De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de eerder aangenomen Kamermotie-Palland c.s. (29 279, nr. 682) geconstateerd is dat in de Wet gebruik Friese taal is vastgelegd dat Friese burgers
het recht hebben om hun eigen taal te gebruiken, bijvoorbeeld in de rechtszaal, en
dat het dictum het verzoek aan de regering bevatte in overleg met de provincie tot
een oplossing te komen, waarbij het kunnen spreken van de Friese taal in de rechtbank
door betrokkenen geborgd is;
overwegende dat het niet alleen een erkend recht is maar voor mensen ook gewoon van
groot belang is om in emotionele of moeilijke kwesties hun eigen taal, in dit geval
het Fries, te kunnen spreken om zich te uiten en dat daarvoor een C1-tolk cruciaal
is;
constaterende dat nu al meer dan een jaar door het Openbaar Ministerie wordt besloten
geen tolken Fries in strafzaken in te zetten, tenzij de tolken de veel te lage minimumtarieven
accepteren;
constaterende dat het kunnen spreken van de Friese taal nog steeds niet geborgd is,
zoals de aangenomen motie verzocht, omdat niet alleen in strafzaken maar inmiddels
ook in civiele zaken een C1-tolk Fries geweigerd wordt vanwege de discussie over tarieven;
verzoekt de regering linksom of rechtsom te garanderen dat het kunnen spreken van
de Friese taal in de rechtbank geborgd is, en dat een discussie over het tarief van
een noodzakelijke C1-tolk daaraan niet in de weg mag staan,
en gaat over tot de orde van de dag.