36 204 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen in overeenstemming te brengen met het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 (Overbruggingswet box 3)

F BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN – FISCALITEIT EN BELASTINGDIENST

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2022

Tijdens de plenaire behandeling van het wetvoorstel Overbruggingswet box 3 in uw Kamer heb ik toegezegd om op het vraagstuk van een vermeend lek in de partnerregeling in box 3 vanaf 2023 schriftelijk in te gaan. Aan deze toezegging kom ik met deze brief tegemoet.

Naar aanleiding van een artikel1 dat op het moment van het plenaire debat nog niet gepubliceerd was, hebben enkele Kamerleden vragen gesteld hoe de behandeling van partners in box 3 in de overbruggingsfase in elkaar zit en of er daadwerkelijk sprake van een lek zou zijn.

Systeemfout volgens de auteur

Het artikel stelt dat op basis van de Overbruggingswet box 3 door een systeemfout bij fiscale partners twee effectieve rendementspercentages zouden ontstaan in plaats van één. Hierdoor zouden fiscaal partners vervolgens hun totale vermogen toe kunnen delen aan de partner met het laagste effectieve rendementspercentage. Daarbij hanteert de auteur het uitgangspunt dat voor het bepalen van het effectieve rendementspercentage per partner de afzonderlijke bezittingen van de partners op basis van de eigendomsverhoudingen tussen hen worden gebruikt. Vervolgens zou na berekening van de twee effectieve rendementspercentages voor een andere verdeling kunnen worden gekozen, waarbij het gehele vermogen aan de partner wordt toegewezen die het lagere individuele rendementspercentage heeft.

Het klopt echter niet dat bij fiscale partners twee effectieve rendementspercentages worden berekend. Bij de berekening van het effectieve rendementspercentage wordt uitgegaan van de gezamenlijke rendementsgrondslag. Er geldt dus één effectief rendementspercentage voor beide fiscale partners. Vervolgens mag de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen verdeeld worden tussen de fiscale partners (artikel 5.2, vijfde lid (nieuw) en artikel 2.17, tweede lid, Wet IB 2001). Daarbij merk ik op dat sinds 2010 uit artikel 2.17, tweede lid, Wet IB 2001 volgt dat de verdeling alleen nog mogelijk is voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen.

Het voorbeeld dat de auteur noemt waarbij één partner enkel banktegoeden bezit en de andere partner enkel beleggingen bezit, leidt daarom niet tot twee uiteenlopende effectieve rendementspercentages. Het lek dat in het artikel is beschreven, doet zich dan ook niet voor.

Ter verduidelijking verwijs ik naar het rekenvoorbeeld dat in het kader van het rechtsherstel is gegeven en dat ik als bijlage bij deze brief voeg.

De systemen van de Belastingdienst zijn ingericht op de beschreven systematiek en niet op de interpretatie van de wettekst die de auteur van het artikel op het oog heeft.

Formulering in wettekst

Ik maak uit het artikel op dat de interpretatie van de partnerregeling gebaseerd is op een verschil in de formulering in de Wet rechtsherstel box 3 en de bestaande wettekst in box 3 die door de Overbruggingswet box 3 niet is aangepast.

In die al bestaande tekst van het huidige artikel 5.2, tweede lid, Wet IB 2001, dat door de Overbruggingswet box 3 wordt vernummerd naar het vijfde lid maar qua formulering ongewijzigd blijft, wordt niet expliciet vermeld dat het forfaitaire rendement berekend moet worden op basis van de waarde van de bezittingen en schulden van de belastingplichtige en diens partner tezamen. Dit volgt uit de huidige systematiek van box 3. In de nieuwe Wet rechtsherstel box 3 is dit wel expliciet opgenomen in artikel 3, vierde lid, onderdeel c, van die wet.

Ik geef toe dat dit voor de praktijk tot verwarring zou kunnen leiden, maar hier is dus geen onderscheid beoogd. In de memorie van toelichting op de Overbruggingswet box 3,2 in aanloop naar dit wetsvoorstel in meerdere Kamerbrieven3 en in tal van antwoorden op Kamervragen over dat wetsvoorstel tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is steeds benoemd dat de Overbruggingswet box 3 zo veel mogelijk aansluit bij het rechtsherstel en de systematiek van het rechtsherstel gaat voortzetten. Hier kan dus geen twijfel over bestaan.

Om voor de praktijk elk misverstand te voorkomen zeg ik toe dat ik volgend jaar een wetsvoorstel bij de Kamers van de Staten-Generaal zal indienen waarmee de wettekst van box 3 met ingang van 2024 op dat punt wordt verduidelijkt.

De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, M.L.A. van Rij

BIJLAGE:

REKENVOORBEELD4

Fiscaal partnerschap en toerekening

Partner A en partner B hebben op 1 januari 2021 de volgende bezittingen in box 3:

Bank- en spaarproducten (hierna: banktegoeden)

€ 188.000

Beleggingen (hierna: overige bezittingen)

€ 112.000

Hieruit volgt een rendementsgrondslag van € 300.000 en een gezamenlijke grondslag uit sparen en beleggen van € 200.000.

In de aangifte inkomstenbelasting 2021 is aan partner A € 100.000 toegerekend van de gezamenlijke grondslag uit sparen en beleggen en aan partner B € 100.000.

Berekening voordeel uit sparen en beleggen partner A

Huidig wettelijk stelsel

Rendementsklasse I

€ 50.000 x 67% = € 33.500

€ 33.500 x 0,03% = € 10,05

€ 50.000 x 21% = € 10.500

€ 10.500 x 0,03% = € 3,15

Rendementsklasse II:

€ 50.000 x 33% = € 16.500

€ 16.500 x 5,69% = € 938,85

€ 50.000 x 79% = € 39.500

€ 39.500 x 5,69% = € 2.247,55

Voordeel uit sparen en beleggen:

Rendementsklasse I: € 13,20

Rendementsklasse II: € 3.186,40

Totaal: € 3.199,60

Rechtsherstel

Stap 1: Splitsen in drie categorieën

Banktegoeden: € 188.000

Overige bezittingen: € 112.000

Schulden: € 0

Stap 2: Rendement berekenen

Waarde categorie 1: € 188.000

Rendement categorie 1: 0,01%

Rendement banktegoeden: € 18,80

Waarde categorie 2: € 112.000

Rendement categorie 2: 5,69%

Rendement overige bezittingen: € 6.372,80

Gezamenlijk rendement: € 6.391,60

Stap 3: Rendementspercentage

€ 6.391,6 / € 300.000 = 2,1305%

Stap 4: Nieuwe voordeel uit sparen en beleggen

2,1305% x € 100.000 = € 2.130,5

Uitkomst partner A (vóór nieuwe toerekening): Het voordeel uit sparen en beleggen wordt vastgesteld op € 2.130, omdat het op grond van onderdeel 3.1 van dit besluit berekende voordeel uit sparen en beleggen lager is dan het ingevolge de wet berekende voordeel uit sparen en beleggen.

Berekening voordeel uit sparen en beleggen partner B

Huidig wettelijk stelsel

Rendementsklasse I

€ 50.000 x 67% = € 33.500

€ 33.500 x 0,03% = € 10,05

€ 50.000 x 21% = € 10.500

€ 10.500 x 0,03% = € 3,15

Rendementsklasse II:

€ 50.000 x 33% = € 16.500

€ 16.500 x 5,69% = € 938,85

€ 50.000 x 79% = € 39.500

€ 39.500 x 5,69% = € 2.247,55

Voordeel uit sparen en beleggen:

Rendementsklasse I: € 13,20

Rendementsklasse II: € 3.186,40

Totaal: € 3.199,60

Rechtsherstel

Stap 1: Splitsen in drie categorieën

Banktegoeden: € 188.000

Overige bezittingen: € 112.000

Schulden: € 0

Stap 2: Rendement berekenen:

Waarde categorie 1: € 188.000

Rendement categorie 1: 0,01%

Rendement banktegoeden: € 18,80

Waarde categorie 2: € 112.000

Rendement categorie 2: 5,69%

Rendement overige bezittingen: € 6.372,8

Gezamenlijk rendement: € 6.391,6

Stap 3: Rendementspercentage

€ 6.391,6 / € 300.000 = 2,1305%

Stap 4: Nieuwe voordeel uit sparen en beleggen

2,1305% x € 100.000 = € 2.130,5

Uitkomst partner B (vóór nieuwe toerekening): Het voordeel uit sparen en beleggen wordt vastgesteld op € 2.130, omdat het op grond van onderdeel 3.1 van dit besluit berekende voordeel uit sparen en beleggen lager is dan het ingevolge de wet berekende voordeel uit sparen en beleggen.

Uitkomst partner A & B (vóór nieuwe toerekening): Het voordeel sparen en beleggen van partner A en partner B tezamen bedraagt: € 4.261

Nieuwe toerekening

Partner A en partner B kiezen vervolgens voor een herverdeling van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen en rekenen van de grondslag sparen en beleggen een bedrag van € 50.000 toe aan partner A en € 150.000 aan partner B.

Berekening voordeel uit sparen en beleggen partner A

Huidig wettelijk stelsel

Rendementsklasse I

€ 50.000 x 67% = € 33.500

€ 33.500 x 0,03% = € 10,05

Rendementsklasse II:

€ 50.000 x 33% = € 16.500

€ 16.500 x 5,69% = € 938,85

Voordeel uit sparen en beleggen:

Rendementsklasse I: € 10,05

Rendementsklasse II: € 938,85

Totaal: € 948,90

Rechtsherstel

Stap 1: Splitsen in drie categorieën

Banktegoeden: € 188.000

Overige bezittingen: € 112.000

Schulden: € 0

Stap 2: Rendement berekenen

Waarde categorie 1: € 188.000

Rendement categorie 1: 0,01%

Rendement banktegoeden: € 18,80

Waarde categorie 2 € 112.000

Rendement categorie 2: 5,69%

Rendement overige bezittingen: € 6.372,8

Gezamenlijk rendement: € 6.391,6

Stap 3: Rendementspercentage

€ 6.391,6 / € 300.000 = 2,1305%

Stap 4: Nieuwe voordeel uit sparen en beleggen

2,1305% x € 50.000 = € 1.065,25

Uitkomst partner A (na nieuwe toerekening): Het voordeel uit sparen en beleggen blijft of wordt vastgesteld op € 948, omdat het ingevolge de wet berekende voordeel uit sparen en beleggen lager is dan het op grond van onderdeel 3.1 van dit besluit berekende voordeel uit sparen en beleggen.

Berekening voordeel uit sparen en beleggen partner B

Huidig wettelijk stelsel

Rendementsklasse I

€ 50.000 x 67% = € 33.500

€ 33.500 x 0,03% = € 10,05

€ 100.000 x 21% = € 21.000

€ 21.000 x 0,03% = € 6,30

Rendementsklasse II:

€ 50.000 x 33% = € 16.500

€ 16.500 x 5,69% = € 938,85

€ 100.000 x 79% = € 79.000

€ 79.000 x 5,69% = € 4.495,10

Voordeel uit sparen en beleggen:

Rendementsklasse I: € 16,35

Rendementsklasse II: € 5.433,95

Totaal: € 5.450,30

Rechtsherstel

Stap 1: Splitsen in drie categorieën

Banktegoeden: € 188.000

Overige bezittingen: € 112.000

Schulden: € 0

Stap 2: Rendement berekenen

Waarde categorie 1:

Rendement categorie 1: 0,01%

Rendement banktegoeden: € 18,80

Waarde categorie 2: € 112.000

Rendement categorie 2: 5,69%

Rendement overige bezittingen: € 6.372,8

Gezamenlijk rendement: € 6.391,6

Stap 3: Rendementspercentage

€ 6.391,6 / € 300.000 = 2,1305%

Stap 4: Nieuwe voordeel uit sparen en beleggen

2,1305% x € 150.000 = € 3.195,75

Uitkomst partner B (na nieuwe toerekening): Het voordeel uit sparen en beleggen wordt vastgesteld op € 3.195, omdat het op grond van onderdeel 3.1 van dit besluit berekende voordeel uit sparen en beleggen lager is dan het ingevolge de wet berekende voordeel uit sparen en beleggen.

Uitkomst partner A en B (na nieuwe toerekening): Het voordeel sparen en beleggen van partner A en partner B tezamen bedraagt: € 4.144,65. Terwijl vóór de herverdeling het gezamenlijk voordeel sparen en beleggen € 4.261 bedroeg.


X Noot
1

E.G. Hoepelman, Partnerregeling in de Overbruggingswet box 3, Weekblad Fiscaal Recht 2022/224.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2022/23, 36 204, nr. 3.

X Noot
3

Kamerstukken II 2021/22, 35 927, nr. 125, en Kamerstukken II 2021/22, 32 140, nr. 106.

X Noot
4

Dit rekenvoorbeeld is afkomstig uit het Besluit rechtsherstel box 3, Stcrt. 2022, 17063, en is daar als voorbeeld 3 opgenomen. Het deel van de berekening dat ziet op de nieuwe toerekening tussen partners betreft alleen de situatie van het rechtsherstel box 3 en is niet relevant voor de overbruggingsperiode box 3.

Naar boven