunnen doen.
[SP] Deze leden zijn een groot voorstander van het vaker inzetten van mediation in strafzaken. Juist ook in zedenzaken. Procesmatig moet er meer aandacht voor komen, aldus de initiatiefnemer. Hoe kijkt de initiatiefnemer aan tegen het terugkerend probleem van tekorten in mediation in strafzaken? Deelt de initiatiefnemer het standpunt van deze leden dat mediation in strafzaken ruimbaan moet krijgen en dat geld geen belemmering zou mogen vormen? Waarom heeft de eigen fractie van de initiatiefnemer dan tegen motie van het lid Van Nispen over het structureel verhogen van het budget voor mediation in strafzaken gestemd (Kamerstuk 29 279, nr. 725)?
Antwoord:
De initiatiefnemer ziet met de SP-fractie de meerwaarde van mediation in strafzaken in. De oproep in de initiatiefnota gaat echter specifiek over de inzet van herstelbemiddeling. Dit vindt juist buiten het strafrecht plaats. Op dit moment is het probleem dat te weinig mensen bekend zijn met herstelbemiddeling. Er zijn nog geen signalen dat Perspectief Herstelbemiddeling bepaalde zaken niet kan aannemen. De motie waar de leden van de SP-fractie naar verwijzen had geen dekking en hebben wij derhalve niet gesteund.
Financiële uitwerking
De leden van de VVD-fractie lezen dat de voorstellen uit de initiatiefnota op termijn zullen leiden tot minder slachtoffers en minder zaken, waardoor ook structureel minder middelen nodig zijn. Kan de initiatiefnemer concreet aangeven waar deze aanname op is gebaseerd? Zijn er landen waar als gevolg van het treffen van de maatregelen het aantal slachtoffers is afgenomen en er minder uitgaven nodig zijn voor politie, Openbaar Ministerie (OM), Rechtspraak en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Zo ja, welke?
Antwoord:
De initiatiefnemer erkent dat deze kosten op korte termijn niet zullen afnemen. De verwachting is dat meer slachtoffers zich zullen melden waardoor kosten in de strafrechtketen en bij slachtofferhulp kunnen oplopen. Op de lange termijn dienen de voorstellen juist seksueel geweld vaker te voorkomen en kan verbeterde toeleiding naar slachtofferhulp secundaire victimisatie voorkomen.
[VVD] De leden van de VVD-fractie vragen ook of de initiatiefnemer kan ingaan op het schrijven van het kabinet in de reactie op de initiatiefnota dat er binnen de middelen die beschikbaar zijn gesteld in het kader van de motie van het lid Hermans (Kamerstuk 35 925, nr. 13) geen ruimte bestaat om de in de initiatiefnota genoemde voorstellen te bekostigen. Heeft de initiatiefnemer naar aanleiding hiervan aandacht voor het zoeken naar alternatieve dekkingsbronnen?
[SP] De leden van de SP-fractie hebben uit de kabinetsreactie vernomen dat de dekking die door de initiatiefnemer wordt aangedragen niet beschikbaar is. Het Nationaal Actieprogramma kent immers geen extra middelen, maar wordt uit de begrotingen van de departementen gedekt, zo liet de Minister weten. De twee miljoen euro die er op verzoek van de Kamer is vrijgemaakt voor de aanpak van seksuele misdrijven is al gealloceerd. Er is dus geen geld beschikbaar, zoals de initiatiefnemer schrijft. Kan zij hierop reageren? Is de initiatiefnemer in de mogelijkheid om alternatieve financiering aan te dragen?
[GL] De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat ervan uit wordt gegaan dat de met de voorstellen samenhangende kosten uit de beschikbare middelen voor het Nationaal Actieplan bekostigd kunnen worden. Uit de kabinetsreactie maken deze leden op dat dit een onjuiste aanname is en het budget al gealloceerd is. Ziet de initiatiefnemer kans een wat preciezere kosteninschatting te maken en een alternatieve kostendekking voor te stellen? Hoe is naar het oordeel van de initiatiefnemer te bewerkstelligen dat de CSG’s, ondanks weerstand vanuit het kabinet, een eigen rechtstreekse financieringsstructuur vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid krijgen?»
Antwoord:
De leden van de VVD-fractie, de SP-fractie en de GroenLinks-fractie vragen terecht naar de financiële dekking van de voorstellen in deze nota. De initiatiefnemer constateert allereerst dat een groot deel van de voorstellen kunnen worden uitgevoerd met de bestaande middelen. Zo wordt er reeds gewerkt aan een publiekscampagne als onderdeel van het nationaal actieprogramma en heeft het kabinet in het kader van het wetsvoorstel seksuele misdrijven ook een campagne toegezegd. Initiatiefnemer is van mening dat het wijzen op het vrijblijvende 24/7 gratis beschikbare telefoonnummer 0800–0188 hierin meegenomen kan en moet worden. Zoals in eerder antwoorden gesteld blijft de initiatiefnemer van mening dat het kabinet structureel geld zou moeten vrij moeten voor de landelijke functies van het CSG, naar schatting één tot twee miljoen euro per jaar. De initiatiefnemer beziet hoe hier alternatieve dekking voor gevonden kan worden.
Overige vragen
[VVD] We zien dat rechters in zedenzaken veelal concluderen dat vorderingen tot schadevergoeding te complex zijn voor het strafgeding. Om die reden worden ontzettend veel slachtoffers niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. Op dit moment stelt circa driekwart van de slachtoffers om die reden geen vordering in tot een schadevergoeding in het strafproces. Wat vindt de initiatiefnemer daarvan? Hoe beoordeelt de initiatiefnemer het feit dat er circa 9000 vorderingen tot schadevergoeding per jaar worden gedaan, waarvan de helft afkomstig is van slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven, en dat slechts een zeer beperkt deel van deze vorderingen wordt toegewezen? Deze leden vragen of de initiatiefnemer de zorgen deelt dat veel te veel slachtoffers jarenlang met materiële en vooral immateriële schade blijven zitten, omdat hun vordering te complex is voor behandeling tijdens de strafzaak. Om die reden heeft het kabinet het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) gevraagd om onderzoek te doen naar behandeling van deze vorderingen in een aparte schadevergoedingskamer en mogelijke kosten van zo’n afgesplitste schadevergoedingsprocedure in kaart te brengen. Er zijn door het WODC meerdere varianten onderzocht. Welke variant zou de voorkeur hebben van de initiatiefnemer?
Antwoord
De initiatiefnemer deelt de zorgen van de VVD-fractie over de complexiteit van vorderingen tot schadevergoeding in zedenzaken, waardoor slechts een zeer beperkt aantal vorderingen wordt toegewezen. Terecht wijst de VVD-fractie op de materiële en vooral immateriële schade waar slachtoffers jarenlang mee blijven zitten. De optie voor een aparte schadevergoedingskamer is reeds opgenomen in het beoogde nieuwe Wetboek van Strafvordering. Die optie wordt in het WODC-onderzoek aangeduid als de nulvariant, en zou in de ogen van de initiatiefnemer het best tegemoet komen aan de problematiek van zedenslachtoffers.
De leden van de VVD-fractie lezen in de kabinetsreactie op de initiatiefnota dat wordt ingezet op het vergroten van bewustwording over – en op bijpassende maatregelen ten aanzien van -seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld en het versterken van signalering in verschillende sectoren, waaronder in de sport-, media- en cultuursector, in de zorg en hulpverlening. Daaruit volgt niet wie waar precies voor verantwoordelijk is en wie hierop gaat sturen. Deelt de initiatiefnemer de mening dat het kabinet dit zou kunnen verduidelijken? Welke rol zou regeringscommissaris Hamer hierbij kunnen vervullen volgens de initiatiefnemer?
[PvdA] Daarnaast publiceerde mevrouw Hamer, in haar hoedanigheid als onafhankelijk regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, op 7 december jongstleden haar eerste impactoverzicht, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. Hierin beschrijft ze het fenomeen, mogelijke oorzaken en belicht ze de ernstige gevolgen. Haar rol en taken onderschrijven de urgentie van dit probleem. Is de initiatiefnemer bekend met de activiteiten van de commissaris?
[PvdA] Deze leden waarderen het zeer dat de initiatiefnemer en haar ondersteuners een samenhangend plan presenteren om seksueel geweld fundamenteel aan te pakken. Daarom hebben deze leden in het recente verleden bijvoorbeeld voorgesteld om een Nationaal Coördinator Geweld tegen Vrouwen aan te stellen. Zou deze coördinator, ondanks een tegenstem van de D66-fractie op een gelijkluidende motie van de leden Ellemeet en Kathmann (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 79), niet de aangewezen persoon zijn om uitvoering te geven aan de door initiatiefnemer geformuleerde beslispunten?
[PvdA] Het moment voor een omslag, zodat het in de toekomst minder vaak voorkomt of liever in zijn geheel wordt voorkomen, is nu. Desalniettemin zien deze leden dat er op dit gebied al veel initiatieven lopen, vanuit de samenleving, de Kamer en het kabinet. Het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld wordt in januari 2023 verwacht. Is de initiatiefnemer bekend met dit aankomende actieprogramma? Heeft zij kennisgenomen van de actiepunten die hierin worden opgenomen? Zo ja, waar zit de overlap in bestaande initiatieven en de beslispunten die de initiatiefnemer voorstelt en waar ziet zij nieuwe, nog niet belichte, kansen naast de activiteiten van regeringscommissaris Hamer of het kabinet?
[CDA] De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer kennis heeft genomen van het Nationaal Actieplan seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, gepubliceerd door de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Deze leden vragen of de initiatiefnemer een reactie kan geven op dit actieplan en kan aangeven in hoeverre de initiatiefnota dit actieplan aanvult of er juist van verschilt. Deze leden vragen daarbij ook aan de initiatiefnemer hoe deze initiatiefnota geplaatst kan worden in het licht van het recent ingediende wetsvoorstel van de Wet Seksuele Misdrijven.
Antwoord:
De initiatiefnemer is bekend met de activiteiten van de regeringscommissaris en is blij met haar komst. Zij constateert wel dat het instellen van een regeringscommissaris ook vragen oproept over wie waarvoor verantwoordelijk is en wie welke rol op zich gaat nemen, zoals de leden van de VVD-fractie terecht aanstippen. Dat brengt het risico met zich mee dat andere actoren minder geneigd zijn hun taak op te pakken. De initiatiefnemer is zelf van mening dat er ook voor de Tweede Kamer een belangrijke rol is weggelegd in het aanjagen van beter beleid. Zo organiseerde deze commissie op initiatief van de initiatiefnemer al in 2021 een gesprek met slachtoffers van seksueel geweld ene experts om van hen te horen waar het nu nog aan ontbreekt in de praktijk. De initiatiefnemer zou het zonde vinden als de Tweede Kamer dat soort initiatieven niet langer zou nemen en alleen nog maar een controlerende rol zou opnemen ten opzichte van de regeringscommissaris. Diezelfde houding heeft de initiatiefnemer ten opzichte van het nationaal actieprogramma van het kabinet. Zo vroeg initiatiefnemer in september 202110 al naar de mogelijkheid van een nationaal actieprogramma tegen seksueel geweld, naar aanleiding van een oproep daartoe van Rutgers, Amnesty International, het CSG en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Dat actieprogramma werd in februari 2022 aangekondigd. In juni 202211 volgde de contouren en in januari 2023 werd het plan gepresenteerd12. De initiatiefnemer is blij dat er nu een integraal en uitgebreid plan ligt en heeft begrip voor het feit dat zoiets tijd kost. Zij zou het echter zonde vinden als de Tweede Kamer zich in al die tijd van initiatief zou later weerhouden door de aankondiging van dit plan. Temeer omdat nu het plan er ligt blijkt dat veel punten verder uitgewerkt moeten worden. Zo wordt er onder de actielijn «Actielijn 5. Er is goede hulpverlening die makkelijk vindbaar is» (waar de meeste thematische overlap zit met deze nota) doelstellingen geformuleerd als «Formuleren van uitgangspunten voor goede hulpverlening» en «We zetten in op goede hulpverlening». Daar worden vervolgens nog geen zeer concrete maatregelen aan gekoppeld. De initiatiefnemer is ervan overtuigd dat een aantal voorstellen in deze initiatiefnota goed invulling kunnen geven aan de doelstellingen die zijn geformuleerd. Zoals in de initiatiefnota staat toegelicht, zijn de doelstellingen van het nationaal actieprogramma ook expliciet betrokken bij de voorstellen in de nota. Ook de wet seksuele misdrijven wordt expliciet in de nota benoemd en het voorstel m.b.t. de verjaringstermijnen is inmiddels door het kabinet uitgevoerd. Daarnaast ziet de initiatiefnemer zeker een rol weggelegd voor de regeringscommissaris in de uitvoering van voorstellen uit de initiatiefnota, in het bijzonder bij het gesprek in de samenleving over seksueel gedrag en seksueel geweld duurzaam faciliteren en slachtoffers daarbij erkennen en serieus nemen.
O.a. Motie Van der Werf c.s. over het monitoren op zowel kwalitatieve als kwantitatieve resultaten van meldingen en aangiften van slachtoffers van verkrachting (Kamerstuk 29 628, nr. 1018) en Motie van het lid Van der Werf c.s. over de capaciteitsproblemen bij de zedenrecherche oplossen (Kamerstuk 31 015, nr. 246)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36234-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.