36 211 Wijziging van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2022 (Tweede incidentele suppletoire begroting inzake energietoeslag lage inkomens)

Nr. 5 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 november 2022

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 10 oktober 2022 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 22 november 2022 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Hagen

De griffier van de commissie, De Vos

1

Zijn de genoemde gelden geoormerkt en bevatten de voorwaarden voor besteding harde normen zoals het verstrekken van de energietoeslag aan alle huishoudens die aan de 120%-norm ten opzichte van het minimumloon voldoen?

De middelen zijn niet geoormerkt. Ze worden toegevoegd aan de algemene uitkering van het gemeentefonds en zijn dus vrij besteedbaar. Gemeenten hoeven over de besteding van de middelen dan ook geen verantwoording af te leggen aan het Rijk.

2

Welke rapportageverplichtingen voor gemeenten gelden voor deze regeling?

Er geldt geen verantwoordingsplicht aan het Rijk, de middelen worden toegevoegd aan de algemene uitkering van het gemeentefonds en zijn dus vrij besteedbaar.

3

Waar kan een burger zich melden wanneer een gemeente niet de 120%-norm van het wettelijk minimumloon hanteert maar bijvoorbeeld slechts uitkeert tot 110%?

De energietoeslag maakt deel uit van de bijzondere bijstand. De uitvoering van bijzondere bijstand is zowel financieel als beleidsmatig gedecentraliseerd. Dat betekent dat colleges van B&W veel beleidsvrijheid hebben bij de vormgeving en uitvoering van de energietoeslag, dus ook welke inkomensgrens in aanmerking wordt genomen. Uit de peiling van Divosa en een enquête door de Volkskrant blijkt dat veruit de meeste gemeenten (84%) kiezen voor de grens van 120% van het sociaal minimum, de overige gemeenten zitten op 130%. Slechts een enkele gemeente kiest voor lager dan 120% of hoger dan 130%. Als de burger het niet eens is met het gevoerde beleid door het college kan zij/hij zich richten tot de gemeenteraad.

4

Hoeveel studenten gaan naar de verwachting van het kabinet gebruik maken van deze route?

Het kabinet weet niet hoeveel studenten gebruik kunnen en zullen maken van de individuele bijzondere bijstand vanwege gestegen energiekosten. De verwachting is dat maar een klein deel van de studenten daadwerkelijk in financiële problemen komt vanwege gestegen energiekosten. De woonsituatie van studenten is zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten of een gedeelde energierekening. Daarbij is niet bekend hoeveel studenten een inkomen hebben tot 120%.

5

Hoeveel studenten vallen onder de definitie van het kabinet? Kan het kabinet deze aantallen ook aangeven voor de studentensteden Breda, Maastricht, Tilburg, Enschede, Leeuwarden, Leiden, Nijmegen, Utrecht, Den Haag, Den Bosch, Wageningen, Zwolle, Amsterdam, Delft, Groningen en Rotterdam?

Gemeenten kiezen zelf welke voorwaarden ze stellen. Studenten die een laag inkomen hebben, ouder zijn dan 21 jaar, een energiecontract hebben op hun naam en vanwege gestegen energiekosten in financiële problemen komen, kunnen in aanmerking komen voor individuele bijzondere bijstand. Hoeveel studenten in aanmerking komen, is niet vast te stellen, omdat er geen integraal overzicht is van de inkomensgegevens en uitgaven van alle studenten.

6

Klopt het dat een student geen aanspraak kan maken op bijzondere bijstand als deze persoon nog niet maximaal leent bij DUO, omdat die lening wordt gezien als een voorliggende voorziening?

De leencapaciteit voor levensonderhoud bij DUO is inderdaad een voorliggende voorziening. Gemeenten dienen het normbedrag voor het levensonderhoud uit de Wet studiefinanciering 2000 in aanmerking te nemen bij het bepalen van het inkomen. De student hoeft dit bedrag niet daadwerkelijk te lenen.

7

Klopt het dat aan ieder ander persoon (niet zijnde student) niet wordt gevraagd een lening af te sluiten, voordat deze persoon aanspraak kan maken op de energietoeslag? Is dit onderscheid gerechtvaardigd en juridisch houdbaar? Kan deze vraag beantwoord worden met verwijzing naar relevante wet- en regelgeving en/of jurisprudentie?

Studiefinanciering is een voorliggende voorziening voor een uitkering op grond van de Participatiewet. Voor het verstrekken van bijzondere bijstand dienen gemeenten op grond van artikel 32 tweede lid en artikel 33 tweede lid van de Participatiewet rekening te houden met de norm levensonderhoud uit de Wet studiefinanciering 2000. Er wordt niet aan studenten gevraagd om daadwerkelijk een lening af te sluiten.

8

Is bekend hoeveel studentenwoningen er zijn? Hoeveel hiervan worden verhuurd door woningcorporaties en hoeveel door particuliere verhuurders?

De landelijke monitor studentenhuisvesting beschrijft 409.200 uitwonende HBO/WO-studenten in 21–22: Per typen verhuur zit de verdeling van deze uitwonende studenten er als volgt uit: (bron, LMS 21–22):

Type verhuurder

 
 

’21-’22

Kences-studentenhuisvesters

22%

andere corporatie

18%

particuliere verhuur

46%

informeel

10%

koop

4%

anders

%

9

Kan (voor zover dit bekend is) een overzicht gegeven worden van de energielabels van studentenhuisvesting? Kan hierbij ook een onderscheid gemaakt worden studentenhuisvesting verhuurd door corporaties en door particuliere verhuurders?

Energielabels worden geregistreerd voor zelfstandige wooneenheden, bij de verhuur van een onzelfstandige wooneenheid heeft de huurder recht op het energielabel van de zelfstandige eenheid. De geregistreerde energielabels van de woningvoorraad zijn bekend in de vorm van afgeronde aantallen die door het Kadaster zijn berekend op basis van koppeling van de energielabeldatabase aan de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) en de Basisregistratie Kadaster (BRK). Hierbij wordt echter geen onderscheid gemaakt naar studentenhuisvesting.Het is dan ook niet mogelijk om een overzicht te geven van energielabels van studentenhuisvesting.

10

Hoe wordt het verschil verklaart dat niet-studenten die een kamer huren wel energietoeslag kunnen krijgen, terwijl studenten die aan dezelfde voorwaarden voldoen geen energietoeslag kunnen krijgen?

In de handreiking Energietoeslag voor gemeenten is geadviseerd studenten uit te sluiten van de categoriale energietoeslag. Een categoriale toekenning is onvoldoende specifiek om recht te doen aan de diversiteit van de situatie van studenten. De in het kader van de energietoeslag aangenomen behoefte bij minima is bij studenten als groep niet op voorhand voldoende kenbaar. Studenten die te maken krijgen met hogere energielasten kunnen echter wel voor individuele bijzondere bijstand in aanmerking komen. Alleen zal hier wel steeds voorafgaand moeten worden bezien of de student kosten draagt voor energie, bijvoorbeeld door het overleggen van een op naam staand energiecontract. Dat is dan geen categoriale bijzondere bijstand – aangezien de aanwezigheid van kosten wel wordt onderzocht – maar individuele bijzondere bijstand.

11

Welke toets is zwaarder, die voor de energietoeslag of die voor bijzondere bijstand?

Categoriale bijzondere bijstand kent als het gaat om de energietoeslag in de regel een lichtere toets dan de individuele bijzondere bijstand. De verklaring hiervoor is dat bij de categoriale bijzondere bijstand de vraag of de kosten optreden niet van belang is voor de verstrekking. Bij de doelgroep wordt het bestaan van de te vergoeden kosten aangenomen. Voor de individuele bijzondere bijstand moeten deze kosten wel worden aangetoond, gezien de diverse situaties waarin onder andere studenten verkeren.

12

Klopt het dat studenten die door de hoge kosten in de financiële problemen komen worden geweigerd bij de voedselbank?

Voedselbanken Nederland geeft aan dat het beleid is dat studenten geen voedselhulp van de voedselbanken ontvangen, omdat zij al studiefinanciering ontvangen. In de praktijk wordt door voedselbanken bij elke aanvrager, dus ook bij studenten, gekeken naar specifieke omstandigheden. Aan een student die in schrijnende omstandigheden verkeert wordt wel voedselhulp gegeven.

13

Wordt in het voorgestelde beleid rekening gehouden met een nieuwe gerechtelijke uitspraak die stelt dat studenten niet mogen worden uitgesloten? Zo ja, op welke wijze?

Het kan gebeuren dat individuele studenten in ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter geeft het kabinet meer richting aan hoe gemeenten kunnen omgaan met deze individuele gevallen. Gemeenten wordt nog steeds geadviseerd om studenten als groep uit te zonderen van de energietoeslag. Omdat de woonsituatie van studenten zeer divers is, ook voor wat betreft de energiekosten, wordt een groot deel van de studenten niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. De generieke toeslag verstrekken zou aan het doel van de regeling voorbij gaan, namelijk het ondersteunen van de laagste inkomens bij het betalen van de gestegen energierekening.

Tegelijkertijd is duidelijk dat er ook studenten zijn met een eigen energiecontract die in de knel (dreigen te) komen door hoge energieprijzen. Studenten kunnen in die gevallen terecht bij de individuele bijzondere bijstand. Uit de uitspraak van de Rechtbank Gelderland volgt dat de individuele bijzondere bijstand dan een redelijk alternatief moet bieden voor de eenmalige energietoeslag. Aangezien de voorwaarden voor de energietoeslag per gemeente kunnen verschillen, is niet in het algemeen te stellen wat een redelijk alternatief is. Om richting te geven aan een redelijk alternatief, kan aansluiting worden gezocht bij de criteria die een gemeente hanteert voor de categoriale bijzondere bijstand voor de energietoeslag.

Verschillen met deze criteria moeten onderbouwd kunnen worden. Gezien de diversiteit in woonsituatie, is het hebben van een energiecontract op naam een redelijke, aanvullende voorwaarde die gemeenten kunnen stellen. Hiermee wordt voorkomen dat studenten een beroep doen op de toeslag, terwijl ze niet onder de doelgroep vallen. Daarnaast gelden uiteraard de voorwaarden die inherent zijn aan het gekozen instrument van de bijzondere bijstand, zoals een inkomenstoets.

14

Op welke wijze wordt rekening gehouden met de situatie van studenten die een huurprijs hebben inclusief energie nu deze prijzen ook (fors) omhoog gaan?

Uitwonende studenten die te maken krijgen met hogere energielasten, kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Alleen zal hier wel steeds voorafgaand moeten worden bezien of de student kosten draagt voor energie. Dat is dan geen categoriale bijzondere bijstand – aangezien de aanwezigheid van kosten wel wordt onderzocht – maar individuele bijzondere bijstand.

15

Is het feit dat een deel van de studenten nog thuiswonend is een reden om studenten die uitwonend zijn uit te sluiten van energietoeslag?

De woonsituatie van studenten is te divers om aan alle studenten categoriaal energietoeslag te verstrekken. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening, maar ook de woonsituatie van uitwonende studenten is zeer divers. Van de circa 400.000 uitwonende HBO/WO-studenten, woont een meerderheid (55 procent) in een kamer met gedeelde voorzieningen van gemiddeld 17m2. Het aandeel studenten in een éénkamer- en meerkamerwoning is respectievelijk 23 en 25 procent, waarbij de gemiddelde eenkamerwoning 23m2 is en een meerkamerwoning 69m2.

16

Hoe valt te verklaren dat wanneer in een huis met kamers de ene bewoner (die bijvoorbeeld werkt) wel energietoeslag kan krijgen, terwijl een andere bewoner (die student is) geen recht heeft op energietoeslag, terwijl voor beide situaties de energierekening niet anders is?

Het kabinet heeft gezocht naar een manier om huishoudens met een laag inkomen snel tegemoet te kunnen komen in de stijgende energieprijzen. De enige mogelijkheid om dat te doen was via de bijzondere bijstand. Er is gekozen voor een eenvoudig uit te voeren regeling. De categoriale bijzondere bijstand leent zich hiervoor, omdat deze weinig formele eisen kent. Bij de groepen die voor categoriale bijzondere bijstand in aanmerking komen, wordt ervan uit gegaan dat zij te maken hebben met hogere energielasten. Of en in welke mate, wordt omwille van een eenvoudige uitvoering niet onderzocht. Voor studenten geldt dat een groot deel niet met hogere energielasten te maken heeft. Bijna de helft woont bij de ouders en ook binnen de uitwonende groep heeft een groot deel te maken met een huurcontract waar de energielasten in zijn verdisconteerd. Studenten die te maken krijgen met hogere energielasten, kunnen echter wel voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Alleen zal hier wel steeds voorafgaand moeten worden bezien of de student kosten draagt voor energie, bijvoorbeeld door het overleggen van een op naam staand energiecontract. Dat is dan geen categoriale bijzondere bijstand – aangezien de aanwezigheid van kosten wel wordt onderzocht – maar individuele bijzondere bijstand.

Naar boven