36 229 Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor ho-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs)

C VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP1

Vastgesteld 5 april 2023

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover enkele vragen. Zij zien de beantwoording met belangstelling tegemoet.

De fractieleden van GroenLinks en de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover gezamenlijk enkele vragen.

De D66-fractieleden hebben het wetsvoorstel aandachtig gelezen. Naar aanleiding hiervan zijn er nog enkele vragen.

De fractieleden van de PVV hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover nog een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat het schuldenstelsel voor studenten eindelijk wordt afgeschaft en de basisbeurs opnieuw wordt ingevoerd. Zij hebben nog wel een aantal vragen met betrekking tot het wetsvoorstel.

De fractieleden van de ChristenUnie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en zijn blij dat dit voorligt voor behandeling in de Eerste Kamer. Zij hebben hierover enkele vragen en zien uit naar de antwoorden.

Dit wetsvoorstel beoogt de basisbeurs opnieuw in te voeren en een grondslag te creëren voor een financiële tegemoetkoming voor wie tijdens het leenstelsel hebben gestudeerd. De fractieleden van de PvdD hebben over de herinvoering van de basisbeurs een aantal vragen. Zij zien uit naar de beantwoording daarvan.

De fractieleden van de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat de herinvoering van de basisbeurs in het studiefinancieringsstelsel beoogt. Zij hebben nog enkele vragen.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Onder het wetsvoorstel komt de basisbeurs terug. De gemiddelde studieschulden en de hoogte ervan zijn gestegen. Het aantal studenten is ook gestegen. De VVD-fractieleden vragen de regering of studenten bij het aangaan van een lening onder het leenstelsel voldoende zijn gewezen op het risico dat de rente mogelijk verhoogd wordt in de toekomst.

Voorts vragen de VVD-fractieleden de regering of het nieuwe stelsel stabiliteit levert in de leen- en terugbetalingsvoorwaarden. Draagt het leenplafond bij aan het stimuleren van studenten om hun schulden niet te hoog te laten oplopen? Kunnen studenten ook lenen om geld uit te geven aan zaken die geen verband houden met de studie? Worden studenten aangespoord om een baantje naast hun studie te hebben, wat ook zou kunnen bijdragen aan de tekorten op de arbeidsmarkt?

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie gezamenlijk

Controle en handhaving

De fractieleden van GroenLinks en de PvdA hebben enkele vragen over de handhaving en het toezicht (en de besluitvorming hierover). Eind 2013 werd het Rijksbrede actieplan ter versterking van de aanpak van fraude met publieke middelen gelanceerd.2 Onderdeel daarvan was de versterkte handhaving op het gebied van studiefinanciering. Eind 2014 werd aangekondigd dat in 2019 de effectiviteit hiervan geëvalueerd zou worden. Is deze evaluatie uitgevoerd en, zo ja, wat waren de resultaten hiervan?

Eind 2019 is het voorstel voor de Wet versterking handhaving en inning studiefinanciering in consultatie gebracht door de regering.3 Dit voorstel is begin 2023 nog niet ingediend bij de Tweede Kamer. Op welke termijn gaat dit gebeuren?

Sinds het toeslagenschandaal is er veel gedebatteerd over controle en handhaving vanuit wantrouwen versus controle en handhaving vanuit vertrouwen. Hoe typeert de regering de huidige handhavingsaanpak betreffende studiefinanciering in dit kader? Zijn er voldoende mogelijkheden om individuele omstandigheden mee te wegen?

Zijn er volgens de regering in het voorliggende wetsvoorstel voldoende waarborgen opgenomen ter voorkoming van profilering en geautomatiseerde besluitvorming bij de handhavingsaanpak? Zo ja, waar blijkt dat uit? Welke waarborgen zijn er? Wat is het risicomodel waarmee gewerkt wordt en wat zijn de risico-indicatoren? Hoe wordt hierop toegezien?

Hoe wordt de handhaving op wel of niet uitwonend vormgegeven na inwerkingtreding van de wetswijzing? Wat verandert er ten opzichte van de huidige situatie? Wat zijn de ervaringen met de handhaving op wel of niet uitwonend uit de afgelopen jaren? Hoe worden studenten geïnformeerd over de mogelijkheid van het krijgen van een huisbezoek? Welke bevoegdheden hebben de inspecteurs die de huisbezoeken uitvoeren? Op basis waarvan worden mensen geselecteerd om een huisbezoek uit te voeren? Welke publieke verantwoording zal er worden gedaan over de uitgevoerde huisbezoeken en gehanteerde selectiemethodes?

Financiële positie van studenten

De fractieleden van GroenLinks en de PvdA constateren daarnaast dat er momenteel veel verandert dat invloed heeft op de (toekomstige) financiële positie van studenten. Zo is naast de herintroductie van de basisbeurs, de regering ook bezig met een herziening van de huurtoeslag. Kan de regering een overzicht geven van alle regelingen die een impact hebben op de financiële positie van studenten, die recent gewijzigd zijn of waarvan wijzigingen momenteel aanhangig zijn of voorbereid worden? En is er voor studenten een centraal (interdepartementaal) overzicht beschikbaar van alle voor hen relevante (financiële) overheidsregelingen en de te verwachten aanpassingen daarin?

Voorlichting

Met betrekking tot de wijzigingen van de studiefinanciering in de afgelopen jaren is met terugwerkende kracht veel kritiek op de communicatie en voorlichting over deze wijzigingen en de mogelijke (financiële) gevolgen hiervan. Dat brengt de fractieleden van GroenLinks en de PvdA tot de vragen welke lering hieruit getrokken is en hoe de regering voornemens is de communicatie over de wetswijzigingen vorm te geven. Hoe zal de voorlichting hierover eruitzien?

Het wetsvoorstel behelst ook een tijdelijke koopkrachtmaatregel voor studiejaar 2023–2024, alsmede een bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur voor andere studiejaren de normbedragen tijdelijk te verhogen. Voornoemde fractieleden waarderen dat er middels deze maatregel ook extra steun voor studenten komt én dat er een nieuw middel komt om later snel in te kunnen grijpen. Zij hechten er echter ook aan dat studenten en scholieren duidelijkheid hebben over de financiële ondersteuning die zij kunnen verwachten. Hoe worden studenten, nu en in de toekomst, bij verlening van de maatregel geïnformeerd dat de bedragen voor de studiebeurs in 2023–2024 tijdelijk hoger zijn en dat er geen garantie is dat er verlenging plaats zal vinden?

Rechtsgelijkheid

Het stemt de fractieleden van GroenLinks en de PvdA positief dat met het onderhavige wetsvoorstel mbo-studenten en hogeronderwijsstudenten gelijker worden behandeld. Zij vragen welke verschillen in behandeling er nog overblijven tussen deze twee groepen studenten wat de studiefinanciering betreft.

Tegemoetkoming

Wat is het tijdpad voor de uitvoering van de in het wetsvoorstel opgenomen tegemoetkomingsregeling voor de studenten van de zogenaamde pechgeneratie? Wanneer kunnen studenten de tegemoetkoming verwachten? Hoe wordt de informatievoorziening aan studenten en oud-studenten hierover uitgevoerd?

Uitvoering

Uit de behandeling in de Tweede Kamer komt het beeld naar voren dat dit wetsvoorstel te kampen heeft met meerdere uitdagingen betreffende de uitvoering vanwege de systemische inrichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO), de beschikbare capaciteit, en/of vanwege het gewenste tempo van de wetswijziging. Dat uit zich bijvoorbeeld in beperkingen om doelgroepengericht te werk te gaan, om verschillende rechten binnen de prestatiebeurs (zoals het recht op een studentenvervoersproduct enerzijds en het recht op een beurs anderzijds) apart van elkaar te pauzeren of te activeren, om een ander model voor de uitvoering van de studietoeslag te overwegen, of om het moment van uitkeren van de tegemoetkoming voor leenstelselstudenten op korte termijn te realiseren.

Kan de regering – mede in het licht van het recente rapport «Staat van de Uitvoering 2022»4 – reflecteren op de afwegingen die bij het vorenstaande zijn gemaakt in het kader van eventuele te voorziene risico’s bij de uitvoering? Is zij voornemens om te investeren in uitvoeringssystemen en uitvoeringscapaciteit, zodat het bedoelde type knelpunten gaandeweg weggenomen kan worden? Kan de regering tevens aangeven hoe monitoring en evaluatie ingezet zullen worden om eventuele knelpunten tijdig op te sporen en benodigde technische of systemische aanpassingen door te voeren?

Monitoring en evaluatie

Is de regering bereid om, in het geval dat de Eerste Kamer instemt met het wetsvoorstel, in de evaluatie/monitoring expliciet aandacht te besteden aan de effecten voor die groepen jongeren voor wie het leenstelsel tot achterstelling heeft geleid, te weten jongeren van wie de ouders minder financieel kunnen bijdragen, jongeren die doorstromen van mbo naar hbo en jongeren met een migratieachtergrond?

Is de regering ten slotte bereid om in de evaluatie/monitoring ook onderzoeksvragen op te nemen over een meer inkomensafhankelijke vorm van de basisbeurs, en wat daar – uitvoeringstechnisch en financieel – voor nodig zou zijn?

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Middels het amendement-Van der Laan (D66) c.s.5 is een tijdelijke verhoging van de normbedragen betreffende studiefinanciering mogelijk gemaakt via algemene maatregel van bestuur. Er is voor de basisbeurs voor studiejaar 2023–2024 een eenmalige verhoging voorzien. Kan de regering aangeven op basis van welke criteria zij een verlenging van de eenmalige verhoging overweegt, zo vragen de D66-fractieleden. En op basis van welke criteria kiest zij buiten deze toegezegde eenmalige verhoging in het algemeen voor de toepassing van de in dit amendement verwoorde regeling in de toekomst?

Een zorg van studenten met een studieschuld is het verkrijgen van een hypotheek. De memorie van toelichting geeft aan dat hiervoor een wegingsfactor bestaat, maar dat er desondanks problemen zijn voor ex-studenten met een studieschuld op de huizenmarkt.6 Klopt het dat in 2023 de wegingsfactor verhoogd is van 0,65% naar 0,75%, waardoor de situatie voor betrokkenen verder verslechterd is? Wat zijn de mogelijkheden voor de overheid om de personen met studieschuld hierin tegemoet te komen, zodat deze zorg voor huidige studenten afneemt en de studieschuld niet meer de hoogte van een hypotheek beïnvloedt? Is het mogelijk om de wegingsfactor te doen dalen in plaats van te laten stijgen? Het gaat hierbij niet alleen om de studenten die onder de hernieuwde invoering van de basisbeurs vallen, maar vooral ook om de studenten die in de afgelopen 8 jaar een studieschuld hebben opgebouwd.

Er is een aanhoudende wens bij studenten die de afgelopen 8 jaar studieschuld hebben opgebouwd, om een vorm van compensatie te ontvangen. Heeft de regering overwogen om een overgangsregeling voor deze studenten of een deel van hen in te bouwen in het wetsvoorstel? Zijn er mogelijkheden om voor studenten die nu nog studeren onder het leenstelsel, voor het afgelopen jaar of de afgelopen 2 jaar nog een compensatie te regelen, bijvoorbeeld in vermindering van studieschuld?

DUO is voor het grootste deel verantwoordelijk voor de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel. In de memorie van toelichting lezen de D66-fractieleden dat DUO per onderdeel heeft aangegeven wat er nodig is om dit te doen slagen.7 Daarmee lijkt het mogelijk om het wetsvoorstel dit jaar nog in werking te laten treden. Daarnaast is het zo dat verschillende uitvoeringsorganen moeite hebben met het uitvoeren van overheidsbeleid en het implementeren van nieuw beleid. Het gaat daarbij onder andere om de stand van zaken van ICT-systemen en om cultuur binnen die organisaties. Kan de regering aangeven hoe de stand van zaken is bij DUO, ook los van het voorliggende wetsvoorstel, van de ICT-systemen (waaronder mate van up-to-date zijn, onderhoud, veiligheid et cetera) en van de cultuur van de organisatie (waaronder klantgerichtheid, menselijke maat, onderlinge verhoudingen)?

5. Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De fractieleden van de PVV merken op dat de basisbeurs een lening is die wordt omgezet in een gift als studenten binnen de diplomatermijn hun diploma halen. In geval van terugbetaling wordt verschil gemaakt tussen oud-mbo-studenten (terugbetalingstermijn van 15 jaar) en oud-studenten uit het hoger onderwijs (terugbetalingstermijn van 35 jaar). Ook wordt er verschil gemaakt in vrijstelling van terugbetaling. Voor oud-mbo-studenten is dat wanneer zij op bijstandsniveau zitten en voor oud-studenten uit het hoger onderwijs is dat wanneer zij op het wettelijk minimumloon zitten.

Kan de regering aangeven waarom dat verschil (ondanks het verschil in hoogte van schuld tussen oud-mbo-studenten en oud-studenten uit het hoger onderwijs) wordt gemaakt, gelet op het feit dat, met uitzondering van de zeer welgestelden in de samenleving, alle geledingen (zowel middelbaar als hoogopgeleiden) in de samenleving het moeilijk hebben om financieel rond te komen?

Kan de regering voorts aangeven waarom oud-studenten uit het hoger onderwijs 0,46% rente over hun studieschuld moeten betalen en oud-mbo-studenten maar liefst 1,78%? Gelet op het argument uit de vraag hiervoor: is dat verschil nog te beschouwen als redelijk en billijk?

En kan de regering aangeven of die verschillen in terugbetalingstermijn en rentepercentage uit het wetsvoorstel ook in de internetconsultaties en/of in de verkenningsgesprekken met jongeren zijn voorgelegd? En, zo nee, waarom niet?

6. Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

Onder het zogenaamde leenstelsel – beter schuldenstelsel genoemd – heeft een hele generatie studenten grote schulden moeten maken, de gevolgen waarvan zij nog altijd moeten dragen, met een gemiddelde schuld van € 27.745,- van de groep van studenten die schulden heeft gemaakt binnen het cohort van 2015–2016. Kan de regering in absolute aantallen en in percentages aangeven hoeveel studenten een schuld hebben die hoger ligt dan dit gemiddelde (voor hetzelfde cohort), zo vragen de SP-fractieleden. Kan zij tevens aangeven hoeveel studenten (aantal en percentage) van diezelfde groep een schuld hebben van respectievelijk meer dan € 30.000,-, € 40.000,- en € 50.000,-?

Toen de basisbeurs werd afgeschaft en het leenstelsel werd ingevoerd, werd beloofd dat het vrijgekomen geld gebruikt zou worden om de kwaliteit van het hoger onderwijs te verbeteren. Kan de regering precies aangeven in welke mate dat gebeurd is en op welke meetbare wijze de kwaliteit van het onderwijs daardoor daadwerkelijk verbeterd is?

Nu het schuldenstelsel wordt afgeschaft en de basisbeurs opnieuw wordt ingevoerd, ontstaat een grote ongelijkheid tussen de studenten die nu weer zullen profiteren van de basisbeurs en de studenten van daarvoor, die slachtoffer zijn geworden van het schuldenstelsel. De regering heeft hiervoor € 1 miljard aan compensatie uitgetrokken, hetgeen neerkomt op € 1.436,- per student gerekend over vier studiejaren. De leden van de SP-fractie vinden dit een nogal schamele compensatie. Zij steekt in ieder geval schril af bij het bedrag dat deze studenten zijn misgelopen door geen basisbeurs meer te ontvangen en bij de grote bedragen die velen van hen (extra) hebben moeten lenen. Nergens is echter terug te lezen hoe de regering tot dit bedrag van € 1 miljard is gekomen. Daarom vragen voornoemde fractieleden om een nadere en inhoudelijke onderbouwing van dit bedrag en daarmee ook van de onderliggende berekening op basis waarvan dit bedrag van € 1 miljard tot stand gekomen is. Zij merken daarbij op dat een verwijzing naar het coalitieakkoord geen inhoudelijke onderbouwing is.

Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat met het vrijmaken van € 1 miljard voor compensatie het principe erkend is dat de zogenaamde «pechgeneratie» gecompenseerd dient te worden? Zo ja, op grond van welke principes is er dan voor gekozen deze compensatie te beperken tot € 1 miljard in totaal? Op voornoemde fractieleden komt dit bedrag van € 1 miljard nogal arbitrair gekozen over en zij zijn daarom zeer benieuwd naar de beleidsinhoudelijke afwegingen die eraan ten grondslag liggen.

Voorts hebben de leden van de SP-fractie vragen over de hoogte van de basisbeurs in het voorliggende wetsvoorstel. Kan de regering aangeven waar de hoogte van de nieuwe basisbeurs op is gebaseerd anders dan dat het niet meer mag kosten dan de € 1 miljard structureel die in het coalitieakkoord is afgesproken? Waarom is gekozen voor een lager bedrag (in huidige euro’s) dan dat van de basisbeurs van voor de afschaffing? De oude basisbeurs voor uitwonende studenten zou rekening houdend met het prijspeil van 2023 volgens de regering (zo lezen voornoemde fractieleden in de memorie van toelichting) € 320,90 bedragen in plaats van het in het wetsvoorstel opgenomen bedrag van € 274,90 per maand.8 Klopt het dat het daadwerkelijke verschil tussen de nieuwe en de oude basisbeurs nog groter is als rekening wordt gehouden met niet alleen de algemene stijging van het prijspeil, maar specifiek met de voor studenten sterk (en sterker dan de gemiddelde inflatie) gestegen kosten zoals woonlasten (kamerhuur) en collegegeld? En, zo ja, kan de regering dit kwantificeren? De leden van de SP-fractie zijn bevreesd dat de relatief lage basisbeurs die nu wordt voorgesteld, veel studenten ertoe zal nopen nog altijd flinke bedragen bij te lenen, waardoor ook voor de nieuwe generatie er weer grote schulden kunnen ontstaan.

Verder vragen de leden van de SP-fractie in dit verband waarom de regering er niet voor heeft gekozen de tijdelijke verhoging van de nieuwe basisbeurs vanwege de extreme inflatie van het afgelopen jaar permanent te maken, vooral gezien het feit dat de kosten van levensonderhoud op dit moment alleen nog maar verder stijgen en deze naar verwachting ook niet op een later moment substantieel zullen dalen (dat wil zeggen een algemene daling van het prijspeil). Hebben zij het daadwerkelijk goed begrepen dat als deze tijdelijke verhoging afloopt, het niveau van de basisbeurs voor uitwonende studenten zal dalen naar het bedrag van € 274,90 per maand, zoals opgenomen in het voorliggende wetsvoorstel? Verwacht de regering een navenante daling van het prijspeil, en zo niet of zou deze daling zich niet voordoen, overweegt zij de tijdelijke verhoging alsnog permanent te maken? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat – terwijl de kosten van levensonderhoud dan zeker niet lager zullen zijn dan nu en waarschijnlijk eerder nog hoger – studenten een grote achteruitgang in hun inkomen en koopkracht te wachten staat op het moment dat de tijdelijke verhoging afloopt? En is de regering het tevens met voornoemde fractieleden eens dat er hiermee een groot risico is dat veel studenten moeilijk zullen kunnen rondkomen dan wel zich in de schulden zullen moeten steken om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien? Is er daarmee geen risico op het creëren van een nieuwe schuldengeneratie?

Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie waarom er met de herinvoering van de basisbeurs niet voor gekozen is minderjarige mbo- en hogeronderwijsstudenten gelijk te behandelen. Waarom hoeft de eerste categorie weliswaar geen lesgeld te betalen en hebben de ouders daarvan nog recht op kinderbijslag, maar hebben deze studenten geen recht op studiefinanciering en dus een basisbeurs, terwijl minderjarige studenten aan het hbo of aan de universiteit dat met dit wetsvoorstel wel zullen hebben, zo vragen zij. Wat is de inhoudelijke onderbouwing hiervan? Welke principes of overwegingen rechtvaardigen volgens de regering deze ongelijkheid? Kan de regering aangeven hoeveel minderjarige mbo-studenten er financieel op vooruit zouden gaan – uitgaande van hun eigen inkomsten en uitgaven – indien zij gelijk aan hogeronderwijsstudenten behandeld zouden worden?

7. Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De ChristenUnie-fractieleden merken op dat het onderhavige wetsvoorstel een bijzondere geschiedenis kent. In 2015 trad de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking. Nog geen 8 jaar later ligt in de Eerste Kamer een wetsvoorstel voor dat het «studievoorschot» ingrijpend wijzigt ten faveure van een basisbeurs. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat veel nadelen die tijdens de behandeling van het wetsvoorstel voor de Wet studievoorschot hoger onderwijs genoemd zijn, daadwerkelijk zijn opgetreden. Mogelijk zelfs ernstiger dan voorspeld. Al met al reden om terug te gaan naar een basisbeurs. De fractieleden van de ChristenUnie vragen de regering terug te kijken op deze bijzondere geschiedenis vanuit het perspectief «mensbeeld». Een van de dragende gedachten van de Wet studievoorschot hoger onderwijs was het beeld van de student als ondernemer. Een beeld dat gedragen wordt door het neoliberale denken en dat zonder enige twijfel eenzijdig is. Voornoemde fractieleden vragen de regering welk beeld van de student ten grondslag ligt aan het voorliggende wetsvoorstel. Wordt afscheid genomen van het beeld van de student als ondernemer? Zo ja, welk beeld is daarvoor in de plaats gekomen? Hoe kan de regering dit nieuwe beeld onderbouwen? Zo nee, waarom niet en hoe moeten de ChristenUnie-fractieleden het wetsvoorstel dan duiden?

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer zijn veel vragen gesteld over het bedrag van € 1 miljard als «erkenning» van de schade die het leenstelsel heeft veroorzaakt. In dit debat werden de woorden «onrecht» en «onrechtvaardigheid» meerdere malen gebruikt om de zogenaamde «pechgeneratie» te karakteriseren. Tevens werd gewezen op de hoge schulden die sommige studenten hebben gemaakt. De fractieleden van de ChristenUnie hebben hierover enkele vragen. Vindt de regering het terecht dat over het «studievoorschot» wordt gesproken in termen van «onrecht» en «onrechtvaardigheid»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Een van de manieren om de morele kant van deze problematiek te belichten, is te focusseren op de gevolgen van de Wet studievoorschot hoger onderwijs. Kan de regering een nadere duiding geven van de studenten die hoge schulden hebben? Betreft dat studenten die geen enkele financiële ondersteuning van thuis meekregen en alles moesten lenen? Betreft het studenten die op een ondernemende manier met deze lening zijn omgegaan en het geld mede gebruikt hebben om te investeren of te ondernemen? Gaat het om studenten die geen keuze hadden en daarom een grote schuld hebben opgebouwd? Of gaat het om studenten die ervoor gekozen hebben om het maximale te lenen? Hoe valt in deze vier gevallen het oordeel van «onrecht» of «onrechtvaardigheid» uit? Wat zou dat oordeel kunnen betekenen voor de keuze van de hoogte van het voorgestelde bedrag (€ 1 miljard) en voor de verdeling daarvan?

8. Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Het wetsvoorstel maakt voor de hoogte van de basisbeurs onderscheid tussen thuiswonende (€ 110,30 per maand) en uitwonende (€ 274,90 per maand) studenten. De memorie van toelichting stelt dat volgens het Nibud thuiswonende studenten gemiddeld € 533,– en uitwonende studenten gemiddeld € 1.041,- per maand uitgeven.9 Dit verschil van € 508,– wordt bij lange na niet goedgemaakt door het verschil in basisbeurs tussen uit- en thuiswonende studenten (€ 164,60). De PvdD-fractieleden vragen wat de onderbouwing is van dit verschil in financiële tegemoetkoming voor uit- respectievelijk thuiswonende studenten. Hoe hard zijn de aannames over de verschillen tussen uit- en thuiswonende studenten, bijvoorbeeld in termen van hoeveel ze bijverdienen? Wil de regering het uitwonen financieel ontmoedigen? Als dat het geval is, wat is daarvoor dan de reden?

De regering stelt dat thuiswonende studenten goed kunnen rondkomen en dat uitwonende studenten goed kunnen rondkomen als ze een bijbaan van twaalf uur per week hebben. Op grond waarvan zou het studiefinancieringsstelsel erop gebaseerd moeten zijn dat uitwonende studenten wel en thuiswonende studenten niet een bijbaan van twaalf uur nodig hebben om in hun onderhoud te voorzien? Is het niet juist zo dat uitwonende studenten meer tijd kwijt zijn aan de huishouding dan thuiswonende studenten?

De regering schrijft dat de hoogte van de basisbeurs is bepaald door uit te gaan van een beschikbaar bedrag van € 1 miljard.10 Zou het uitgangspunt niet veeleer de financiële behoefte moeten zijn?

De basisbeurs wordt geïndexeerd met de inflatie. Welke index wordt hiervoor gebruikt? Komt het uitgavenpatroon van studenten overeen met het mandje dat voor deze index wordt gebruikt? Verschilt het uitgavenmandje van uitwonende studenten van dat van thuiswonende studenten? Zo ja, houdt de indexering hier rekening mee?

Veel studenten die voor een aanvullende beurs in aanmerking komen, maken daar geen gebruik van. Tegelijkertijd blijkt uit het leengedrag van deze studenten dat zij wel een aanvullende inkomstenbron nodig hebben. Waarom zorgt de regering er niet voor dat het krijgen van een aanvullende beurs voor deze studenten gebeurt op basis van een «wie zwijgt stemt toe» in plaats van «verplicht actief kiezen»?

Klopt het dat studenten, wanneer ze het recht op studiefinanciering en gratis openbaar vervoer verliezen, zelf actie moeten ondernemen om deze stop te zetten? Zo ja, waarom is dat het geval? Is de regering het met de PvdD-fractieleden eens dat dit «de kat op het spek binden» is? Als een werknemer ontslag neemt, wordt ontslagen of met pensioen gaat, hoeft hij toch ook niet iets te doen om zijn loonbetaling stop te zetten? Welke financiële risico’s hebben studenten die verzuimen tijdig hun gratis openbaar vervoer of studiefinanciering stop te zetten?

De PvdD-fractieleden hebben de volgende vragen over de financiële tegemoetkoming voor wie tijdens het leenstelsel hebben gestudeerd. De aangenomen motie-Koffeman (PvdD) c.s.11 vraagt de regering om studenten van de pechgeneratie te compenseren voor de door hen betaalde of te betalen rentelasten. Wordt met het onderhavige wetsvoorstel deze motie uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt hiermee invulling gegeven aan de wens van de Kamer?

9. Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

Uit de memorie van toelichting blijkt dat de halvering van collegegeld voor bepaalde sectoren wordt afgeschaft, om gelden vrij te maken voor de basisbeurs en de aanvullende beurs.12 Inmiddels zijn er wel enkele sectoren waar grote tekorten zijn of verwacht worden. Te denken valt aan sectoren als gezondheidszorg en onderwijs. Uit de evaluatie van de Wet verlaagd wettelijk collegegeld werd duidelijk dat halvering van collegegeld onvoldoende resultaat opleverde.13 Toch is het hard nodig om de genoemde sectoren aantrekkelijk te maken voor studenten.

Was er helemaal geen effect waar te nemen van de halvering van de collegegelden, zo vragen de SGP-fractieleden. Op welke wijze wil de regering het wegvallen van deze prikkel om voor bepaalde sectoren te kiezen, een nieuwe impuls geven? Kan een actueel overzicht verstrekt worden van specifieke tekortberoepen op de korte en middellange termijn?

Ten aanzien van het afschaffen van de bijverdiengrens hebben de fractieleden van de SGP nog enkele vragen. Deze bijverdiengrens was (voordat hij tijdelijk werd stilgelegd) vastgesteld op € 16.000,- per jaar. Kan een indicatie gegeven worden van hoeveel studenten die bijverdiengrens hebben overschreden in de laatste jaren? Zijn er gevallen bekend waarin studenten zoveel geld verdienen dat opnieuw bezien zal moeten worden of het bieden van een basisbeurs of een aanvullende beurs nog gerechtvaardigd kan worden?

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet de nota naar aanleiding van het verslag zo spoedig als mogelijk met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Verkerk

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dragstra


X Noot
1

Samenstelling:

Essers (CDA), Ganzevoort (GL), Van Strien (PVV), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Pijlman (D66) (ondervoorzitter), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), De Bruijn-Wezeman(VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Beukering (Fractie-Nanninga). A.J.M. van Kesteren (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Vos (PvdA), Van den Berg (VVD), Dessing (FVD), Doornhof (CDA), Veldhoen (GL), Krijnen (GL), Van der Voort (D66), De Vries (Fractie-Otten), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) Verkerk (CU) (voorzitter), Prast (PvdD) en Fiers (PvdA).

X Noot
2

Kamerstukken II 2013/14, 17 050/29 911, nr. 450.

X Noot
5

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 34.

X Noot
6

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 41.

X Noot
7

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 33–34.

X Noot
8

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 17.

X Noot
9

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 14.

X Noot
10

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 14.

X Noot
11

Kamerstukken I 2022/23, 36 200, P.

X Noot
12

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 11–12.

X Noot
13

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 11.

Naar boven