36 202 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2023)

Nr. 14 NADER VERSLAG

Vastgesteld 10 oktober 2022

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt nader verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

INLEIDING

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging en hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging en hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging en hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging en hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van de nota van wijziging op het Belastingplan 2023. Daarover hebben deze leden enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de nota van wijziging. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota van wijziging bij het Belastingplan 2023.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2023. Zij hebben daarover nog enkele vragen.

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2023 en heeft daarover nog enkele vragen en opmerkingen.

Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van de stukken en maakt graag gebruik van het nader verslag om nog een aantal aanvullende vragen te stellen over het Belastingplan 2023.

I. ALGEMEEN

Het lid Omtzigt merkt op dat het hem nog steeds niet duidelijk is welke belastingen nu geheven zullen worden op energie in 2023. De brief van 4 oktober jl. met nadere uitwerking van het prijsplafond1 bevat de zin: «De middelen voor de in de Miljoenennota voorgenomen verlaging van de energiebelasting in 2023 (kosten 5,4 miljard euro) worden aangewend ter dekking van het energieplafond.» Echter deze nota van wijziging, die zeer substantieel is, ligt nog niet bij de Kamer voor. Het lid Omtzigt vraagt wanneer de Kamer deze nota van wijziging kan verwachten.

Het valt het lid Omtzigt op dat in het Belastingplan 2023 gekozen wordt voor een forse verlaging van de energiebelasting (namelijk het terugdraaien van het energiepakket in het Belastingplan 2023). Hij merkt op dat de sommen die in de brieven gepresenteerd werden met en zonder energieplafond niet klopten.

In die sommen is bijvoorbeeld de heffingskorting met of zonder constant en dat klopt natuurlijk niet. Ook de energiebelasting is natuurlijk niet constant. Kan de regering dit toelichten?

Het lid Omtzigt vraagt de regering om de volgende sommen te maken en toe te lichten.

Indien de prijs van gas één euro is (exclusief belastingen en btw) en van elektriciteit 35 cent (exclusief energiebelastingen en btw), hoeveel betalen de volgende huishoudens dan in:

  • 1. 2022;

  • 2. 2023 onder het belastingplafond;

  • 3. 2023 met het prijsplafond waarbij het pakket energiebelastingen is teruggedraaid?

Het lid Omtzigt vraagt de regering ook in te gaan op de volgende situaties:

  • 1. Een huishouden dat precies de maxima van het energieplafond verbruikt;

  • 2. Een huishouden dat 7000 kWh verbruikt en geen gas;

  • 3. Een zuinig huishouden dat 400 kubieke meter gas en 1.000 kWh elektriciteit verbruikt;

  • 4. Een huishouden in een oude tochtige woning dat 2.000 kubieke meter gas en 2500 kWh elektriciteit verbruikt.

1. Aanpassen giften aftrek voor periodieke giften

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het voorstel om de giftenaftrek in de inkomstenbelasting te maximeren op 250.000 euro per kalenderjaar. De leden onderschrijven het doel van de wijziging, namelijk het tegengaan van opmerkelijke belastingconstructies. Deze leden zetten echter hun vraagtekens of deze generieke aanpak het probleem oplost, zonder een negatief effect te hebben op filantropie in brede zin. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven welk probleem het hier precies mee beoogt op te lossen? Kan de regering aan deze Kamer de werking van de giftenaftrek in het geval van periodieke giften uitleggen? Kan de regering daarbij bevestigen dat de giftenaftrek een aftrek oplevert van het belastbaar inkomen en niet van de te betalen belasting? Waarom is gekozen voor een bedrag van 250.000 euro?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader aan te geven waarom niet is gekozen om giftenaftrek uit te sluiten bij zelf opgerichte algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) in plaats van het inperken van de mogelijkheden voor filantropie in algemene zin. Heeft de regering een inschatting gemaakt wat het effect van de voorgestelde maatregel is op de mogelijkheden van goede doelen om fondsen te werven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering aangeven welke impact dit wetsvoorstel heeft op de mogelijkheden om fondsen te werven voor een goed doel? Kan de regering aangeven waarom is gekozen om terugwerkende kracht te geven aan dit wetsvoorstel tot 4 oktober 2022, 16.00 uur?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering verdere inzichten kan verschaffen van het aantal/de frequenties van misbruiken die doormiddel van deze opmerkelijke belastingconstructies worden gedaan. Hoeveel belasting in euro’s is daarmee gemoeid?

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de ANBI-afdeling maar met vijf medewerkers is uitgerust? Is opschaling mogelijk? Zo ja, per wanneer? Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat dit van belang is voor een ordentelijke afhandeling en controle op ANBI-instellingen?

De leden van de D66-fractie vragen waarom bij de toepassing van de giftenaftrek bij gewone giften gekozen is voor een plafond van tien procent van het verzamelinkomen voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek. De leden van de D66-fractie lezen dat er belastingplichtigen bestaan die met toepassing van de giftenaftrek geld doneren aan een eigen beheerde stichting om zo de studie van kinderen te bekostigen. De leden van de D66-fractie achten dit onwenselijk en vragen waarom het doneren aan de eigen stichting of vereniging door belastingplichtige niet volledig is beperkt en welke opties daartoe bestaan. De leden van de D66-fractie vragen zich bijvoorbeeld af of het tussenschuiven van een derde niet zou kunnen worden verholpen door een bepaling die verbiedt dat je direct of indirect aan een eigen ANBI schenkt. De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering zelf aankijkt tegen dit type constructies en of de regering het eens is dat deze onwenselijk zijn. Deze leden vragen tevens hoe het staat met het aanscherpen van de regels die gelden om in aanmerking te komen voor de status ANBI.

De leden van de D66-fractie lezen dat het budgettair beslag van de giftenaftrek jaarlijks gemiddeld 330 miljoen euro is van burgers en circa 5 miljoen euro van bedrijven in de Vennootschapsbelasting (Vpb). Deze leden zijn verbaasd over deze verdeling. Deze leden vragen wat de achtergrond zou kunnen zijn dat bedrijven in Nederland verhoudingsgewijs zo weinig doen aan filantropie. Deze leden vragen wat eigenlijk nog de meerwaarde is van de giftenaftrek in de Vpb, als zo weinig bedrijven daadwerkelijk er gebruik van maken.

De leden van de D66-fractie vragen welke aanbevelingen uit de evaluatie over ANBI’s en de giftenaftrek nog niet zijn doorgevoerd. De leden van de D66-fractie vragen waarom voor het bedrag van 250.000 euro is gekozen als plafond. De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre bewezen is dat een donateur zich enkel door fiscaal ingegeven motieven zich zou willen committeren aan meerderjarig doneren. De leden van de D66-fractie vragen waarom voor een overgangsperiode is gekozen, aangezien de belastingplichtigen die worden geraakt een hele kleine groep van 140 fiscale partnerschappen is.

De leden van de CDA-fractie ontvangen bij deze maatregel graag extra toelichting. Zij zijn voorstander van het aanpakken van ongewenst gebruik van de giftenaftrek, omdat deze bedoeld is om geven te stimuleren, niet om er zelf beter van te worden. Uit signalen en cijfers in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Vermogensverdeling2 (IBO) kan volgens de toelichting worden opgemaakt dat extreem hoge bedragen aan periodieke giften bestaan die de volledige grondslag voor de Inkomstenbelasting (IB) uithollen. Later in de toelichting staat dat de maatregel een zeer kleine groep vermogende belastingplichtigen raakt, naar verwachting 140. In hoeveel van deze partnerschappen is de IB grondslag tot nihil gereduceerd? En in hoeveel van de 140 gevallen was sprake van een schenking aan een eigen ANBI van een kunstwerk of aandelen waarbij het vruchtgebruik bij de schenker achterbleef? Ook vragen deze leden of een beeld kan worden gegeven hoe hoog de periodieke schenkingen in de 140 gevallen waren. Zit dit dichter tegen de 1 miljoen euro of tegen de 125 miljoen euro? Een voorbeeld wordt immers gegeven van een schenking van 25 miljoen euro, dus bij vijf periodieke giften 125 miljoen euro. In hoeverre komen dergelijke schenkingen voor? Kan de regering ook aangeven aan welke andere doelen is geschonken? Bijvoorbeeld als iemand aan het einde van zijn leven een groot deel van zijn vermogen wil schenken aan een goed doel, zoals de hartstichting of het Koningin Wilhelmina Fonds voor de Nederlandse Kankerbestrijding (KWF), is het dan in het belang van de maatschappij dat zulke schenkers mogelijk minder schenken als de fiscale behandeling van grote schenkingen anders wordt?

De leden van de CDA-fractie lezen dat een andere in het IBO genoemde beleidsoptie is om de giftenaftrek bij schenkingen aan zelf opgerichte ANBI’s te beperken. En dat bij grote periodieke giften veelal sprake is van een eigen ANBI. Deze leden vragen of ook nog overwogen is om een dubbele toets aan te brengen, waarbij in de structuur wordt doorgekeken of de schenker ook indirect bij de ontvangende ANBI betrokken is.

De regering geeft aan het afschaffen van de giftenaftrek «evident» disproportioneel te vinden. Het gebruik van het woord «evident» ontslaat de regering echter niet van het helder beargumenteren van deze keuze. De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarom om toe te lichten of de regering heeft laten onderzoeken in hoeverre de giftenaftrek daadwerkelijk van groot belang is voor het stimuleren van stichtingen en verenigingen. Kan de regering aantonen dat dit daadwerkelijk zo is?

De regering geeft verder aan het ook onwenselijk te vinden het onderscheid tussen periodieke en andere giften weg te nemen, omdat er dan geen prikkel meer is voor langdurige steun aan ANBI’s. De regering noemt echter niet de tussenweg, waarin de «reguliere» giftenaftrek komt te vervallen en de periodieke blijft bestaan, met gebruik van de regels die nu gelden voor andere giften (dus een drempel van één procent van het inkomen en een plafond van tien procent), zo merken de leden van de GroenLinks-fractie op. Kan de regering aangeven waarom zij deze tussenweg niet heeft overwogen, en of zij dat alsnog wil doen? Kan de regering daarnaast aangeven wat de budgettaire gevolgen van deze maatregel zouden zijn? De leden van de GroenLinks-fractie merken ook op dat de door de regering voorgestelde maatregel leidt tot extra uitvoeringskosten en de inzet van vijf fte’s structureel vraagt. Kan de regering aangeven wat de uitvoeringskosten zouden zijn van het invoeren van een drempel en plafond voor periodieke giften en het afschaffen van de giftenaftrek voor overige giften?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering ook om inzicht te geven in het huidige gebruik van de giftenaftrek. Welk deel van de giftenaftrek wordt gebruikt voor periodieke giften en welk deel uit overige giften? Wat is de verdeling qua omvang van de giften? Wordt de giftenaftrek vooral gebruikt door huishoudens met zeer hoge inkomens of ook door huishoudens met lagere inkomens? Welke ANBI’s ontvangen de meeste en grootste giften waarvoor de giftenaftrek wordt gebruikt?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn daarnaast benieuwd hoe de regering kijkt naar de invloed van de giftenaftrek op de democratie. De giftenaftrek leidt er immers toe dat belastingderving ontstaat, die vervolgens door particulieren ingezet wordt als filantropie, dat wil zeggen voor doelen die zij belangrijk vinden. Hiermee wordt een deel van het budget van de rijksoverheid ingezet op basis van de keuzes van rijke en vermogende individuen, in plaats van op basis van democratische besluitvorming. Vindt de regering dat passend in een parlementaire democratie?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom gekozen is voor een aftoppingsbedrag van 250.000 euro. In hoeverre sluit dit aan bij het drempelpercentage dat geldt voor niet-periodieke giften? Verder vragen deze leden of de regering voornemens is om naast aan dit aftoppingsbedrag aanvullend te handhaven op het oneigenlijk gebruik van schenkingen aan de eigen of gelieerde ANBI.

De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de aanpassing van de giftenaftrek. Waarom acht de regering deze maatregel proportioneel, en waarom is niet gekozen voor betere handhaving en toezicht op fraude in plaats van deze generieke maatregel? Heeft de regering de gevolgen van het aftoppen van de giftenaftrek op het maatschappelijk middenveld, zoals ANBI’s, in beeld gebracht? Zo ja, wat is de verwachte impact? Zo nee, waarom niet?

Waar is het maximumbedrag van 250.000 euro op gebaseerd, zo vragen de leden van SGP-fractie. In de toelichting wordt benoemd dat giften van meer dan één miljoen euro gezien worden als «extreem hoge» giften. Waarom is niet voor die grens gekozen, ook omdat in de toelichting wordt benoemd dat de regering de aftrekmogelijkheid van «excessieve giften» wil voorkomen en dat de regering van oordeel is dat het niet wenselijk is om door «extreem hoge giften» het belastbaar inkomen te reduceren tot nihil?

De leden van de SGP-fractie hebben, zoals ook benoemd in het Verslag wetsvoorstel Belastingplan 20233, vragen over dit voorstel. Geldt de maximumaftrek van 250.000 euro voor een jaar of per gift verdeeld over de duur van de periode schenking? En is het een maximumbedrag voor alle giften die een belastingplichtige doet of een maximum per ANBI?

2. Afschaffen doelmatigheidsmarge gebruikelijkloonregeling

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het voorstel om de doelmatigheidsmarge in de gebruikelijkloonregeling te schrappen. Kan de regering aangeven hoe vaak belastingplichtigen elk van de drie categorieën van artikel 12a, eerste lid Wet op de loonbelasting 1964 gebruiken? Kan de regering aangeven wat de gevolgen zijn van deze wetswijziging voor situaties waarin zekerheid vooraf is gegeven over het in aanmerking te nemen gebruikelijk loon? Kan de regering de werking van de gebruikelijkloonregeling in internationale situaties uiteenzetten, waarbij verdragstoepassing een rol speelt?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven of er andere landen zijn, bijvoorbeeld onze buurlanden, die een vergelijkbare regeling kennen? Zo nee, waarom niet en hoe is het aldaar dan geregeld? Zo ja, om welke landen gaat het dan? Kan de regering aangeven wat op dit moment de hoogte is van het gebruikelijk loon bij verschillende winstniveaus van de bv?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven hoeveel minder winst door deze maatregel door de vennootschap zal worden ingehouden. Met andere woorden, hoeveel extra winst zal als gevolg van deze maatregel in totaal in Nederland worden onttrokken aan ondernemingen? Kan de regering uitleggen waarom verhoging van het gebruikelijk loon zorgt voor (meer) neutraliteit in het belastingstelsel?

De leden van de D66-fractie lezen in de uitvoeringstoets dat het afschaffen van de doelmatigheidsmarge in de gebruikelijkloonregeling naar verwachting leidt tot meer discussies over de hoogte van het gebruikelijk loon. Deze leden vragen met welke aanpassingen in de gebruikelijkloonregeling deze discussies kunnen worden ingeperkt. De lezen van de D66-fractie vragen welke redenen er kunnen zijn om een vaststellingsovereenkomst (VSO) af te sluiten. Deze leden vragen tevens wat voor afspraken er in een dergelijk VSO worden opgenomen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de doeltreffendheid van de maatregel in principe al kan worden getoetst zodra er voldoende loonaangiften binnen zijn, waarschijnlijk al in 2025. En dat een grondigere analyse kan plaatsvinden wanneer aangiften Vpb en IB binnen zijn, per 2028. Kan de regering hierover in 2025 en 2028 aan de Kamer rapporteren?

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden met de stap die de regering zet om de doelmatigheidsmarge in het gebruikelijke loon af te schaffen. Deze leden pleiten hier al geruimere tijd voor. Wel hebben deze leden een vraag over het minimale loon (48.000 euro in 2022) dat gerekend moet worden. Dit komt deze leden als relatief laag voor. Kan de regering een onderbouwing geven voor deze ondergrens? Loopt deze bijvoorbeeld gelijk met andere regelingen? Kan de regering uitleggen of een verhoging van deze grens leidt tot complexiteitsreductie of een reductie van de werklast aangezien meer mensen automatisch dit hogere bedrag moeten toerekenen?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd te lezen dat de regering heeft besloten de doelmatigheidsmarge in de gebruikelijkloonregeling af te schaffen. Het gaat hier immers om een ongewenst belastingvoordeel voor een selecte groep. Deze leden lezen dat de doelmatigheidsmarge «in de praktijk [niet] functioneert (...); het verlaagt slechts de grens waarover de discussies gaan». Kan de regering uitleggen hoe deze uitspraak te rijmen is met het feit dat de uitvoeringskosten omhoog gaan en er vijf fte structureel nodig is bij de Belastingdienst voor deze maatregel? Kan de regering daarnaast toelichten hoe het komt dat zij deze maatregel ten tijde van het coalitieakkoord nog niet wilde nemen, en bij de Voorjaarsnota besloot de doelmatigheidsmarge slechts te beperken tot 15 procent in plaats van volledige afschaffing, ondanks het feit dat het niet-functioneren van de doelmatigheidsmarge toen al lang bekend was?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering ook te reflecteren op nut en noodzaak van de gebruikelijkloonregeling in het kader van het «boxhoppen» tussen box 1 en box 2. Kan de regering aangeven hoe hoog de uitvoeringskosten zijn en hoeveel fte nodig zijn voor de gebruikelijkloonregeling? Klopt het dat de gebruikelijkloonregeling noodzakelijk is vanwege de lagere lastendruk in box 2, en de mogelijkheid om te lenen van de eigen vennootschap? Klopt het dat zonder de gebruikelijkloonregeling de lastendruk voor aanmerkelijk belang-houders die in dienst zijn van de eigen vennootschap lager zou zijn, omdat ze dan het hogere tarief in box 1 volledig zouden kunnen ontwijken? Klopt het dat de gebruikelijkloonregeling dus overbodig zou worden als de lastendruk in box 2 gelijk zou zijn aan die in box 1 en lenen van de eigen vennootschap niet meer mogelijk zou zijn? De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering aan te geven wat de gevolgen van dit scenario zou zijn voor de belastingopbrengst en uitvoeringscapaciteit bij de Belastingdienst. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering daarnaast aan te geven of zij deze maatregelen in overweging zou willen nemen, en zo nee, waarom niet.

3. Lastenverlichting MKB

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre is of wordt uitvoering gegeven aan de Motie Hermans/Pieter Heerema4 om de werkkostenregeling (WKR) in 2023 eenmalig uit te breiden naar drie procent.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven wat er qua effecten wordt verwacht van de verhoging van de vrije ruimte met 0,22 procent. Hoe groot is het maximale voordeel per werkgever? En bij een werkgever met tien personeelsleden, het voordeel per werknemer? Welke effect verwacht de regering daarvan?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de verruiming van de WKR en de verlaging van de Aof-premie (arbeidsongeschiktheidsfonds). Zij vragen de regering aan te geven hoeveel bedrijven gemiddeld gebruikmaken van de WKR en welk aandeel van het vrijgestelde bedrag die bedrijven gebruiken.

De leden van de CDA-fractie lezen dat voor lastenverlichting MKB in de periode 2023–2027 500 miljoen euro wordt uitgetrokken en vanaf 2028 structureel 600 miljoen euro. Nu lezen deze leden bij het budgettair beslag 49 miljoen euro voor de verruiming van de werkkostenregeling en bij de toelichting van de verlaagde Aof-premie wordt aangegeven dat verlaging daarvan in 2023 230 miljoen euro kosten oplopend naar 301 miljoen euro in de periode 2024–2027 en 401 miljoen euro daarna. Kan de regering aangeven waar het overige beschikbare budget aan wordt uitgegeven? De Energie investeringsaftrek (EIA) en Milieu-investeringsaftrek (MIA) zijn in dit kader ook genoemd, deze leden zijn benieuwd wat daarvan dan de maatvoering zou zijn voor kleine werkgevers. Graag ontvangen zij nadere toelichting.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af waar de percentages voor de verhoging van de vrije ruimte binnen de werkkostenregeling op zijn gebaseerd. Kan de regering dit nader toelichten? De leden van de CDA-fractie zijn blij met de verhoging van de ruimte, omdat dit tot administratieve lastenverlichting leidt voor werkgevers en zij hun werknemers zo wat meer belastingvrij kunnen uitkeren als zij dat gewenst vinden. Deze leden vragen de regering wel in hoeverre zij verwacht dat het MKB deze maatregel als lastenverlichting zal ervaren om het effect van het hogere Vpb-tarief te dempen, aangezien gebruik van de ruimte vrijwillig is. Deze leden zien verlaging van de Aof-premies bijvoorbeeld als directer dit doel dienend.

Ten aanzien van de Aof-premietarief lezen de leden van de CDA-fractie dat dit naar verwachting met ongeveer een half procentpunt lager zal worden vastgesteld dan nu de situatie is. Deze leden vragen of het klopt dat dat op een huidig percentage van circa 5,5 procent voor kleine werkgevers is. Ook zijn deze leden benieuwd naar een beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze maatregel. Daarover is niets opgenomen in de toelichting.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de WKR onder andere wordt verruimd omdat de loonsom niet evenveel is toegenomen als de inflatie. Deze leden snappen dit voornemen, maar vragen de regering wel of dit betekent dat een loonsverhoging een nog betere oplossing zou zijn. Deelt de regering de mening dat de echte oorzaak van het geschetste probleem is dat de lonen achterblijven, en dat werkgevers voor zover mogelijk de lonen zouden moeten verhogen? Kan de regering toelichten hoe zij de positie van de overheid als grootste werkgever ziet, en of zij van mening is dat zij in dit kader het goede voorbeeld zou moeten geven?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten aanzien van de verhoging van de vrije ruimte over de eerste 400.000 euro van de fiscale loonsom en de verlaging van de Aof-premie voor kleine bedrijven of de regering van mening is dat dit, analoog aan het meerschijfstarief in de vpb, een prikkel vormt om een bedrijf te splitsen, en of de regering voornemens is dit te evalueren.

De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de invulling van het pakket lastenverlichting voor ondernemers. Dit pakket bedraagt volgens de toelichting in de jaren 2023 tot en met 2027 500 miljoen euro en vanaf 2028 structureel 600 miljoen euro. Deze leden vragen of de verruiming van de werkkostenregeling hier ook onder valt, aangezien dit feitelijk geen lastenverlichting is. Deze verruiming zorgt er voor dat werkgevers meer ruimte hebben om hogere onbelaste vergoedingen kunnen verstrekken. De leden van de SGP-fractie zijn hier groot voorstander van, maar wijzen er wel op dat dit niet leidt tot lastenverlichting voor ondernemers. Graag ontvangen deze leden een overzicht van alle maatregelen die in dit pakket vallen, inclusief de budgettaire vertaling, zowel in de jaren 2023 tot en met 2027 als in het pakket vanaf 2028.

Het lid van de BBB-fractie heeft vragen over de lastenverlichting MKB in relatie tot de afschaffing van de Fiscale Oudedags Reserve (FOR) voor ondernemers.

Van de drie doelen die de regering noemt voor het afschaffen van de FOR is er volgens het lid van de BBB-fractie maar één geldig.

Als eerste doel noemt de regering het komen tot een meer gelijke behandeling van ondernemers met werknemers in loondienst en directeur groot aandeelhouders.

Werknemers en ondernemers zijn geen gelijke gevallen, die dus ook niet gelijk behandeld kunnen/moeten worden. Werknemers hebben geen bedrijfsmiddelen en hoeven daarin dus ook niet te investeren. Ondernemers wel. De FOR biedt al decennia kleine ondernemers de mogelijkheid om bedrijfsmiddelen «intern» te financieren, dus met geld uit het eigen bedrijf. Ook de directeur-grootaandeelhouder is geen gelijk geval aan de ondernemer. De directeur grootaandeelhouder rekent in zijn bv jaarlijks namelijk een veel lager percentage vennootschapsbelasting af, waarna een relatief groot deel van de winst overblijft om te investeren in bedrijfsmiddelen.

Afschaffing van de FOR benadeelt volgens het lid van de BBB-fractie dus vooral de kleine en startende ondernemer die niet in aanmerking komt voor bancaire financiering en niet groot genoeg is om zijn rechtsvorm te wijzigen naar een bv. Het voorstel van de regering leidt tot een gelijke behandeling van ongelijke gevallen en laat minder ruimte voor eigen verantwoordelijkheid en eigen prioriteiten van de ondernemer. Hoe kijkt de regering hier zelf tegenaan?

Als tweede doel noemt de regering het tegengaan van gebruik voor belastinguitstel, misbruik dus. Iedere vorm van pensioenopbouw betreft volgens het lid van de BBB-fractie echter een vorm van belastinguitstel. Dat geldt evenzeer voor het pensioen van de werknemer, de ambtenaar en de directeur grootaandeelhouder. Ook het in het voorstel genoemde alternatief voor de FOR, het gebruikmaken van «de derde pijler» via een pensioenuitvoerder, is niks anders dan een vorm van belastinguitstel. Dit is dus een oneigenlijk argument. Kan de regering dat bevestigen?

Het derde genoemde doel betreft het «ervoor zorgen dat reële oudedagsvoorzieningen extern worden ondergebracht». Dat doel zal bereikt worden met het afschaffen van de FOR, omdat de FOR per definitie een «interne» oudedagsvoorziening betreft. Het is wel de vraag of het wenselijk is om «interne» pensioenopbouw volledig onmogelijk te maken. Het door de regering afdwingen van «externe» pensioenopbouw betekent volgens het lid van de BBB-fractie een duidelijke verslechtering van de liquiditeitspositie van de kleine ondernemer die zich met hogere kostprijzen geconfronteerd ziet. Het ligt voor de hand dat deze ondernemers het zich dus niet kunnen/willen veroorloven jaarlijks een substantieel bedrag aan liquide middelen «extern» onder te brengen. Het afschaffen van de FOR leidt zodoende tot minder investeringen in de kleine onderneming en minder pensioenopbouw voor de kleine ondernemer. Hoe kijkt de regering tegen dit mogelijke effect aan? En vindt de regering dit wenselijk?

Het afschaffen van de FOR leidt volgens het lid van de BBB-fractie ook niet tot vereenvoudiging van het belastingstelsel. Het leidt hoe dan ook tot versnippering van het pensioen van ondernemers. De reeds opgebouwde «FOR’s» kunnen immers conform huidige regels worden afgewikkeld. Dat betekent dat de FOR in de belastingaangifte blijft terugkomen, dat de Belastingdienst daar nog steeds (controle-)capaciteit aan kwijt is en dat ondernemers voor hun pensioen dus afhankelijk gaan worden van verschillende regels (een deel van het pensioen dat ziet op de oude FOR, en een deel dat ziet op «derde pijler» pensioen of «privé» pensioen). Kan de regering de redenering van het lid van de BBB-fractie in deze volgen?

Veel ondernemers doteren (pas) aan de FOR bij het opstellen van hun aangifte inkomstenbelasting in het jaar volgend op het betreffende kalenderjaar, stelt het lid van de BBB-fractie. Bij afschaffing van de FOR per 1 januari 2023 zullen de meeste ondernemers pas medio 2024 tot de ontdekking komen dat het op die wijze opbouwen van pensioen niet meer mogelijk is. Wat wordt er gedaan in de sfeer van informatievoorziening? Is de regering bereid ondernemers toe te staan om bedragen die in 2024 worden gestort als «derde pijler» pensioen bij hun aangifte in 2023 in aftrek te laten brengen om zodoende het liquiditeitsnadeel van deze ondernemers zoveel mogelijk te beperken?

Een eigenaar van een bedrijf in Gelderland liet dit voorjaar bij al zijn medewerkers zonnepanelen aanleggen. Een ICT-ondernemer uit Nunspeet stuurde alle medewerkers een mail met de uitnodiging om samen met personeelszaken en de directie naar oplossingen te zoeken voor wie in geldproblemen komt. Daarom stelt het lid van de BBB-fractie voor om het mogelijk te maken dat bedrijven die dat kunnen betalen hun werknemers een extra bedrag van 2.000 euro belastingvrij kunnen schenken bovenop hun normale beloning en WKR regeling. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Het lid van de BBB-fractie ziet graag dat de regering het net als in België mogelijk maakt dat werkgevers én werknemers bijvoorbeeld tijdelijk tot eind 2024, de kans geven om vier uur per week boven op hun huidige uren extra én onbelast te werken. Wil de regering deze kosteloze oplossing meenemen in het Belastingplan 2023?

4. Nultarief en vrijstelling voor de algemene bestedingsbelasting op de invoer, levering en installatie van zonnepanelen, zonnecollectoren en windturbines

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen wijziging. Deze leden onderschrijven de doelstelling van de regering om verduurzaming ook op Bonaire, Sint Eustatius en Saba te stimuleren. Zij vragen of de regering problemen voorziet met ondernemers die grootschaliger gebruik willen maken van zonnepanelen, zonnecollectoren of windturbines. Deze leden vragen of ondernemers in dat geval minder in aftrek mogen brengen dan elektriciteitsbedrijven. Deze leden begrijpen waarom een nultarief het meest geschikt is voor elektriciteitsbedrijven, zij vragen waarom het nultarief niet ook geschikter zou zijn voor ondernemers en particulieren. Zij vragen of er een verschil is in het budgettaire beslag van een nultarief dan wel vrijstelling.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met het voornemen de invoer, levering en installatie van zonnepanelen, zonnecollectoren en windturbines onder het nultarief in de btw onder te breng.

Eén van de opties die steeds op tafel komt is dat mensen verder moeten besparen. Maar om in aanmerking te komen voor isolatiesubsidies moet dat worden uitgevoerd door een bedrijf, bedrijven die door de druk op klimaatbeleid nu al geen tijd hebben waardoor mensen moeten wachten, zo merkt het lid van de BBB-fractie op. Deze bedrijven schreeuwen om personeel en kennen lange wachttijden. Op welke termijn kan de regering een noodregeling treffen zodat mensen een voucher kunnen krijgen om zelf maatregelen te treffen zoals in de aangenomen motie Van der Plas5 al lang geleden is beschreven?

Het lid van de BBB-fractie vraag zich verder af: kunnen we niet beter de btw afschaffen op isolatiematerialen dan op zonnepanelen die toch al een prima rendement hebben? Want energie die je bespaart, hoef je ook niet op te wekken. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? En kan het elektriciteitsnet dit allemaal wel aan? Waarom een regeling voorstellen die praktisch niet eens uitvoerbaar is qua capaciteit van de installatiesector, het elektriciteitsnet en bovendien niet direct leidt tot de zo gewenste vermindering van het gasverbruik. Wil de regering dit overwegen?

5. Wijziging Mijnbouwwet in verband met een tijdelijke verhoging van de cijns

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat de inzet van Nederland erop is gericht de mijnbouwheffing (cijns) te kwalificeren als een equivalent measure. Kan de regering aangeven waarom gekozen wordt om de solidarity contribution in te voeren voor het jaar 2022?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering heeft overwogen om het bij een cijnsheffing te houden in plaats van het implementeren van verschillende soorten heffingen over verschillende jaren. Wat waren de overwegingen?

De leden van de VVD-fractie lezen in de stukken gepresenteerd op Prinsjesdag dat de regering een handreiking heeft gedaan aan de industrie «om te komen tot bindende afspraken die per saldo tenminste gelijk zijn aan de in de Miljonennota ingeboekte opbrengst van de cijnsverhoging van 2,8 miljard euro.» Deze bijdrage zou dienen als vervanging van de cijnsverhoging. Deze leden vragen of er met de industrie is gesproken over de cijnsheffing en de solidarity contribution. Staat het aanbod nog? En zo ja, hoe wordt daaraan vorm gegeven? Kan de regering een onderbouwing geven van de ingeschatte baten die de solidarity contribution en de tijdelijke cijnsheffing moeten opleveren? Zijn dat doelbedragen of slechts inschattingen? Is er sprake van overlap tussen de solidarity contribution en de (verhoging van de) mijnbouwheffing? Met andere woorden, kan het zo zijn dat (over)winst die wordt belast onder de solidarity contribution ook wordt belast door de hogere cijns en dus dubbele heffing veroorzaakt?

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de regering kan aangeven hoe groot zij de juridische risico’s inschat van de verhoging van de cijns. Kan de regering aangeven wat het effect van de stapeling van maatregelen met terugwerkende kracht zal zijn op de investeringsbereidheid van private partijen in Nederlandse gasvelden? Welke effect heeft dit op de toekomstige leveringszekerheid en zelfvoorziening van Nederland en/of Europa? Is de regering bereid te overwegen om de extra heffingen te combineren met incentives voor investeringen in nieuwe velden zoals bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk?

De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de wijziging in de Mijnbouwwet. Deze leden onderstrepen het doel van de wet om vergunninghouders die aardgas winnen en profiteren van de hoge gasprijzen terwijl de kosten voor hen gelijk blijven een bijdrage te laten leveren in het helpen van huishoudens die in deze energiecrisis geconfronteerd worden met explosief gestegen gasprijzen.

De leden van de D66-fractie vragen of de uitzondering voor de vier concessies van vóór 1965 betekent dat de houders van deze concessies geen bijdrage leveren aan de solidariteitsheffing. Deze leden vragen tevens hoeveel extra belastinginkomsten zouden worden gegenereerd wanneer deze wél onder het toepassingsbereik van de aanpassing zouden worden gebracht. De leden van de D66-fractie vragen waarom voor deze concessies het voor hen geldende regime met betrekking tot financiële afdrachten nooit is aangepast, en zij vragen of keuzes die zijn gemaakt in het verleden dan ook altijd een reden zijn om iets in de toekomst niet toch anders te doen. De leden van de D66-fractie vragen waarom het instellen van een nieuwe heffing voor deze groep niet proportioneel zou zijn, want de concessies worden immers dan allemaal op dezelfde manier behandeld. De leden van de D66-fractie lezen dat de tarifering van de Mijnbouwwet is gebaseerd op een aantal aannames rondom de kosten van het winnen van aardgas. Deze leden vragen welke aannames dit zijn en of deze nog steeds actueel zijn. De leden van de D66-fractie lezen dat dit cijnssysteem uitgaat van de olieprijs als referentie voor het tarief. Deze leden vragen waarom niet van de gelegenheid gebruik is gemaakt om het systeem te verfijnen en het cijnssysteem te koppelen aan de gasprijs.

De leden van de D66-fractie vragen waarom er is gekozen voor een tarief van 65 procent en niet, bijvoorbeeld, een tarief van 75 procent. Deze leden lezen dat dit wordt beschouwd als de juiste balans, en deze leden vragen welke balans precies wordt bedoeld. De leden van de D66-fractie vragen of en welke juridische risico’s kleven aan deze aanpassing. De leden van de D66-fractie vragen of kan worden toegelicht wat de bijzondere standstillbepaling precies betekent. De leden van de D66-fractie vragen of de standstillbepaling kan worden afgeschaft en zo nee, waarom niet. Deze leden vragen waarom ooit ertoe is besloten om een dergelijke bepaling op te nemen en wat de functie hiervan is. De leden van de D66-fractie vragen wat het belang is van een stabiel mijnbouwklimaat. De leden van de D66-fractie vragen wat de meest recent afgegeven mijnbouwvergunning is en hoeveel er in totaal in Nederland zijn afgegeven. De leden van de D66-fractie vragen wanneer de regering van plan is te heroverwegen of verlenging van deze maatregel nodig is. De leden van de D66-fractie vragen of de roep vanuit de samenleving aan de bedrijven die veel geld verdienen aan de gestegen energieprijzen ook onderdeel is van het zogenaamde gerechtvaardigde belang. De leden van de D66-fractie vragen wat wordt bedoeld met de frase dat de cijns als kostenpost aftrekbaar zijn voor het winstaandeel.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel om de cijnzen voor gaswinning tijdelijk te verhogen. Zij lezen dat hierbij is gekozen voor een heffing van 65 procent op de omzet die is behaald met de verkoop van gas bovenop een prijs van 0,50 euro per kubieke meter. De heffing op omzet die is behaald tot een verkoopprijs van 0,50 euro per kubieke meter loopt volgens het reguliere schijvenstelsel. Deze maatregel levert 2,8 miljard euro op over de jaren 2023–2025. Kan de regering ook inzicht geven in de aanvullende inkomsten vanuit de reguliere heffingen vanwege de gestegen gasprijzen? Tot voor kort was immers geen sprake van een prijs van 0,50 euro per kubieke meter, maar minder. De reguliere heffingen leveren nu dus ook al meer op.

Omdat de gemiddelde prijzen jarenlang ruim onder de 0,50 euro per kubieke meter lagen, zijn de leden van de D66-fractie van mening dat het verhoogde tarief al vanaf een lagere prijs zou moeten gelden. Zij stellen 0,35 euro per kubieke meter als grens voor. Kan de regering deze wijziging nog doorvoeren? Zo nee, waarom niet? Deze leden zijn ook van mening dat de reguliere tarifering van cijns anders moet. Kan de regering onderzoeken hoe dit stelsel kan worden aangepast en de percentages kunnen worden verhoogd, in ieder geval voor nieuwe vergunningen, maar bij voorkeur ook voor bestaande vergunningen?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat ook al moet worden voorzien in een ophoging van de cijnzen voor aardolie. Die prijzen zullen immers ook stijgen. Waarom zijn de cijnzen voor aardolie niet ook alvast verhoogd? Zal de regering dit alsnog doen? In algemene zin zijn de leden van de D66-fractie overtuigd van het principe «de vervuiler betaalt», zo ook in het geval van aardolie- en -gaswinning. Is de regering van mening dat dit principe nu voldoende is toegepast, of worden er nog steeds grote winsten behaald bij het winnen van aardolie en -gas? Ook vernemen deze leden dat er langetermijncontracten zijn afgesloten tussen producenten en afnemers en dat afnemers hun gecontracteerde gasvolumes nu doorverkopen tegen hoge prijzen. Kunnen deze doorverkopers ook extra belast worden?

De leden van de PVV-fractie merken op dat de verhoging van de cijns niet zal gelden voor vier concessies die vóór 1965 zijn verleend. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoe deze concessies in verhouding staan tot het totaal aantal verleende concessies? Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven wat de budgettaire raming zou zijn indien deze vier concessies niet uitgezonderd zouden zijn?

De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om nader toe te lichten waarop de verwachting gebaseerd is dat de hoge gasprijs tijdelijk van aard is.

De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat een solidariteitsheffing wordt ingevoerd door middel van verhoging van de mijnbouwheffing, gericht op overmatige winsten. Deze leden lezen dat de regering nog zal bezien in hoeverre er gevolgen zijn voor de voorgestelde cijnsverhoging vanwege het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen, waarin ook een solidariteitsbijdrage van de fossiele sector wordt voorzien. Deze leden vragen in hoeverre de regering verwacht dat deze bijdrage overlapt met de verhoging van de cijns en hoe de regering hiermee wil omgaan. Wanneer komt hier naar verwachting duidelijkheid over? Heeft de regering ook gekeken naar de optie om met terugwerkende kracht over 2022 de cijns te verhogen, omdat ook in dat jaar overwinsten zijn behaald en inwoners ook in 2022 te maken hebben met een enorm gestegen energierekening?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat een verhoging van de cijns gezien de budgettaire uitdagingen van de Staat en de buitenproportionele winsten die gemaakt worden door bedrijven vanwege de hoge gasprijs gerechtvaardigd is. Wel hebben zij een aantal vragen over gekozen methode en de gebruikte grenzen en tarieven. Waarom kiest de regering voor een percentage van 65 procent over het deel van de omzet van boven de 0,50 euro? Is het niet zo dat dit deel pure overwinsten zijn? Waarom wordt niet gekozen om driekwart of 90 procent in te houden om te helpen met het financieren van koopkrachtmaatregelen? Ook zetten deze leden vraagtekens bij het gehanteerde tarief van 0,50 euro. De toelichting van de nota van wijziging geeft aan dat de gemiddelde prijs voor een kuub gas tussen de 0,13 en 0,12 euro schommelt en in 2032 op 0,37 euro stond. De aan het woord zijnde leden lijkt het dan een relatief grote marge om pas vanaf 0,50 euro extra cijns te gaan heffen. Is de regering bereid om zowel het cijnstarief te verhogen als de grens wanneer dit tarief wordt toegepast te verlagen? Zo nee, waarom niet? Verder zouden deze leden willen vragen naar de heffing op de reeds bestaande schijven. Ziet de regering mogelijkheden om de cijns binnen deze tarieven te verhogen? Zo ja, als dit mogelijk is waarom wordt hier niet voor gekozen?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de verhoging van de cijns voor vier concessies niet gaat gelden, omdat dat neer zou komen op het invoeren van een nieuwe heffing voor deze bedrijven. Kan de regering toelichten waarom zij dit niet proportioneel acht? Kan zij daarnaast toelichten wat de budgettaire opbrengsten zijn van het wél laten gelden van de verhoging voor deze concessies, en wat de uitvoeringskosten zouden zijn?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar welk deel van de overwinsten door de verhoging van de cijns wordt verrekend. Kan de regering door middel van scenario’s toelichten in hoeverre er na implementatie van deze maatregel nog steeds sprake zal zijn van overwinsten? En als dat zo is, ziet de regering dan nog mogelijkheden om verdere maatregelen te nemen om deze overwinsten aan de gemeenschap ten goede te laten komen? Is het mogelijk om de tarieven nog nader aan te passen als de regering of de Kamer dat nodig acht? Wanneer ziet de regering mogelijkheden voor bijsturing?

Kan de regering nader toelichten waarom gekozen is voor een maatregel die alleen van toepassing is op de winning van aardgas en niet die van aardolie? De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat op aardolie ook hoge winsten worden gemaakt, en dat het daarom niet vreemd zou zijn deze overwinsten sterker te belasten. Deelt de regering deze mening?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar een nadere onderbouwing van het gekozen tarief van 65 procent. Waarom is de regering van mening dat juist dit percentage de juiste balans is tussen enerzijds het belang van burgers en dat van vergunninghouders? Wat zouden de budgettaire opbrengsten of kosten zijn van een één procentpunt hoger of lager percentage, en zijn deze meeropbrengsten constant? Zijn er mogelijke tweede orde-effecten, en is het mogelijk dat energiebedrijven als gevolg hiervan minder gaan produceren? En is een soortgelijke heffing ook mogelijk in de energiemarkt, waar aanbieders van goedkope, veelal duurzame, energie nu veel geld krijgen voor hun productie, terwijl de productiekosten niet in gelijke mate zijn gestegen?

De leden van de SGP-fractie hebben aanvullende vragen over het uitzonderen van vier concessies. Wat zijn de extra opbrengsten als deze niet uitgezonderd worden? Kan de regering uitgebreider toelichten waarom het noodzakelijk is deze concessies uit te zonderen?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom gekozen is voor de grens van 0,50 euro per kubieke meter? Kan de regering toelichten wat de budgettaire opbrengsten zijn per een verlaging van 0,01 euro per kubieke meter? Daarnaast vragen deze leden wat de budgettaire opbrengsten zijn per procentpunt verhoging van het tarief (voorgesteld 65 procent).

De leden van de SGP-fractie constateren dat de maatregelen enkel gelden voor de jaren 2023 en 2024. Tegelijk is de gasprijs, en daarmee de winst, reeds in 2022 enorm gestegen. Deze leden begrijpen dat een belasting met terugwerkende kracht onwenselijk is. Heeft de regering echter overwogen al in 2022 de winsten hoger te belasten? Wat is hierin mogelijk? Is bijvoorbeeld een verhoging van de cijns in de resterende tijd in 2022 nog mogelijk, bijvoorbeeld met een nota van wijziging die direct ingaat?

Het lid Omtzigt merkt op dat extreme gasprijsontwikkeling reeds een tijd aan de gang is en vraagt de regering of het mogelijk is om deze specifieke maatregel los van het Belastingplan 2023 eerder in te laten gaan, zodat de maatregel ook van toepassing is op de extreme omstandigheden op de gasmarkt in 2022. Het lid Omtzigt vraagt of het niet mogelijk is de maatregel (tijdelijke verhoging van cijns) per 1 november in te laten gaan, aangezien er grote overwinsten gemaakt worden. Is de regering bereid om dit uit het wetsvoorstel te halen, het bijvoorbeeld separaat in te dienen en de Kamer te verzoeken dit onmiddellijk te behandelen?

II. Artikel/Onderdeelsgewijs

Onderdeel: Inkomensbeleid (arbeidskorting)

Het lid Omtzigt vindt de arbeidskorting een onoverzichtelijke regeling die voor de belastingplichtige moeilijk te doorgronden is. Het instrument is vaag en het is onduidelijk welk gedrag het instrument nu precies poogt te verwezenlijken. Het lid Omtzigt vindt het vreemd dat het Belastingplan 2023 vele maatregelen kent ter vereenvoudiging van het belastingstelsel maar dat de regering hier de bal heeft laten liggen. Dit is de reden waarom het lid Omtzigt benieuwd is of de regering vereenvoudiging van de arbeidskorting heeft overwogen en wat de reden is dit niet te doen.

Daarnaast wil het lid Omtzigt graag nader inzicht krijgen in de gevolgen van de verhoging van de arbeidskorting. Hij heeft de indruk dat de regering de effecten op bijvoorbeeld mensen die arbeidsongeschikt zijn, onderschat. Het lid Omtzigt benoemt een aantal situaties, ervan uitgaande dat betrokkenen wonen in een huurwoning van 750 euro huur per maand en 20.000 euro vermogen in box 3 hebben. Hij vraagt de regering de netto maandinkomens (na belastingen) afzonderlijk in ogenschouw te nemen. Bij elke beschreven situatie geldt de vraag wat het netto maandinkomen is.

  • 1. Een persoon die 38.000 euro per jaar verdient;

  • 2. Een zzp’er die 44.000 euro verdient en aan aov-premie en pensioenpremie van totaal 6.000 euro betaalt dus ook op vergelijkbaar 38.000 euro uitkomt.

  • 3. Een alleenstaande ouder (het kind is zes jaar oud en kosten kinderopvang van 18.000 euro) die 38.000 euro per jaar verdient;

  • 4. Een persoon die 38.000 euro per jaar verdiende en daarna in de categorie WGA 80–100 terecht komt (idem voor een alleenstaande ouder);

  • 5. Een persoon die 38.000 euro per jaar verdiende, in de WGA komt met 75 procent arbeidsongeschiktheid en die de restverdiencapaciteit van 9.500 euro (dus een forse duurbeperking) niet weet te benutten;

  • 6. Een persoon die 38.000 euro per jaar verdiende, in de WGA komt met 75 procent arbeidsongeschiktheid en die de restverdiencapaciteit van 9.500 euro (dus een forse duurbeperking) wel weet te benutten.

Het lid Omtzigt vraagt of de regering daarnaast voor elk van deze casussen de gemiddelde belastingdruk kan uitrekenen. Kan de regering aangeven of de inkomensterugval die persoon 1 (of 3) heeft proportioneel en billijk is en hier toelichting bij geven? Bovendien is het lid Omtzigt benieuwd of met de groep WIA-gerechtigden genoeg rekening werd gehouden toen de regering het besluit nam om de arbeidskorting zo te verhogen? Kan hier op een toelichting worden gegeven waarom wel of niet. Het lid Omtzigt leest dat de verhoging van de arbeidskorting wederom fors is. Kan de regering meer inzicht in de ontwikkeling geven door een tabel te maken van de arbeidskorting per jaar vanaf 2001 (nieuwe belastingstelsel) tot nu?

Onderdeel: Algemene toelichting maatregelen in wetsvoorstel Belastingplan 2023

Het is het lid Omtzigt niet ontgaan dat de afbouw van de heffingskortingen wederom hoger is dan in voorgaande jaren. Volgens zijn berekeningen is het belastingstelsel vanaf ongeveer 37.000 euro nu vooral degressief. Hij verzoekt de regering de tabel bijzondere beloningen behoren bij de witte tabel in 2023 te publiceren en aan te geven wat de marginale tarieven zijn die betaald moeten worden bij bijzondere beloningen.

Kan de regering het netto inkomen uitrekenen van een gezin in onderstaande twee situaties er van uitgaande dat het gezin in een huurwoning woont, één kind heeft van vier jaar en geen box 2 of box 3 inkomsten heeft.

  • Beide ouders werken 20 uur en verdienen elk 26.000 euro (geen kinderopvang);

  • Een ouder verdient 52.000 euro en de andere heeft geen inkomsten.

Onderdeel: Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)

Het lid Omtzigt constateert dat deze korting wordt afgebouwd tot nihil. Het lid Omtzigt is benieuwd of het klopt dat als beide ouders 30.000 euro bruto loon hebben, geen verdere aftrekposten in box 1 en hun eerste kind wordt geboren op 31 december 2024, zij nog 12 jaar deze korting (2023 2.694 euro) krijgen terwijl in dezelfde situatie als het kind op 1 januari 2025 wordt geboren de ouders niets krijgen.

Het lid Omtzigt vraagt of het niet vreemd is dat nu beslist wordt dat terwijl deze korting wordt afgeschaft de korting nog wel gaat gelden voor kinderen die nu nog niet geboren of verwekt zijn. Had het niet meer voor de hand gelegen, gelet op de toekomstige afschaffing, om deze korting in 2023 te verlagen in plaats van te verhogen en de korting de komende jaren verder af te bouwen tot nul in 2029? Het lid Omtzigt benadrukt dat dan het einde van deze regeling acht jaar eerder is en we niet te maken zouden hebben met een harde datumgrens.

Onderdeel: Box 3 overgangsregeling 2023

Graag ontvangt het lid Omtzigt berekeningen van de volgende twee situaties voor 2023, peildatum 1 januari 2023.Uitgaande van forfaitere rendementen op spaargeld van nul en overige bezittingen van 5,5 procent en van schulden 2,5 procent. Betreft in beide gevallen een echtpaar met beiden een box 1 inkomen van 30.000 euro:

  • Situatie 1: ze hebben per 1-1-2023 20.000 euro spaargeld een verhuurd pand met waarde 800.000 euro met daarop een hypotheek van 700.000 euro.

  • Situatie 2: ze hebben per 1-1-2023 10.000 euro spaargeld een verhuurd pand met waarde 800.000 euro met daarop een hypotheek van 700.000 euro.

Tot slot roept het lid Omtzigt de discussie tijdens de Algemeen Financiële Beschouwingen in herinnering. Hij vroeg toen heel precies aan te geven hoe de gang van zaken zal zijn bij kleine spaarders die over 2017 een verzoek voor ambtshalve verminderingen willen doen. Dat kan tot 31 december 2022. Het lid Omtzigt merkt op dat het afgewezen zal worden, maar bezwaar en beroep open staat. Het lid Omtzigt vraagt of iedereen, die kans wil maken om iets terug te krijgen, voor 31 december 2022 alsnog dat verzoek moet doen en ook weer tijdig in bezwaar of beroep moet gaan? Of is de regering bereid en in staat om op dit proces wel een soort massaal bezwaarprocedure uit te voeren, zodat de Belastingdienst en de rechterlijke macht niet onmiddellijk honderdduizenden verzoeken moeten behandelen?

De voorzitter van de commissie, Tielen

Adjunct-griffier van de commissie, Kling


X Noot
1

Kamerstuk 36 200, nr. 77.

X Noot
2

Kamerstuk 35 925-IX, nr. 38.

X Noot
3

Kamerstuk 36 202, nr. 8.

X Noot
4

Kamerstuk 36 200, nr. 17.

X Noot
5

Kamerstuk 35 925, nr. 61.

Naar boven