Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 maart 2023
Op 5 december 2022 is door een achttal moslimorganisaties aangifte gedaan tegen Minister
Wiersma voor Primair en Voortgezet Onderwijs. De aangifte ziet, samengevat, op een
aantal aangekondigde maatregelen en uitlatingen in de Kamerbrief van 18 november 2022
(Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 653), alsmede uitspraken van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs in de media
en opmerkingen in interne nota´s van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
inzake informele scholing. De Minister zou zich hiermee schuldig hebben gemaakt aan
ambtsmisdrijven.
Artikel 119 van de Grondwet bepaalt dat de leden van de Staten-Generaal, de Ministers
en de Staatssecretarissen wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook
na hun aftreden, terecht staan voor de Hoge Raad en dat de opdracht tot vervolging
wordt gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer. Het Protocol
inzake de behandeling van aangiften tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers
en Staatssecretarissen (hierna: het Protocol Ambtsmisdrijven) geeft binnen de kaders
van artikel 119 van de Grondwet en de Wet ministeriële verantwoordelijkheid richtlijnen
voor de omgang met aangiften tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen.
Conform dit Protocol Ambtsmisdrijven heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad
(hierna: pg Hoge Raad) de aangifte onderzocht en is hij een oriënterend onderzoek
gestart. Dit oriënterend onderzoek heeft zich gericht op de vraag of er aanknopingspunten
zijn voor het starten van een opsporingsonderzoek. De resultaten van het oriënterend
onderzoek heeft de pg Hoge Raad op 16 maart 2023 met mij gedeeld en toegelicht. Ik
verwijs u naar de pagina »publicaties» op de website van de Hoge Raad: www.hogeraad.nl/over-ons/publicaties.
Uit het Protocol Ambtsmisdrijven volgt dat het vervolgens aan de Minister van Justitie
en Veiligheid is om te beslissen of een opsporingsonderzoek geïndiceerd is. De pg
Hoge Raad heeft geconcludeerd dat uit het oriënterend onderzoek geen feiten en omstandigheden
naar voren zijn gekomen waaruit een verdenking van enig ambtsdelict kan voortvloeien.
Het onderzoek heeft geen aanknopingspunten opgeleverd voor een strafrechtelijk onderzoek
naar de aangifte. Op basis hiervan heb ik beslist dat een opsporingsonderzoek niet
geïndiceerd is en de pg Hoge Raad overeenkomstig bericht. Dat betekent dat er vanwege
de regering geen opdracht tot vervolging zal worden gegeven.
Ik hecht eraan erop te wijzen dat de bevindingen van de pg Hoge Raad en mijn daaruit
voortvloeiende beslissing om geen opsporingsonderzoek te starten, niet in de weg staan
aan een opdracht tot vervolging bij een besluit van de Tweede Kamer.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius