36 200 V Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2023

E MOTIE VAN HET LID KARIMI C.S.

Voorgesteld 20 december 2022

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat artikel 90 van de Nederlandse Grondwet de bevordering van de internationale rechtsorde door de Nederlandse regering voorschrijft;

van mening dat grove en systematische schendingen van mensenrechten door staten en misdaden tegen de menselijkheid ernstige aantastingen van de internationale rechtsorde betekenen;

constaterende dat de Islamitische Republiek Iran sinds haar oprichting in 1979 systematisch, grootschalig en op grove wijze mensenrechten schendt, inclusief de rechten van kinderen, vrouwen en etnische en religieuze minderheden;

constaterende dat sinds het uitbreken van massale en wijdverbreide vreedzame protesten met de leus «vrouw, leven, vrijheid» na de dood van Mahsa Jina Amini op 16 september 2022 het Iraanse regime op brute wijze, door o.a. excessief geweld, gerichte beschietingen van demonstranten, massale arrestaties, gevangenschap, folteringen, verkrachtingen en executies van vrouwen, mannen en minderjarige kinderen tegen de Iraanse bevolking optreedt;

constaterende dat door het lekken en hacken van geluidsmateriaal en websites van verschillende Iraanse veiligheidsorganen, staatsmedia en leiders van de Islamitische Republiek, onder andere de uitlatingen van de leider van de Iraanse Revolutionaire Garde, duidelijk het beeld naar voren komt van een bewust, planmatig en gericht gebruik van excessief geweld tegen de Iraanse bevolking, inclusief etnische en religieuze minderheden;

van mening dat hier sprake kan zijn van misdrijven tegen de menselijkheid, zoals gedefinieerd in artikel 7 van het Statuut van Rome inzake het ICC;

voorts van mening dat, gezien artikel 90 van de Grondwet en de bijzondere positie van Nederland als partij en gastland van het ICC, de Nederlandse regering een speciale rol heeft in het laten berechten van de verantwoordelijken voor misdrijven tegen de menselijkheid door het Iraanse regime;

constaterende dat de Islamitische Republiek Iran weliswaar het Statuut van Rome niet heeft geratificeerd maar wel heeft getekend, en verder door in 2020 een zaak tegen de VS in verband met de dood van Qasem Soleimani, de leider van Quds-brigade van de Iraanse Revolutionaire Garde, aanhangig te maken bij het ICC, de facto de jurisdictie van het ICC heeft erkend;

verzoekt de regering:

  • actief en in samenwerking met internationale mensenrechtenorganisaties bij te dragen aan het verzamelen van bewijsmateriaal van schendingen van mensenrechten en van misdrijven tegen de menselijkheid in Iran door de Islamitische Republiek ten behoeve van het internationaal strafrechtelijk vervolgen van verantwoordelijken, vergelijkbaar met wat Nederland in relatie tot Syrië heeft gedaan;

  • gebruik te maken van de bevoegdheid van partijen bij het Statuut van Rome conform artikel 14 van het Statuut van Rome de zaak van Iran voor te leggen aan de aanklager van het ICC voor een onderzoek naar misdaden gepleegd door het Iraanse regime;

  • het ICC voldoende middelen beschikbaar te stellen om dit onderzoek uit te kunnen voeren;

  • de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Karimi

Backer

Huizinga-Heringa

Beukering

Van Apeldoorn

Koffeman

Raven

M.L. Vos

Nicolaï

Dittrich

Naar boven