Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36208 nr. E |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36208 nr. E |
Ontvangen 2 december 2022
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
De leden van de fractie van 50PLUS verzoeken de regering nader in te gaan op de volgende vragen.
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van de aanvullende vragen die de leden van de fractie van 50PLUS hebben gesteld over dit wetsvoorstel. In deze nota naar aanleiding van het verslag ga ik hierop in. De oorspronkelijke tekst van het verslag is in verslag opgenomen en cursief weergegeven. Daar waar vragen of opmerkingen zich lenen voor gezamenlijke beantwoording zijn zij gegroepeerd. Na de passages met de vragen en opmerkingen volgt telkens de reactie van het kabinet.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen waarom het niet mogelijk was om de wetswijziging per oktober 2022 gereed te hebben. Deze leden vragen waarom het niet mogelijk was de verbetering in te laten gaan met de AMVB van 10 oktober en de verslechtering (verlaging van de IOAOW die een wettelijke basis heeft) apart bij wet te regelen. Deze leden herhalen de vraag waarom niet besloten is de afschaffing van de IOAOW in een aparte wet te regelen.
In dit geval was een wetstraject niet nodig om de hoogte van de inkomensondersteuning te verlagen, omdat de delegatiegrondslag in artikel 33a van de Algemene Ouderdomswet regelt dat het bedrag van de inkomensondersteuning AOW’ers wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur. Een wetstraject lag voor een verlaging bovendien niet voor de hand in verband met de zeer korte termijn om dit te regelen. Omdat de afschaffing van de inkomensondersteuning AOW’ers een van de maatregelen is die voortvloeit uit het koopkrachtpakket, en de afschaffing daarvan pas is voorzien per 1 januari 2025, zijn de maatregelen op het terrein van het Ministerie van SZW waarvoor wetswijziging nodig is, gebundeld in één wetsvoorstel en lag het niet voor de hand aparte maatregelen in separate wetsvoorstellen te regelen.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen waarom niet is gekozen voor afschaffing van de IOAOW in 1 stap? Deze leden vragen of de omweg van de gefaseerde afschaffing van 28 euro per maand tot 5 euro per maand en later tot nul, gekozen is om de gewenste dekking voor 2023 reeds bij wijze van bestuursbesluit te kunnen regelen en zo te voorkomen dat een wetswijziging noodzakelijk is. De hoogte van de IO-AOW kan immers bij besluit gewijzigd worden, de afschaffing moet bij wet.
De IOAOW wordt geregeld in artikel 33a van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en kan alleen worden afgeschaft door middel van een wetswijziging. Het volledig afschaffen van de IOAOW per wet in 2023 was daarmee op het moment van besluitvorming niet realistisch. Daarbij kan het stapsgewijs afschaffen van de IOAOW niet los worden gezien van de verhoging van het WML en het bredere pakket aan koopkracht ondersteunende maatregelen en de daarmee samenhangende wijze van budgettaire dekking waar het kabinet toe heeft besloten.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of dit een sluwe manier is om de beide kamers buitenspel te zetten bij de feitelijke afschaffing van de IOAOW op de fooi van 5 euro na. Dat is toch een schaamlap met grote juridische gevolgen: beide Kamers staan buitenspel. Van 28 euro per maand naar 5 euro per maand niet bij wet maar van 5 naar nul euro per maand wel bij wet. Deze leden vragen waarom de verlaging van de IOAOW is voorzien in dezelfde AMVb als die voorziet in de verhoging van de AOW.
Het kabinet kan zich niet vinden in de door deze leden gebruikte bewoordingen inzake het buiten spel zetten van de beide Kamers. Het besluit tot verhoging van het minimumloon, dat eerder voorzag in een kleinere verhoging van het minimumloon en een kleinere verlaging van de inkomensondersteuning, is immers in het kader van de voorhangprocedure voorgelegd aan beide kamers. Daarover zijn destijds geen opmerkingen ontvangen van deze leden. De verhoging van de AOW-uitkering ten gevolge van de bijzondere stijging van het wettelijk minimumloon wordt financieel voor een deel gedekt uit het verlagen van de inkomensondersteuning. Vanwege die samenhang ligt het regelen van beide maatregelen in dezelfde algemene maatregel van bestuur voor de hand.
Deze leden citeren uit het antwoord: De inkomensondersteuning IOAOW is daarmee (met 5 euro) nog voldoende substantieel om te voldoen aan art 33a van de AOW welke voorschrijft dat er een inkomensondersteuning moet zijn. Naar aanleiding hiervan vragen de leden van de fractie van 50PLUS of kan worden uitgelegd waarom een «fooi» van 5 euro nog een inkomensondersteuning is in de zin van de wet IOAO en of de Minister de zienswijze deelt dat dit misschien in juridische zin kan worden gekenmerkt als inkomensondersteuning maar in economische zin niet.
Het kabinet deelt niet de mening dat 5 euro per maand (60 euro per jaar) geen inkomensondersteuning in economische zin meer is. De lagere inkomensondersteuning wordt bovendien gerechtvaardigd door de stijging van de AOW-uitkering. De stijging hiervan is veel groter dan de verlaging van de inkomensondersteuning. AOW-gerechtigden gaan er met ruim 500 euro per jaar op vooruit.
»De verlaging van de IO-AOW vloeit voort uit de beslissing om in afwijking van het coalitieakkoord de AOW mee te laten stijgen met de bijzondere verhoging van het minimumloon. Het Kabinet vindt een aparte inkomensondersteuning als kop op de AOW na deze stijging niet langer nodig». De leden van de fractie van 50PLUS vragen naar aanleiding van dit citaat of wordt erkend dat AOW’ers, anders dan de niet-AOW’ers, «hun inkomen niet meer kunnen verhogen».
De meeste AOW-gerechtigden zijn gepensioneerd en daarom inderdaad niet in staat hun inkomen te verhogen.
Deze leden vragen wat de rechtvaardiging is om de inkomensondersteuning AOW helemaal te laten vervallen, juist op het moment dat de prijsinflatie extreme uitslagen van > 10% tot zelfs 16% benadert. Deze leden vragen het kabinet de redenering beter te onderbouwen. Daarbij vragen zij waarom de afschaffing van de IOAOW voortvloeit uit de verhoging van de AOW. Dat «voortvloeien» is niet vanzelfsprekend. Deze leden vragen waarom er in dit verband niets «voortvloeit»» richting de niet-gepensioneerde groepen uitkeringsgerechtigden en minimumloners met vergelijkbare lage inkomens.
Om tot een evenwichtige koopkrachtontwikkeling te komen heeft het kabinet zoals gebruikelijk de koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen integraal bekeken. Daarbij is rekening gehouden met de verwachte inflatie en stijging van de energieprijzen. Om de gevolgen van deze prijsstijgingen voor huishoudens te dempen, is besloten tot een omvangrijk pakket aan koopkrachtmaatregelen, en een prijsplafond voor energie.
In het Coalitieakkoord zijn voor uitkeringsgerechtigden maatregelen opgenomen waardoor de koopkrachtontwikkeling van uitkeringsgerechtigden lager lag dan voor werkenden, ondanks de gekoppelde verhoging van de uitkeringen. Dit zijn het versnellen van de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand en het halveren van de jonggehandicaptenkorting. Het versnellen van de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand dempt de stijging van de bijstandshoogte in de toekomst. Doordat de dubbele algemene heffingskorting gehandhaafd blijft in de AOW, is de hoogte van een AOW-uitkering hoger dan een bijstandsuitkering. Gelet op de evenwichtigheid van de koopkrachtontwikkeling, vond het kabinet een verlaging en uiteindelijke afschaffing van de IO-AOW passend.
Deze leden vragen of de Minister kan toegeven dat budgettaire overwegingen voor haar leidend zijn geweest bij het bepalen van de beleidsmix en de dekking rondom de extra verhoging van het minimumloon en de AOW en indien dat niet het geval was wat dan de doorslaggevende argumenten waren.
Het kabinet neemt in haar besluit meerdere overwegingen mee, waaronder budgettaire overwegingen. Bij het onderhavige besluit is gekeken naar het bredere pakket aan koopkracht ondersteunende maatregelen en de daarmee samenhangende wijze van budgettaire dekking.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of wordt erkend dat het feit dat de AOW extra wordt verhoogd op zichzelf onvoldoende reden geeft om de IOAOW materieel af te schaffen bij besluit en later volledig bij wet.
De inkomensondersteuning kan alleen bij wetswijziging worden afgeschaft. Zoals eerder aangegeven is het kabinet van mening dat een aparte inkomensondersteuning als kop op de AOW-uitkering niet langer nodig is na de verhoging van de AOW-uitkering ten gevolge van de bijzondere verhoging van minimumloon. AOW’ers gaan er immers per saldo op vooruit, ook na de afschaffing van de inkomensondersteuning.
Deze leden betrekken de stelling dat het voor hen gaat om de principiële vraag: wordt de IO-AOW wel of niet bij wet afgeschaft en kunnen de beide kamers wel of niet een apart oordeel vellen over de onderliggende maatregelen. Waarom staan de beide kamers hierin buitenspel, zo vragen deze leden.
Hoewel de afschaffing van de inkomensondersteuning AOW’ers niet in een separaat wetsvoorstel wordt geregeld maar in combinatie met andere maatregelen, deelt het kabinet niet de mening dat beide kamers daarmee buitenspel staan.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen voorts hoeveel tijd nodig is voor de uitvoering van de verlaging van de IOAOW door de SVB.
Het doorvoeren van de verlaging IOAOW is op zichzelf eenvoudig. De aanpassing vindt gelijktijdig plaats met de aanpassing van alle uitkeringsbedragen. Het aanpassen van de tabelbedragen door de SVB staat gepland voor de tweede week van december.
Deze leden lezen in de memorie van antwoord dat de voorhangprocedure van juni 2022 weliswaar betrekking had op de bijzondere verhoging van het minimumloon en niet op de verlaging van de IOAOW en dat de kamer hierover toen is geïnformeerd. Naar aanleiding hiervan vragen deze leden of de Minister erkent dat dit een wel zeer zwakke onderbouwing is van de verlaging van de IOAOW. Ook vragen zij waarom voor de verlaging van de IOAOW, welke een verslechtering inhoudt, geen voorhangprocedure is voorgeschreven en voor de bijzondere verhoging van het Minimumloon, welke een verbetering is, wel.
Het voorschrijven van een voorhangprocedure houdt geen verband met de vraag of een maatregel een verbetering of een verslechtering betreft. Een voorhangprocedure wordt slechts in bijzondere gevallen voorgeschreven. Bij de vaststelling van het bedrag van de inkomensondersteuning bij algemene maatregel van bestuur is een voorhangprocedure niet voorgeschreven. De genoemde appreciatie van de onderbouwing voor de verlaging van inkomensondersteuning laat het kabinet voor rekening van de vragensteller, en wordt niet gedeeld.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of kan worden onderbouwd waarom de vaststelling dat de hogere AOW het stapsgewijs afschaffen van de IOAOW meer dan volledig compenseert voldoende argument is om tot afschaffing over te gaan. Zij vragen of kan worden toegelicht waarom het afschaffen van de IOAOW in 2025 door het kabinet wordt gemotiveerd met het argument dat de AOW op hetzelfde moment wordt geïndexeerd omdat dat voor alle uitkeringen geldt. Ook vragen zij of kan worden onderbouwd waarom de constatering dat de maatregelen per saldo gunstig uitpakken voor het inkomen van de AOW’ers, als argument wordt gebruikt voor afschaffing van de IO-AOW. Wordt erkend dat het samenspel van maatregelen voor gepensioneerden schril afsteekt tegen de verbetering voor werkenden met 1.000 euro netto, door verhoging van de arbeidskorting, zo vragen deze leden.
In de besluitvorming over de verhoging van het minimumloon moet in relatie worden gezien tot de algemene koopkrachtontwikkeling. Per saldo is sprake van een forse intensivering van de AOW, waardoor AOW-gerechtigden zonder of met een klein aanvullend pensioen erop vooruitgaan. Het kabinet is daarom van mening dat er sprake is van een evenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dat de AOW intussen ook wordt geïndexeerd is niet zozeer een argument om de IOAOW af te schaffen, maar zorgt ervoor dat AOW-gerechtigden geen achteruitgang van de AOW-hoogte zullen ervaren door de afschaffing van de IO-AOW.
Op vergelijkbare wijze ging de verhoging van het minimumloon in het Coalitieakkoord gepaard met een versnelde afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand.
Deze leden hebben met verbazing kennisgenomen van de volgende opmerking: «»tegenover het verlies van de laatste 5 euro IOAOW per maand staat de halfjaarlijkse indexatie van de AOW tussen 1 jan 2023 en 1 jan 2025»». Tegenover de halfjaarlijkse indexatie tussen 1-1-2023 en 1-1-2025 staat volgens deze leden een verlies van 28 euro per maand, hetgeen zij aftrekken van de extra verhoging van de AOW maar niet van de normale indexatie. Deze leden vragen of kan worden uitgelegd waarom het kabinet de reguliere indexaties in dit verband überhaupt ter sprake brengt omdat het kabinet, zo van elke verhoging van de AOW «een sigaar uit eigen doos maakt.
Door de verhoging van de AOW per 2023 gaat het neemt de AOW-uitkering voor een alleenstaande – door het meestijgen met de minimumloonsverhoging – in 2023 met circa 880 euro bruto toe ten opzichte van het coalitieakkoord. Hier staat tegenover de verlaging van de IOAOW naar 5 euro bruto per maand. Dit komt op jaarbasis neer op een verlaging van circa 280 euro. Het hogere inkomen (het verschil) maakt dat indexaties nominaal ook hoger zijn. Als voorbeeld: mocht de inflatiecorrectie 4% bedragen, dan komt er op een bedrag van 100 euro, 4 euro bij. Op een bedrag van 500 euro komt er 20 euro bij.
Deze leden vragen waarom de grotere stap bij het minimumloon maakt dat ook een grotere stap in de afbouw van de AOW in de rede ligt. Deze leden vragen een betere onderbouwing waarom dat het in de rede ligt. Ook vragen zij waarom het kabinet voor werkenden een verhoging van netto 1.000 euro kan regelen en verdedigen, zonder dat zij zelf een eigen bijdrage leveren aan de dekking, zoals u dat van gepensioneerden wel verwacht.
De versnelde verhoging van het WML werkt door in een versnelde verhoging van de AOW. Om tot een evenwichtig pakket aan maatregelen te komen is gekeken naar de samenhang tussen AOW en IOAOW, het bredere koopkrachtpakket en de daarmee samenhangende budgettaire dekking. Hierbij is ervoor gekozen om de IOAOW versneld af te bouwen. Hierbij is voor iedereen (waaronder werkenden en AOW-gerechtigden) gekeken naar het samenstel van maatregelen, zodat een evenwichtig koopkrachtpakket tot stand is gekomen.
In de motie Hoekstra gaat het om de inhoudelijke beoordeling of er sprake is van eigenstandige voorstellen. De leden van de fractie van 50pls vragen derhalve uitvoerig in te gaan op de precieze bedoeling van het volgende citaat uit de antwoorden: «De wijzigingen in het wetsvoorstel hangen inhoudelijk met elkaar samen, omdat alle voorstellen direct of indirect voortvloeien uit besluitvorming over koopkrachtontwikkeling voor zover deze voorstellen liggen op het terrein van SZW. Hiermee wordt recht gedaan aan de motie Hoekstra. Daarbij is het van belang dat de ontwikkeling van de koopkracht integraal gewogen wordt». Deze leden vragen of de Minister erkent dat het feit dat het om twee voorstellen gaat op het terrein van SZW, in de verste verte geen rechtvaardiging is, omdat de aanleiding voor de motie Hoekstra draaide om voorstellen die allen vielen op het terrein van Financiën. Deze leden vragen of kan worden onderbouwd wat volgens het kabinet de inhoudelijke samenhang is tussen verhoging van Kindgebonden budget en afschaffing IOAOW. Deze leden vragen of het kabinet zich kan voorstellen dat fracties en leden er veel waarde aan hechten om apart te oordelen over deze twee maatregelen, temeer omdat de ene maatregel geacht wordt dekking te leveren voor de andere maatregel? Waarom wordt deze gevoeligheid bewust opgezocht zo vragen deze leden. Naar de mening van deze leden raakt de stelling dat recht gedaan wordt aan de motie Hoekstra kant noch wal. Deze leden vragen of een afdoende argumentatie kan worden gegeven voor de beweerde samenhang van de wijzigingen en of kan worden uitgelegd waarom een integrale weging van de koopkracht een tweede argument is voor de samenhang. Deze leden zijn van mening dat met de gegeven onderbouwing bijna al het overheidsbeleid kan worden gekoppeld aan de koopkracht, hetgeen ook de motie Hoekstra naar de letter en de geest buitenspel zet. Het feit dat de tijdelijke verhoging van het LIV eveneens voortvloeit uit de verhoging van het minimumloon wordt ook als argument genoemd. Deze leden vragen of kan worden aangegeven wat de samenhang is tussen de verhoging van de LIV en IOAOW en of daarmee wordt erkend dat in wezen alle koopkrachtmaatregelen in één en dezelfde wet opgenomen mogen worden.
Het kabinet besluit integraal over de evenwichtigheid van de koopkrachtontwikkeling. Het is van belang om de maatregelen die voortvloeien uit de koopkrachtbesluitvorming integraal te bezien. Een groter positief inkomenseffect voor een groep kan alleen budgettair neutraal worden gerealiseerd door een beperkter (of negatief) inkomenseffect voor een andere groep.
De maatregelen die samenhangen met het belastingstelsel landen elk jaar in het Belastingplan zelf. Het kabinet vindt het verdedigbaar om de overige maatregelen op SZW-terrein te bundelen, voor zover die voortvloeien uit de koopkrachtbesluitvorming en de daarmee samenhangende aanvullende verhoging van het minimumloon. Zowel de verhoging van het kindgebonden budget, als de verlaging van de IOAOW, en de aanpassing van het LIV vloeien voort uit de koopkrachtmaatregelen van het kabinet.
Kan worden toegelicht waarom de verschillende data van inwerkingtreding van de diverse wijzigingen niet afdoen aan de inhoudelijke samenhang en geen aanleiding zijn om te kiezen voor separate wetsvoorstellen?
De inhoudelijke samenhang is gelegen in het feit dat alle maatregelen direct of indirect voortvloeien uit de augustusbesluitvorming en de maatregelen inzake koopkrachtondersteuning op het terrein van SZW. De datum van inwerkingtreding van iedere maatregel kan daarbij verschillen per maatregel. Er was vanwege deze samenhang geen aanleiding voor separate wetsvoorstellen.
Deze leden vragen waarom de motie van Rooijen van 1 november, welke voortbouwt op de motie Hoekstra, niet wordt genoemd? En tevens waarom wordt de motie Van Rooijen, welke met 2/3e meerderheid is aangenomen, niet wordt uitgevoerd. Gaarne een uitvoerige motivering.
De motie van het lid Van Rooijen van 1 november verzoekt om de intensivering KGB en het afschaffen van de IOAOW los te koppelen. Het kabinet heeft hier niet voor gekozen omdat de wijzigingen in het wetsvoorstel inhoudelijk met elkaar samenhangen, omdat alle voorstellen direct of indirect voortvloeien uit de augustusbesluitvorming over de koopkrachtontwikkeling, voor zover deze voorstellen liggen op het terrein van SZW. Hiermee wordt naar het oordeel van het kabinet recht gedaan aan de motie Hoekstra1.
In de antwoorden wordt opgemerkt dat de koopkracht van AOW’ers fors vergroot wordt, dat er extra geld naar de AOW’ers gaat en dat AOW’ers ook baat hebben bij andere maatregelen uit het koopkrachtpakket. De leden van de fractie van 50PLUS vragen of de Minister erkent dat dit maatregelen zijn die voor iedereen gelden en dat dit geen argument is voor afschaffing van de IOAOW?
De verhoging van het minimumloon werkt direct door op de hoogte van de AOW. De afweging over het koopkrachtbeeld van AOW’ers kan niet los gezien worden van andere maatregelen, zoals het energieplafond. Het kabinet vindt dat er een goed gebalanceerd pakket ligt en daarom de IOAOW niet langer nodig.
Deze leden vragen uiteen te zetten waarom het rechtvaardig is om werkenden 1.000 euro netto in het vooruitzicht te stellen zonder dat zij zelf geacht worden een bijdrage te leveren aan de dekking van dit «gigantische belastingkado» en AOW’ers de hogere AOW grotendeels zelf moeten betalen.
Het kabinet vindt het van groot belang dat werken loont, zeker in de huidige krappe arbeidsmarkt. Daarom heeft het kabinet in het Coalitieakkoord ook gekozen voor de verhoging van het minimumloon en een verlaging van de lasten op arbeid.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen welk argument de Minister in de opmerking dat «de Tweede Kamer het wetsvoorstel na uitgebreide discussie heeft aangenomen»? De Eerste Kamer wil een eigen afweging kunnen maken maar krijgt de kans niet door de koppeling van maatregelen. Deze leden vragen of de Minister erkent en accepteert dat hiermee een deel van de steun in de Eerste Kamer wordt opgeofferd.
Anders dan deze leden is het kabinet van mening dat ook de Eerste Kamer in de gelegenheid is een afweging te maken over de afschaffing van de inkomensondersteuning voor AOW-ers. Deze maatregel is echter onderdeel van een breder pakket aan maatregelen, waaronder ook de verhoging van kindgebonden budget en de tijdelijke verhoging van het lage-inkomensvoordeel. Voor zover de maatregelen uit het koopkrachtpakket wetswijziging vergen, hoopt het kabinet dat de Eerste Kamer deze maatregelen ook in samenhang zal wegen. Met de zin dat het wetsvoorstel is aanvaard in de Tweede Kamer is daarom niet bedoeld om aan te geven dat de Eerste Kamer geen eigen oordeel meer kan geven. Ik heb kennisgenomen van de moties hierover in de Eerste Kamer en ik ga met de Eerste Kamer nog graag over de IOAOW in debat.
Wegens de extra verhoging AOW van 880 euro is de IO-AOW volgens het kabinet niet langer nodig. Het afschaffen van de IO-AOW leidt uiteindelijk tot een verlies van 340 euro op jaarbasis, zodat er nog 540 euro van de extra AOW-verhoging overblijft. Als wij daar de verhoging van de zorgpremie met 30 euro vanaf trekken, dan blijft er nog 510 euro over. Wordt erkend dat deze samenvatting klopt?
Dat klopt. Volgens de huidige inzichten neemt de AOW-uitkering voor een alleenstaande – door het meestijgen met de minimumloonsverhoging – in 2023 met circa 880 euro bruto toe ten opzichte van het coalitieakkoord. Het IOAOW-bedrag wordt in 2023 verlaagd naar 5 euro bruto per maand. Dit komt op jaarbasis neer op een verlaging van bruto circa 280 euro. Ook stijgt de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet met circa 30 euro.
Per saldo stijgt het netto-inkomen van een alleenstaande AOW-gerechtigde zonder aanvullend pensioen ten opzichte van het coalitieakkoord met circa 570 euro in 2023.
Deze leden hebben met verbazing kennis genomen van de opmerking over de kosten van de IOAOW in 2060: «de verwachting is dat het budgettair beslag oploopt tot 1,7 miljard». Wat is de reden om deze berekening tot 2060 specifiek voor de IO-AOW te maken en niet voor de alle andere koopkrachtfaciliteiten in de sfeer van toeslagen en fiscale kortingen? Deelt u de zienswijze dat de ontwikkeling van het budgettair beslag van de IO-AOW in 2060, alleen als steekhoudend argument kan worden aangedragen als deze ontwikkeling op een of andere manier opvalt t.o.v. de ontwikkeling van andere inkomenstoeslagen en fiscale kortingen? Is deze vergelijking gemaakt en heeft u geconcludeerd dat het budgettair beslag van de IO-AOW veel sneller toeneemt dan andere faciliteiten of niet?
Ter indicatie van het structurele budgettaire effect van de verhoging van de AOW en de verlaging en afschaffing van de IOAOW is het verwachte effect in 2060 opgenomen. Hierbij wordt rekening gehouden met demografische ontwikkelingen buiten de begrotingshorizon, zoals vergrijzing. Door de vergrijzing neemt het budgettair beslag van de verhoging van de AOW toe ten opzichte van het bedrag in 2027. Voor elk onderdeel uit het koopkrachtpakket is in de Miljoenennota 2023 (pagina 44) een structureel bedrag opgenomen ten opzichte van de Voorjaarsnota 2022. 1 Per maatregel verschilt in hoeverre het structurele beslag afwijkt ten opzichte van het beslag in 2027 en hoe snel het structurele bedrag bereikt wordt.
Deze leden vragen om een overzicht van het verwachtte budgettair beslag van alle de koopkrachtrelevante inkomenstoeslagen en heffingskortingen in 2060?
Een raming van het budgettair beslag van de heffingskortingen en inkomenstoeslagen en in 2060 is niet beschikbaar. In Bijlage 9 van de Miljoenennota zijn ramingen opgenomen van het budgettair beslag van de heffingskortingen voor 2023. Voor latere jaren zijn geen ramingen van het budgettair beslag beschikbaar.
Bij doorrekeningen van maatregelen of pakketten worden altijd inschattingen gemaakt van het structurele effect van de beleidswijziging. Zie voor de maatregelen die onderdeel vormen van het koopkrachtpakket ook pagina 44 van de Miljoenennota. Daarbij worden dan wel beleidswijzigingen meegenomen die in de periode tot en met 2060 nog een rol spelen. Door beleidswijzigingen mee te nemen die al voorzien zijn voor de toekomst kan een betere inschatting worden gemaakt van structurele budgettaire consequenties van een maatregel. De belangrijkste verandering bij de heffingskortingen is het geleidelijk afschaffen van de IACK. Deze wijziging zorgt ervoor dat het structurele budgettaire beslag van de IACK op 0 komt (vanaf 2037).
Voorts vragen deze leden wat het budgettair beslag wordt van de arbeidskorting in 2060, als de ontwikkeling van het budgettair beslag tussen 2010 en 2023 wordt geëxtrapoleerd.
Het budgettaire belang van de arbeidskorting is in de periode 2010–2023 gestegen van 9,7 miljard euro naar 31,8 miljard euro. Het extrapoleren van deze ontwikkeling richting 2060 geeft naar verwachting geen goede inschatting van het budgettaire beslag van de arbeidskorting in 2060. In de genoemde periode is sterk ingezet op het verlagen de lasten op arbeid, waarbij de arbeidskorting in meerdere stappen beleidsmatig is verhoogd. Daarnaast is de groep werkenden in deze periode sterk toegenomen. Tot slot draagt ook indexatie nog bij aan de toename van het budgettair belang van de arbeidskorting. Voor al deze factoren is het verloop richting 2060 nog erg onzeker. Daarbij kan worden opgemerkt dat verdere beleidsmatige verhogingen op den duur ook niet meer volledig verzilverd kunnen worden, met name aan de onderkant. Er zit daardoor ook een natuurlijke rem op de ontwikkeling van het budgettair beslag van de arbeidskorting.
Tot slot merken deze leden op dat de AOW en pensioenen vanaf 2023 substantieel worden verhoogd, voor lagere inkomens van AOW’ers en gepensioneerden kunnen deze verhogingen grote gevolgen hebben voor de huur- en zorgtoeslag. Deze leden vragen of kan worden aangegeven wat het effect is voor de huurtoeslag de zorgtoeslag, en de combinatie van de huur- en zorgtoeslag voor inkomens van ouderen van 20/25/30/35/40 duizend euro in tabel en grafiek.
In onderstaande figuren en tabellen vindt u de gevolgen voor de gevraagde huishoudens voor 2022, 2023 en het verschil tussen deze jaren. Bij paren is uitgegaan van de situatie waarbij één gezinslid aanvullende pensioen heeft opgebouwd. De huurtoeslag is berekend op basis van een gemiddelde huur van circa 600 euro.
Het punt waarop de inkomensafhankelijke afbouw van toeslagen begint is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon, waardoor dit afbouwpunt meestijgt met verhoging van het wettelijk minimumloon en de gekoppelde uitkeringen.
De zorgtoeslag en huurtoeslag worden beleidsmatig verhoogd als onderdeel van het koopkrachtpakket voor 2023. Daarnaast stijgt de zorgtoeslag automatisch mee met de hogere zorgpremie.
Huurtoeslag |
||||
---|---|---|---|---|
2022 |
2023 |
Verschil |
||
Alleenstaand |
AOW +0 |
3.399 |
3.727 |
328 |
Alleenstaand |
AOW +5000 |
2.472 |
2.832 |
360 |
Alleenstaand |
AOW +10000 |
562 |
881 |
318 |
Alleenstaand |
AOW +15000 |
0 |
0 |
0 |
Alleenstaand |
AOW +20000 |
0 |
0 |
0 |
Alleenstaand |
AOW +25000 |
0 |
0 |
0 |
Alleenstaand |
AOW +30000 |
0 |
0 |
0 |
Alleenstaand |
AOW +35000 |
0 |
0 |
0 |
Alleenstaand |
AOW +40000 |
0 |
0 |
0 |
Paar |
AOW +0 |
3.627 |
3.962 |
335 |
Paar |
AOW +5000 |
3.033 |
3.312 |
279 |
Paar |
AOW +10000 |
1.477 |
1.796 |
320 |
Paar |
AOW +15000 |
147 |
410 |
263 |
Paar |
AOW +20000 |
0 |
0 |
0 |
Paar |
AOW +25000 |
0 |
0 |
0 |
Paar |
AOW +30000 |
0 |
0 |
0 |
Paar |
AOW +35000 |
0 |
0 |
0 |
Paar |
AOW +40000 |
0 |
0 |
0 |
Zorgtoeslag |
||||
---|---|---|---|---|
2022 |
2023 |
Verschil |
||
Alleenstaand |
AOW +0 |
1.336 |
1.850 |
514 |
Alleenstaand |
AOW +5000 |
1.336 |
1.850 |
514 |
Alleenstaand |
AOW +10000 |
738 |
1.397 |
659 |
Alleenstaand |
AOW +15000 |
57 |
699 |
641 |
Alleenstaand |
AOW +20000 |
0 |
0 |
0 |
Alleenstaand |
AOW +25000 |
0 |
0 |
0 |
Alleenstaand |
AOW +30000 |
0 |
0 |
0 |
Alleenstaand |
AOW +35000 |
0 |
0 |
0 |
Alleenstaand |
AOW +40000 |
0 |
0 |
0 |
Paar |
AOW +0 |
2.511 |
3.166 |
654 |
Paar |
AOW +5000 |
1.831 |
2.518 |
687 |
Paar |
AOW +10000 |
1.150 |
1.819 |
669 |
Paar |
AOW +15000 |
470 |
1.121 |
651 |
Paar |
AOW +20000 |
0 |
422 |
422 |
Paar |
AOW +25000 |
0 |
0 |
0 |
Paar |
AOW +30000 |
0 |
0 |
0 |
Paar |
AOW +35000 |
0 |
0 |
0 |
Paar |
AOW +40000 |
0 |
0 |
0 |
Deze nota wordt ondertekend mede namens de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36208-E.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.