36 200 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023

Nr. 12 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 november 2022

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 17 oktober 2022 voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij brief van 10 oktober 2022 zijn ze door de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoord voor de onderdelen Cultuur en Media.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

De adjunct-griffier van de commissie, Huls

2

Kan er in kaart worden gebracht hoeveel middelen er bij andere ministeries uitgegeven wordt aan cultuur, de creatieve industrie en erfgoed, en waaraan dit wordt besteed? Zijn er bij andere ministeries subsidies beschikbaar voor culturele ontplooiing of behoud/verduurzaming van erfgoed en welke zijn dit?

Een aantal voorbeelden van financiering van de bovengenoemde sectoren door andere ministeries zijn: het Ministerie van Defensie subsidieert een aantal musea zoals het Nationaal Militair Museum in Soesterberg en het Marinemuseum in Den Helder. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport subsidieert diverse musea en herinneringscentra over de Tweede Wereldoorlog zoals Kamp Amersfoort en Kamp Westerbork. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken besteedt middelen in het kader van het internationaal cultuurbeleid. Het Rijksvastgoedbedrijf hanteert een percentageregeling voor beeldende kunst bij de bouw van nieuwe rijksgebouwen. Daarnaast kan het zijn dat bestedingen bij andere ministeries niet primair gericht zijn op cultuur, de creatieve industrie en erfgoed, maar dat deze sectoren daar wel van profiteren. Voor verduurzaming van gebouwen bijvoorbeeld zijn diverse subsidieregelingen van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Economische Zaken en Klimaat beschikbaar, zoals de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) en de subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA). Deze regelingen zijn gericht op het verduurzamen van woningen, respectievelijk maatschappelijk vastgoed, maar komen ook nadrukkelijk ten goede aan (rijks)monumenten. Een ander voorbeeld is dat er bij de realisatie van nieuwe (weg)infrastructuur door het Rijk ook kosten voor archeologisch onderzoek aan de orde kunnen zijn. Dit maakt dan onderdeel uit van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Deze voorbeelden laten tegelijkertijd zien dat het lastig is om uitgaven aan cultuur, creatieve industrie en erfgoed af te bakenen en uit de begrotingen van alle departementen te halen. Verwacht mag worden dat er bij andere departementen wel uitgaven zijn, maar het zwaartepunt bij de begroting van OCW ligt.

244

Hoeveel van het BNP1 wordt op dit moment uitgegeven aan cultuurbeleid? Hoeveel van het BNP van omringende landen (Frankrijk, Duitsland en België) wordt uitgegeven aan cultuur? Wordt een percentage van het BNP daar gebruikt als benchmark voor het totaal te besteden bedrag aan cultuur?

Voor Nederland is de beste bron voor een antwoord op deze vraag de Satellietrekening cultuur en media. Deze wordt om de drie jaar gemaakt door het CBS in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De meest recente versie behandelt het jaar 2018. In dit antwoord volgen we de begrippen uit deze publicatie van het Bruto Binnenlands Product (BBP) omdat BNP in deze publicatie niet wordt gebruikt. Volgens het CBS bedroeg het totale BBP in 2018 € 773.987 miljoen. De totale overheidsuitgaven (alle overheden samen) aan cultuur (op basis van COFOG 8.2) was in 2018 € 3.475 miljoen (0,45 procent van het BBP). Zie voor meer details: Satellietrekening cultuur en media 2018.

Een internationale vergelijking is mogelijk met behulp van Eurostat-cijfers. Voor de gevraagde landen bedraagt het percentage totale overheidsuitgaven cultuur als aandeel van het Bruto Binnenlands Product (BBP) of Gross Domestic Product (DGP): België 0,5 procent; Duitsland 0,5 procent; Frankrijk 0,7 procent en Nederland 0,5 procent in 2020 (bron: General government expenditure by function (COFOG)).

Voor zover bekend bestaan er in Frankrijk, Duitsland en België geen benchmarks voor het totaal te besteden bedrag aan cultuur.

245

Waarom is als meetpunt voor cultuurbereik gekozen voor indicatoren zoals bezoeken aan culturele instellingen? Welke indicatoren worden er in andere EU-landen gebruikt voor beoordeling en evaluatie van het cultuurbeleid van de overheid?

Deze kengetallen geven de belangrijkste ontwikkelingen van het cultuurbereik weer en geven een lange termijn zicht op het culturele gedrag van mensen. Hiermee wordt zicht gehouden op de algemene doelstelling voor artikel 14, namelijk het bevorderen van de deelname aan cultuur. Deze kengetallen zijn ontleend aan de Vrijetijdsomnibus (VTO) die inzicht geeft in cultureel bezoek, beoefening in de vrije tijd en betrokkenheid bij cultuur van de bevolking van 12 jaar en ouder. De Boekmanstichting rapporteert periodiek over de resultaten van dit onderzoek in de Cultuurmonitor.

De vraag naar het gebruik van indicatoren in andere EU landen is een vraag die voor de beantwoording een zeer omvangrijk onderzoek zou vergen. Elk land heeft op dit punt eigen beleid en tradities. Systematische beschrijvingen van het cultuurbeleid van een groot aantal Europese Landen is te vinden bij het Compendium on Cultural Policies and Trends, waaraan de Boekmanstichting namens Nederland een bijdrage levert. Eurostat verzamelt statistische gegevens over het cultuurbeleid van de leden van de Europese Unie, en maakt die data toegankelijk via de Eurostat website. Periodiek wordt gerapporteerd in een publicatie, het meest recent in Culture Statistics 2019.

246

Worden digitale bezoeken ook meegerekend in het cultuurbereik? Kan in kaart worden gebracht hoeveel mensen tijdens de coronapandemie zijn bereikt door digitaal cultuur aanbod?

Hoewel in het huidige kengetal in de begroting het digitale bezoek nog niet is opgenomen, zijn er wel gegevens verzameld over het cultuurbereik langs digitale en mediale weg in de Vrijetijdomnibus (VTO). De SCP-publicatie Wat hebben mensen met cultuur. Culturele betrokkenheid in de jaren tien, A. Van den Broek, p. 33 e.v. geeft hiervan een beeld. In de Vrijetijdsomnibus 2020 is een set verbeterde vragen opgenomen om het digitale cultuurbereik te meten. De Boekmanstichting zal hierover rapporteren in de Cultuurmonitor. De resultaten van dit onderzoek zullen meegenomen worden in de evaluatie van het corona steunpakket voor cultuur dat in april 2023 zal worden afgerond.

247

Waar worden de investeringen uit het coalitieakkoord in erfgoed aan besteed?

Voor wat betreft het jaar 2022 treft u de uitwerking van de investeringen in erfgoed aan in onze Hoofdlijnenbrief cultuur van 23 mei 2022 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 820, nr. 467). Het coalitieakkoord benoemde reeds dat het kabinet middelen beschikbaar stelt voor het Nationaal Slavernijmuseum en het Nationaal Historisch Museum. Daarnaast heeft het kabinet ervoor gekozen om middelen te besteden aan enkele knelpunten op het terrein van het erfgoed die om een oplossing vroegen, zoals koloniale collecties en het Molenfonds. In de meerjarenbrief «De kracht van creativiteit» van 4 november 2022 aan de Tweede Kamer zijn op pagina 21 en 22 tabellen opgenomen met informatie over de investeringen voor de jaren 2023–2025. Samenvattend gaat het voor erfgoed in 2023 om € 19,3 miljoen voor Erfgoed voor de toekomst, € 4 miljoen voor het programma Erfgoed Deal, € 2 miljoen voor toegankelijkheid en gebruik digitaal erfgoed en € 1,5 miljoen voor het programma leefomgeving.

248

Kunt u uiteenzetten waarom er geen geld gealloceerd is voor erfgoed, blijkens tabel 75?

Bij de beantwoording van de vraag is ervan uitgegaan dat de vraagsteller tabel 74 bedoelde.

Binnen de budgettabel van artikel 14 Cultuur (tabel 74) zijn middelen gealloceerd voor erfgoed. Een aantal regels in de tabel staat op nul, omdat het oude regels betreft die vervallen als gevolg van een herindeling van de budgettabel. Ze zijn nog niet verwijderd omdat in het jaarverslag over 2022 deze regels nog terugkomen (met cijfers over oude jaren).

In de ontwerpbegroting 2021 is hierover een toelichting opgenomen onder de budgettabel van artikel 14. Die luidde als volgt:

«Met ingang van 2021 wijzigt de indeling van deze budgettabel.

Het nieuwe budget «Museale instellingen met een wettelijke taak» bestaat uit de budgetten die voorheen waren vermeld bij de regels «huisvesting» en «beheer en onderhoud collecties» plus het budget voor de publieksactiviteiten van musea, dat voorheen onderdeel was van de regel «vierjaarlijkse instellingen». Hiermee wordt inzichtelijker hoeveel in totaal wordt uitgegeven aan de museale instellingen met een wettelijke taak.

Met de nieuwe budgetten «Subsidies Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)» en «Opdrachten Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed» worden de uitgaven gebundeld, aan respectievelijk subsidies en opdrachten, die via de RCE verlopen. Voorheen waren deze uitgaven onderdeel van verschillende budgetten binnen de instrumenten subsidies en opdrachten. Met deze wijziging wordt inzichtelijker hoeveel programmabudget wordt uitgegeven door de RCE.»

Er staat voor erfgoed in totaal ruim € 400 miljoen in de begroting geraamd. Onder andere voor:

  • Monumentenzorg: € 154,1 miljoen;

  • Museale instellingen met een wettelijke taak: € 229,1 miljoen;

  • Flankerend beleid huisvesting: € 6,1 miljoen;

  • Subsidies Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: € 1,7 miljoen;

  • Opdrachten Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: € 14,0 miljoen;

  • Regionale musea: € 3,4 miljoen.

Dit staat nog los van bijdragen aan erfgoed bijvoorbeeld in het aardbevingsgebied Groningen, erfgoed bij cultuurfondsen, archeologie, leefomgeving en restitutiecommissie.

249

Kunt u uiteenzetten aan welke projecten het budget voor specifiek cultuurbeleid wordt uitgegeven? kunt u per project aangeven hoeveel budget hieraan wordt besteed?

Wat geraamd en verantwoord wordt bij Specifiek cultuurbeleid, zijn subsidies die niet passen onder een andere regel binnen het financiële instrument Subsidies. Het gaat om uitgaven aan diverse culturele onderwerpen, waarvan de omvang structureel niet groot genoeg is om een eigen regel in de budgettabel te rechtvaardigen. Soms gaat het wel om grote bedragen, zoals voorgaande jaren subsidies voor COVID-19-steun buiten de BIS, maar die waren tijdelijk. Het is niet wenselijk de budgettabel jaarlijks te wijzigen, onder meer omdat dit meerjarige budgetvergelijkingen compliceert. Bovendien is de budgettabel van artikel 14 al behoorlijk gedetailleerd in vergelijking met andere (soms financieel veel omvangrijkere) begrotingsartikelen.

In 2023 bestaan de geraamde uitgaven vooral uit geplande subsidies voor arbeidsmarkt & ondernemerschap (€ 14,7 miljoen), koloniale en oorlogskunst (€ 3,1 miljoen), het programma ontwerpend onderzoek (€ 3 miljoen), het investeringsfonds podiumkunsten (€ 2 miljoen), archeologie (€ 0,9 miljoen), leefomgeving (€ 1,1 miljoen), erfgoedparticipatie (€ 2,7 miljoen), het Holocaustmuseum (€ 1,1 miljoen), beleidsinnovatie letteren en bibliotheken (€ 1,2 miljoen), een nationaal historisch museum (€ 0,4 miljoen), de stichting Amstel 218 (€ 0,5 miljoen), onderzoeksinfrastructuur (€ 0,65 miljoen), mobiel erfgoed (€ 1 miljoen), enkele cultuurprijzen (€ 0,7 miljoen), de vaste boekenprijs (€ 0,5 miljoen) en subsidies voor instellingen die buiten de BIS zijn gevallen maar als gevolg van Kamermoties of amendementen of een uitspraak van de Raad van State alsnog subsidie krijgen (€ 1,6 miljoen).

Ook de jaarlijkse storting in het Museaal Aankoopfonds (€ 0,3 miljoen) en onttrekkingen uit het Museaal Aankoopfonds lopen via Specifiek cultuurbeleid.

Tot slot is het budget voor het OCW-project Racisme & Discriminatie onderdeel van Specifiek cultuurbeleid (€ 4,3 miljoen). Dit budget is beschikbaar gesteld door bijdragen vanuit verschillende beleidsartikelen en komt tot besteding vanuit artikel 14.

250

Kan er een overzicht beschikbaar worden gesteld van de specifieke uitkeringen en bijdragen aan mede-overheden in de afgelopen drie jaar (periode 2019–2022), met een specificatie van de doelstellingen, eventuele voorwaarden, regio’s en/of gemeenten?

Tabel: Overzicht decentralisatie-uitkeringen en specifieke uitkeringen in de afgelopen drie jaar

Tabel: Overzicht decentralisatie-uitkeringen en specifieke uitkeringen in de afgelopen drie jaar

Het jaar 2022 ontbreekt, omdat dit jaar nog niet is afgelopen en hierover nog geen definitieve gegevens beschikbaar zijn.

De doelstellingen en ontvangende mede-overheden van de decentralisatie-uitkeringen zijn vermeld in de relevante circulaires van het Gemeentefonds/Provinciefonds.

Voor de specifieke uitkeringen geldt het volgende:

  • erfgoed in het aardbevingsgebied

    • o ontvanger: provincie Groningen.

    • o doel: behoud van het Gronings erfgoed, landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit en daarmee de gebiedsidentiteit, als ook het bereiken van een optimale balans tussen veiligheid, schadeherstel en behoud van Gronings erfgoed in zijn ruimtelijke context.

    • o voorwaarden: in overleg met de provincie zijn de bedragen bestemd voor specifieke deelprojecten. Verantwoording via sisa over besteding middelen.

  • verbreding en vernieuwing

    • o ontvangers: provincies Flevoland, Friesland, Drenthe, Zeeland, Limburg en Overijssel.

    • o doel: versterken en ondersteunen van de culturele infrastructuur op plekken waar die kwetsbaar is.

    • o voorwaarden: Bestemd voor instellingen en/of samenwerkingsverbanden die volgens het oordeel van de provincies van belang zijn om de culturele infrastructuur in deze provincies te versterken. Verantwoording via sisa over besteding middelen.

251

Hoeveel monumenten zijn er op dit moment in eigendom van de Staat der Nederlanden en hoeveel van deze monumenten vallen via de Rijksdienst Cultureel Erfgoed onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?

De laatste inventarisatie is gemaakt in 2012. In dat jaar had het rijk 1561 rijksmonumentale gebouwen in bezit en beheer (Inventarisatie Rijksmonumenten in eigendom van het Rijk, april 2012). Aangezien sindsdien op diverse momenten afstoot heeft plaatsgevonden, is zeker dat dit er op dit moment minder zijn, maar het precieze aantal is niet bekend.

Eigenaren van rijksmonumenten zijn zelf verantwoordelijk voor onderhoud en beheer van hun monument(en). Dat geldt ook voor het Rijk. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) heeft zelf geen monumenten in bezit. Er vallen daarom geen monumenten via de RCE onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

252

Hoeveel middelen van de Rijksbegroting worden in 2023 besteed aan het onderhouden en verduurzamen van monumentale panden die in eigendom toebehoren aan de Staat der Nederlanden? Uit welke begrotingen wordt dit bekostigd? Kan in kaart worden gebracht hoeveel onderhouds- en verduurzamingsmiddelen in de afgelopen drie jaar beschikbaar zijn gesteld (periode 2020–2022)?

Deze vraag valt niet op korte termijn te beantwoorden, enerzijds omdat er geen recente inventarisatie voorhanden is van alle rijksmonumentale objecten die in bezit zijn van het Rijk, anderzijds omdat deze informatie niet eenvoudig afleesbaar is uit de begrotingen van de betrokken departementen. Er zijn departementen met eigen panden, maar er zijn ook veel panden in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf. De kosten voor het onderhoud van die panden worden, als onderdeel van de huisvestingskosten, vaak gedragen door de verschillende departementen.

253

Kan er een overzicht beschikbaar worden gesteld van de middelen die voor het Garantiefonds Rijksmusea beschikbaar zijn gesteld? Welke garantstellingen voor leningen zijn verleend? Zijn er aan ook aanvragen afgewezen?

Het Ministerie van OCW heeft in zeven stortingen in totaal € 41.598.274 in het Garantiefonds Rijksmusea gestort. Op deze manier staat het ministerie garant voor drie leningen van rijksmusea richting het Ministerie van Financiën. Deze leningen zijn bedoeld voor renovatie en/of nieuwbouw. Er zijn tot nu toe geen aanvragen afgewezen.

254

Waarom zijn de cultuureducatieuitgaven naar begrotingsartikel 1 overgeboekt?

De middelen voor de cultuureducatieuitgaven zijn overgeboekt naar begrotingsartikel 1, om scholen in het primair onderwijs in staat te stellen om aan cultuureducatie en museumbezoek te doen. De bekostiging van het primair onderwijs, waaronder het cultuuronderwijs, vindt plaats via begrotingsartikel 1.

255

Heeft het overboeken van de cultuureducatieuitgaven naar begrotingsartikel 1 gevolgen voor welke Minister verantwoordelijk is?

Ja. Door deze overboeking naar begrotingsartikel 1 wordt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs verantwoordelijk.

256

Kan er een overzicht worden verleend van de projecten die via DEN2 worden uitgevoerd voor de digitale transformatie van de culturele sector? Zijn er aanvragen die zijn afgewezen? Zo ja, waarom?

DEN is het kennisinstituut voor cultuur en digitale transformatie voor de culturele en creatieve sector. DEN is geen fonds of subsidieloket waarbij aanvragen voor de uitvoering van projecten kunnen worden ingediend. Er is dus ook geen sprake van afgewezen projecten. Binnen de culturele basisinfrastructuur heeft DEN als onafhankelijk kennisinstituut de taak om de sector te ondersteunen bij het benutten van de kansen en mogelijkheden van de digitale transformatie. Dit doet DEN door kennis te ontwikkelen en te delen en door de deskundigheid op dit gebied te bevorderen via de DEN Academie. DEN werkt bij projecten en activiteiten voor en met de sector samen. Voorbeelden hiervan zijn het ontwikkelen van diverse kennistools, het vormen van kennis communities zoals voor digitale cultuureducatie en het verkennen en opzetten van een samenwerkingsverband voor publieksdata.

257

Hoe sluiten de doelen gesteld binnen het internationaal cultuurbeleid aan op de evaluatie van het internationaal cultuurbeleid?

In de evaluatie van het Internationaal Cultuurbeleid 2017–2021 staan de doelstellingen van datzelfde Internationale Cultuurbeleid centraal. Deze doelstellingen blijken door de jaren heen constant te zijn gebleven. Uit de evaluatie blijkt ook dat een merendeel van de uitvoeringspartners aangeeft dat de projecten en activiteiten hebben bijgedragen aan het verhogen van het culturele profiel en het uitbreiden van de culturele betrekkingen met het buitenland. Ook hebben de activiteiten en projecten bijgedragen aan het versterken van de lokale cultuursector en cultuurparticipatie onder jongeren. Ten slotte zullen we bij het opstellen het nieuwe beleidskader rekening houden met de uitkomsten van de evaluatie.

258

Op welke manier wordt het effect en de doelmatigheid van internationaal cultuurbeleid gemeten?

Jaarlijks wordt gemonitord hoeveel en welke Nederlandse culturele activiteiten, ook in het kader van het Internationaal Cultuurbeleid, in de wereld plaatsvinden. Deze monitor wordt ook naar de Tweede Kamer gestuurd. Doorgaans evalueren we na afloop van een beleidsperiode van 4 jaar het in die periode gerealiseerde kader.

259

Kunt u verder toelichten hoe de middelen beschikbaar voor de creatieve industrie onderverdeeld zijn over verschillende programma's?

In het kader van de creatieve industrie zijn er meerdere instrumenten en instellingen die via de cultuurbegroting zijn ondersteund. Het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie ontvangt jaarlijks een budget ter hoogte van € 15 miljoen. Dit fonds ondersteunt projecten op het terrein van architectuur, design en digitale cultuur. Tevens financiert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het Actieprogramma Ruimtelijk Ontwerp. Voor dit programma is vanuit de cultuurbegroting jaarlijks € 1,7 miljoen beschikbaar gesteld. Ten slotte subsidieert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verschillende ontwerpinstellingen in het kader van de landelijke culturele basisinfrastructuur, zoals de «Dutch Design Week», «State of Fashion» en «De Waag».

260

Kunt u aangeven welke middelen specifiek worden aangewend om de culturele sector en creatieve industrie te betrekken bij grote maatschappelijke opgaven?

Het tegengaan van armoede, eenzaamheid en mentale gezondheidsproblemen zijn grote maatschappelijke uitdagingen. Cultuurdeelname draagt bij aan onderlinge verbondenheid tussen mensen, draagt bij aan hun veerkracht en persoonlijke ontwikkeling. Het «Programma Cultuurparticipatie» maakt cultuurdeelname mogelijk voor mensen voor wie dit niet vanzelfsprekend is door te investeren in samenwerking tussen het culturele en sociale domein. Structureel besteedt het Ministerie van OCW € 5 miljoen per jaar aan het programma. Vanuit de kabinetsbrede «Aanpak Mentale Gezondheid» is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voornemens jaarlijks € 500.000 bij te dragen. In 2022 investeert mijn ministerie € 5 miljoen extra vanuit de impuls jongerencultuur, omdat jongeren hard geraakt zijn door de coronacrisis. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is voornemens om dit voort te zetten. In de meerjarenbrief «De kracht van creativiteit» van 4 november 2022 aan de Tweede Kamer is ingegaan op de uitwerking hiervan.Ook steunt het ministerie het «Jeugdfonds Sport en Cultuur» dat jongeren uit gezinnen met weinig geld helpt toch aan sport en cultuur te doen met € 350.000.

Het Actieprogramma «Ruimtelijk Ontwerp» met een jaarlijks budget van € 1,7 miljoen uit de cultuurbegroting heeft als doel om ontwerp en ontwerpend onderzoek in te zetten voor maatschappelijke opgaven die hun weerslag hebben in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woonopgave en de klimaatadaptatie. Van belang is dat architecten, stedenbouwkundigen en andere ontwerpers vanaf het begin van de aanpak van deze opgave betrokken worden. Daarnaast heeft het ministerie in 2022 € 500.000 vrijgemaakt om een nieuw programma te ontwikkelen op het terrein van ontwerpend onderzoek. Ook dit programma heeft als doel om ontwerp en ontwerpen onderzoek beter te benutten voor de aanpak van maatschappelijke opgaven. In de meerjarenbrief «De kracht van creativiteit» is inzichtelijk gemaakt hoeveel middelen in de periode 2023–2025 voor dit nieuwe programma zal gereserveerd worden. Tot slot wordt in de «Erfgoeddeals» samen met lokale overheden gewerkt aan maatschappelijke opgaven zoals verdroging, waterbeheersing en energietransitie in ons erfgoed. Door de inzet van ontwerp worden maatschappelijke transities en erfgoed aan elkaar verbonden waardoor de lessen en inzichten uit het verleden kunnen worden benut voor de opgaven van de toekomst. Zoals in de meerjarenbrief «De kracht van creativiteit» is toegelicht, zal ik hier de komende jaren middelen voor beschikbaar stellen.

261

Hoe verklaart u de recente afname in het bereik van de NPO3?

De bereikcijfers van de publieke omroep zijn altijd aan verandering onderhevig. Het jaar 2020 was daarbij vanwege de coronapandemie een uitzondering. De licht dalende trend op de langere termijn past volgens de NPO binnen de beweging van de kijker om weg van de traditionele lineaire radio en televisiekanalen naar de online platforms en kanalen te gaan. De NPO werkt hard om de kijker ook online te kunnen blijven bereiken, wat onder andere blijkt uit de recente goedgekeurde aanvragen voor NPO Start on demand4 en NPO Luister5. Daarbij is het gelijk blijven van het niveau (rond de 84% integraal bereik) relatief goed te noemen. De bereikcijfers blijven ook binnen de marges van de betreffende prestatieafspraak die met de NPO hierover zijn afgesproken in de prestatieovereenkomst en waarover de NPO jaarlijks rapporteert in de zogenoemde «Terugblik NPO». Dit verantwoordingsdocument van de NPO krijgt uw Kamer met de jaarlijkse mediabegrotingsbrief toegestuurd.

262

Welke middelen gebruikt de NPO om zelf producties te maken en samenwerkingen aan te gaan?

Producties worden bekostigd uit het programmabudget dat beschikbaar is voor de omroepen. De NPO beschikt niet over middelen om zelf producties te maken maar kan wel het initiatief nemen tot het verzorgen van media-aanbod door een omroep, op basis van een voorstel dat niet afkomstig is van een partij van buiten het landelijke publieke bestel, bijvoorbeeld een onafhankelijke producent. Dat voorstel van buiten wordt dan door de NPO gekoppeld aan een omroep of de NTR.

De NPO kan kosten die voortkomen uit samenwerkingen financieren uit het budget dat beschikbaar is voor de NPO-organisatie, voor zover deze samenwerking en kosten voortvloeien uit de wettelijke taken die de NPO heeft.

263

Klopt het dat de middelen die in 2021 vanuit de Onderwijs, Cultuur en Wetenschap-begroting werden geïnvesteerd in het Steunfonds Lokale Informatievoorziening, te weten 5.428.000 euro, per 2022 zijn gereduceerd tot 0? Waarom is deze regeling gereduceerd tot 0? Is er een nieuwe regeling in het leven geroepen om de lokale informatievoorziening te ondersteunen?

Het Tijdelijk Steunfonds voor Lokale Informatievoorziening is in 2020 in het leven geroepen om de lokale informatievoorziening te ondersteunen tijdens de coronacrisis. Door het abrupt wegvallen van advertentie-inkomsten, kwam de informatievoorziening vanuit veel lokale publieke omroepen, huis-aan-huiskranten, lokale nieuwsbladen en hyperlocals acuut onder druk te staan. Om de zo belangrijke lokale informatievoorziening aan burgers ook en juist tijdens de coronacrisis te continueren, is het Steunfonds opgericht. Van de enorme vraaguitval in de advertentiemarkt is al geruime tijd geen sprake meer. Het Steunfonds, dat halverwege 2021 is afgelopen, heeft van het begin af aan een tijdelijk karakter gekend, analoog aan andere coronasteunmaatregelen.

264

Kunt u aangeven welke middelen specifiek worden aangewend voor de strijd tegen desinformatie en nepnieuws?

De middelen die uit mediabegroting worden aangewend hebben tot doel bij te dragen aan een sterke en pluriforme Nederlandse mediasector die burgers van betrouwbare informatie kan voorzien. Vanuit die doelstelling investeert het kabinet in onderzoeksjournalistiek en de professionalisering van lokale media. Daarnaast is de bevordering van mediawijsheid een belangrijk doel. Het kabinet hecht belang aan mediawijsheid en aan een mediawijze samenleving. Een mediawijze burger kan meer dan alleen knoppen bedienen of internet gebruiken, een mediawijze burger kan passief, actief, interactief en effectief omgaan met media. De uitdagingen op dit thema zijn veelzijdig. Het gaat om grote thema’s die de hele samenleving aangaan. Denk bijvoorbeeld aan cybercrime, gezondheid, online bedreigingen, racisme, inclusie, desinformatie of de impact van sociale media in onze samenleving. De kracht van het Netwerk, bestaande uit meer dan 1300 netwerkpartners, ligt op kennisdeling en samenwerking.

Het Netwerk Mediawijsheid wordt met een jaarlijkse bijdrage vanuit de Mediabegroting bekostigd. Het Ministerie van BZK heeft middels subsidiebijdragen projecten mogelijk gemaakt om burgers bewuster te maken van de impact van desinformatie, bijvoorbeeld via de website www.isdatechtzo.nl.

265

Kunt u aangeven of en zo ja hoe Fair Practice een rol speelt bij de CoBo6- en speelfilmconvenant-middelen die, gefinancierd via artikel 14, worden toegevoegd aan artikel 15 bestemd voor het Filmfonds, bij de toekenning en verantwoording van die middelen?

De Fair Practice code dient door alle Rijkscultuurfondsen die financiering ontvangen op grond van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid toegepast te worden. Dat geldt ook voor het Filmfonds. Daarnaast geldt met betrekking tot het speelfilmconvenant de «Intentieverklaring audiovisuele sector». Deze intentieverklaring kan beschouwd worden als een sectorspecifieke uitwerking van de Fair Practice code en bevat gedragsregels en richtlijnen ten aanzien van professioneel handelen. Deze verklaring is in 2020 opgesteld door een brede vertegenwoordiging van beroeps- en belangenverenigingen uit de Nederlandse audiovisuele sector, waaronder (film)producenten.

329

Kunt u toelichten hoe de verlenging van het project «Versterking lokale journalistiek door samenwerking» (eerder tot eind 2023, nu tot en met 2025) zich verhoudt tot de regeling «Professionalisering lokale omroepen»?

In het project «Versterking lokale journalistiek door samenwerking» ontwikkelen NOS, RPO en NLPO werkvormen om het bereik van lokale journalistiek te vergroten en de bestaande infrastructuur optimaal te benutten. De drie partijen zetten in op versterking van de samenwerking tussen de NOS, de regionale omroepen en de lokale omroepen. Ruim zestig journalisten worden ingezet om de lokale journalistiek te versterken door de samenwerking tussen de lagen te bevorderen.

De regeling «professionalisering lokale omroepen» biedt alle lokale publieke media-instellingen de kans om zich verder te professionaliseren, zowel journalistiek-inhoudelijk als organisatorisch. De regeling staat open voor individuele publieke media-instellingen evenals organisaties in een samenwerkingsverband. Er wordt voorkeur gegeven aan publieke media-instellingen die in een samenwerkingsverband aanspraak willen maken op de regeling.

In het coalitieakkoord staat de opdracht om de lokale omroepsector te versterken en de onafhankelijkheid van lokale publieke media-instellingen te vergroten. Door intensievere samenwerking tussen lokale publieke media-instellingen, evenals tussen de verschillende omroeplagen, te stimuleren kan naar dit doel worden toegewerkt. Zo dragen beide regelingen bij aan het beoogde doel: een sterkere en onafhankelijkere lokale publieke omroepsector. Hier volgt binnenkort een Kamerbrief over.


X Noot
1

BNP: Bruto Nationaal Product.

X Noot
2

DEN: Kennisinstituut cultuur & digitale transformatie.

X Noot
3

NPO: Stichting Nederlandse Publieke Omroep.

X Noot
6

CoBo: coproductiefonds Binnenlandse Omroep.

Naar boven