36 202 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2023)

Nr. 51 AMENDEMENT VAN HET LID MAATOUG

Ontvangen 8 november 2022

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Na artikel XVI, onderdeel A, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 24, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Gedeelte van de belaste verkrijging tussen

en

I. indien verkregen door partner

II. indien verkregen door afstammelingen in de rechte lijn

III. in overige gevallen

€ 0

€ 130.425

10%

18%

30%

€ 130.425

 

20%

36%

40%

II

Na artikel XVII, onderdeel A, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 24, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Gedeelte van de belaste verkrijging tussen

en

I. indien verkregen door partner

II. indien verkregen door afstammelingen in de rechte lijn

III. in overige gevallen

€ 0

€ 138.642

10%

18%

30%

€ 138.642

€ 318.900

20%

36%

40%

€ 318.900 en hoger

 

30%

46%

50%

Toelichting

Dit amendement bevat een verhoging van de erf- en schenkbelasting met ingang van 1 januari 2023 en 1 januari 2024. Daarnaast regelt dit amendement dat kinderen en kleinkinderen hetzelfde tarief gaan betalen. Schenk- en erfbelasting worden geheven bij de verkrijger over de waarde van zijn verkrijging. Het tarief voor de schenkbelasting is gelijk aan het tarief voor de erfbelasting. Met name erfbelasting geldt als een economisch efficiënte vorm van belastingheffing, omdat er geen sprake is van verstoring van economische processen, of van ongewenste prikkels of neveneffecten. Daarnaast gelden erf- en schenkbelasting als één van de rechtvaardigste vormen van belasting, omdat zij geheven worden over zogenaamde «onverdiend inkomen», waar geen arbeid voor geleverd is. Aangezien de tarieven in de erf- en schenkbelasting relatief laag zijn, zeker in vergelijking met bijvoorbeeld de inkomstenbelasting, stellen de initiatiefnemers een verhoging voor die van toepassing is op zeer grote erfenissen. Hiermee wordt tevens de vermogensongelijkheid in Nederland tegengegaan, aangezien vermogen minder makkelijk van generatie op generatie kan worden doorgegeven. Aan de vrijstellingen en lagere tarieven voor kleine erfenissen verandert dit amendement niks.

De indiener stelt daarnaast voor de tarieven voor kinderen en kleinkinderen aan elkaar gelijk te stellen, door kinderen niet meer in dezelfde tariefgroep te laten vallen als partners, maar in plaats daarvan onder dezelfde groep als kleinkinderen te scharen. De tariefopbouw in de erf- en schenkbelasting kent een dubbele progressie. Er zijn twee tariefgroepen en twee tariefschijven. De eerste tariefgroep is van toepassing op de partner en kinderen (waarbij voor (achter)kleinkinderen een opslag van 80% geldt) en de tweede tariefgroep is van toepassing op overige verkrijgers. Voor de eerste tariefgroep bedraagt het huidige tarief 10% voor de eerste tariefschijf – over de eerste € 130.425 (2022) verkrijging – en 20% voor de tweede tariefschijf (over het deel van de verkrijging dat hoger is dan € 130.425), voor kleinkinderen is het tarief 18%, respectievelijk 36%. Voor overige verkrijgers bedraagt het huidige tarief 30% over de eerste € 130.425 (2022) verkrijging en 40% over het meerdere.

Het amendement houdt het volgende in. Ten eerste vallen kinderen per 1 januari 2023 niet langer onder hetzelfde tarief als de partner maar geldt voor kinderen hetzelfde tarief als voor kleinkinderen en verdere afstammelingen in de rechte lijn. Onderdeel I van dit amendement voorziet hierin. De daarin genoemde bedragen worden via de zogenoemde bijstellingsregeling per 1 januari 2023 nog aangepast met de inflatiecorrectie. Ten tweede wordt per 1 januari 2024 een derde tariefschijf geïntroduceerd voor verkrijgingen met een waarde van € 300.000 of meer. De tarieven van de derde tariefschijf liggen 10%-punt boven de huidige tarieven van de tweede tariefschijf. Dat betekent dat voor zover een verkrijging € 300.000 of meer bedraagt, daarvoor een tarief geldt van 30% voor de partner, van 46% voor kinderen en verdere afstammelingen in de rechte lijn en van 50% voor overige verkrijgers. Dit wordt bewerkstelligd door aanpassing van de tarieftabel in artikel 24, eerste lid, van de Successiewet 1956. De nieuwe tariefgroep II geldt voor kinderen en verdere afstammelingen in de rechte lijn en overige verkrijgers vallen in tariefgroep III. Onderdeel II van dit amendement voorziet hierin door invoeging van een onderdeel Aa in artikel XVII. De genoemde bedragen in de tarieftabel worden via de bijstellingsregeling per 1 januari 2024 nog aangepast aan de inflatiecorrectie.

De budgettaire opbrengst van het verhogen van het tarief voor kinderen naar het tarief voor kleinkinderen en verdere afstammelingen in de rechte lijn per 2023 levert € 898 miljoen structureel op vanaf 2023. Het introduceren van een derde tariefschijf met ingang van 2024 levert aanvullend € 212 miljoen structureel op met ingang van 2024. Tabel 1 geeft de budgettaire opbrengst van de twee voorstellen weer.

Tabel 1: budgettaire opbrengst in miljoen euro
 

2023

2024

struc

Verhogen tarief kinderen

898

898

898

Introduceren derde tariefschijf

 

212

212

Totaal

 

1.110

1.110

Maatoug

Naar boven