36 200 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

AQ VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 december 2022

Op verzoek van de leden van de 50PLUS-fractie hebben de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 en de vaste commissie voor Financiën2 op 7 december 2022 de ministers van Financiën, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen schriftelijk verzocht om de Kamer te informeren over de wijze waarop deze de door de Eerste Kamer aanvaarde motie-Van Rooijen c.s. over de inkomensondersteuning AOW3 zal uitvoeren. De ministers werden verzocht uiterlijk vrijdag 9 december 2022 te reageren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armodebeleid, Participatie en Pensioenen hebben op 9 december 2022 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van der Bijl

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VOOR FINANCIËN

Aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen

Den Haag, 7 december 2022

Op 29 november 2022 heeft de Eerste Kamer de bij de Algemene financiële beschouwingen ingediende motie-Van Rooijen c.s. over de inkomensondersteuning AOW aanvaard.4 Op 6 december 2022 hebben de leden van de 50PLUS-fractie in de vaste commissie voor Financiën en in de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid gevraagd de ministers van Financiën, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen schriftelijk te verzoeken de Kamer uiterlijk vrijdag 9 december 2022 schriftelijk te informeren over de wijze waarop deze door de Eerste Kamer aanvaarde motie zal worden uitgevoerd.

Dit verzoek wordt gesteund door de leden van de fracties van GroenLinks, PvdA, SP, PvdD, SGP, Fractie-Frentrop en OSF.

Een gelijkluidende brief wordt toegezonden aan de ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid M.L. Vos

Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën P.H.J. Essers

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN DE MINISTER VOOR ARMODEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 december 2022

Met uw brief van 7 december 2022 (kenmerk 172430.02U) heeft u ons verzocht om uw kamer te informeren over de wijze waarop de motie Van Rooijen c.s. inzake de Inkomensondersteuning AOW (IOAOW)5 wordt uitgevoerd. Met deze motie wordt de regering verzocht om de verlaging van de IOAOW terug te draaien en de IOAOW weer te verhogen tot het oude niveau op 1 juli 2023.

Naar aanleiding van deze motie zal ik allereerst ingaan op de overwegingen die een rol hebben gespeeld bij de keuze van het kabinet om de koppeling van de AOW aan de extra verhoging van het minimumloon op deze wijze te dekken. Vervolgens zal ik laten zien dat de dekking niet specifiek alleen AOW’ers betreft. Tot slot zal ik ingaan op het in de motie neergelegde verzoek om de verlaging van de IOAW terug te draaien tot het oude niveau op 1 juli 2023.

Allereerst de overwegingen waarom het kabinet heeft gekozen voor deze wijze van dekken van de koppeling van de AOW aan de extra verhoging van het minimumloon. Het kabinet heeft besloten om het minimumloon sterker te verhogen dan in het Coalitieakkoord was voorgenomen (8,05% in plaats van 7,5%), en om de verhoging al op 1 januari 2023 plaats te laten vinden. Samen met de reguliere indexatie komt de verhoging van het minimumloon neer op 10,15%.

Deze forse verhoging van het minimumloon werkt door in alle aan het minimumloon gekoppelde regelingen. Hiermee wordt de koopkracht van minimumloonverdieners, uitkeringsgerechtigden en AOW’ers ondersteund.

Door de dekkingsmaatregelen is de stijging van het inkomen van een werkende met een minimumloon sterker dan voor uitkerings- of AOW-gerechtigden.

Het verlagen van de IOAOW per 1 januari 2023 en het afschaffen ervan per 1 januari 2025, maakt onderdeel uit van de dekking voor de AOW-verhoging. Het kabinet acht dit aanvaardbaar, omdat uit de meest recente beleidsdoorlichting van de publieke Oudedagsvoorzieningen blijkt dat de AOW-uitkering momenteel ruimer is dan het sociaal minimum (bijstand en specifiek voor AOW-gerechtigden: de AIO). Dit heeft zijn weerslag in het lagere armoederisico dat huishoudens vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd hebben ten opzichte van jongere huishoudens.

In de beleidsdoorlichting wordt geconcludeerd dat de IOAOW met het oog op de armoedereducerende doelstelling van de AOW niet doelmatig is en kan worden afgeschaft. Ook na inwerkingtreding van de met dit wetsvoorstel voorgestelde maatregelen blijft de AOW-uitkering ruimer dan de bijstand.

In het advies van de Raad van State op de Amvb waarmee de IOAOW per 1 januari 2023 verlaagd is naar € 5 per maand, gaf de Raad van State aan bedenkingen te hebben bij de doorwerking van de extra verhoging van het minimumloon naar de hoogte van de AOW. Zij merkte in dit verband het volgende op «dat bij AOW-ers, anders dan bij andere groepen, het arbeidsmarktperspectief ontbreekt. Waar verhoging van het minimumloon betekenis heeft om werken meer lonend te maken of de armoedeval te verkleinen, geldt dit niet voor de AOW. Voorts is van belang dat de risico’s op armoede, die bij verschillende groepen, zoals alleenstaanden en eenoudergezinnen, relatief groot zijn, bij AOW-ers het kleinst zijn. Ook al is er een groep AOW-ers met geen of een klein aanvullend pensioen, de positie van de meeste AOW-ers is dusdanig onvergelijkbaar met die van de minima waarop de voorgestelde maatregelen zijn gericht, dat dit de vraag oproept waarom de bestaanszekerheid van alle AOW-ers zou moeten worden verbeterd. Dit klemt te meer gelet op de aanzienlijke budgettaire consequenties van de gekozen generieke doorwerking naar de AOW. De motivering van de generieke doorwerking is dan ook niet overtuigend. Verwijzing naar de aangenomen motie in de Eerste Kamer is daartoe ontoereikend. De regering dient hierover een zelfstandige afweging te maken. Dit klemt te meer nu sinds de aanvaarding van de betreffende motie de inflatieproblematiek fors is toegenomen, in het bijzonder door de stijging van energie- en voedselprijzen. Daardoor staat de koopkracht van vooral lage inkomens en lagere middeninkomens stevig onder druk. Dit rechtvaardigt een nieuwe afweging of de omvangrijke middelen gemoeid met de generieke verhoging van de AOW niet gerichter zouden moeten worden ingezet voor verlichting van de financiële problematiek bij de meer kwetsbare groepen.»

Gelet op de brede wens in het parlement om de AOW ook te koppelen aan de extra verhoging van het minimumloon heeft het kabinet, met inachtneming van het advies van de Raad van State, in de augustusbesluitvorming gezocht naar een totaalpakket met een meer gerichte doorwerking die vooral de lage en middeninkomens ondersteunt. Daarbij acht het kabinet, alles afwegende in het perspectief van het totale pakket voor jong en oud, voor huidige en komende generaties, het rechtvaardig en billijk om voor de verhoging van de AOW een gedeeltelijke dekking te bieden middels het verlagen en afschaffen van de IOAOW.

In de augustusbesluitvorming kijkt het kabinet naar de verwachte koopkrachtontwikkeling van alle groepen huishoudens voor het opvolgende jaar. In het licht van de hoge energieprijzen en inflatie, heeft het kabinet besloten tot een fors pakket aan koopkrachtmaatregelen om te komen tot een evenwichtige koopkrachtontwikkeling. Het totale pakket uit de Miljoenennota was doorgerekend in de raming van het CPB (MEV), en door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (in de Begroting). Hierin was zichtbaar dat de verwachte koopkrachtontwikkeling voor gepensioneerden met +4,3% positiever is in 2023 dan de mediane koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens (3,9%), en van werkenden (3,4%). Terwijl de verwachte koopkrachtdaling van gepensioneerden in 2022 met 6,8% overeenkomt met die van andere groepen. In deze raming was het prijsplafond voor energie nog niet verwerkt.

Het CPB heeft op 6 december een scenariostudie gepubliceerd, waarin eveneens de koopkrachtontwikkeling wordt gepresenteerd. Ook hierin is zichtbaar dat de verwachtingen voor gepensioneerden positiever zijn dan voor werkenden, of dan de mediane koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens.

Het kabinet is daarom van mening dat de vormgeving van het koopkrachtpakket aansluit aan bij de breed gedragen wens in beide Kamers om bij het koopkrachtbeeld aandacht te hebben voor ouderen. Het kabinet blijft, alles afwegende, van mening dat met het stijgen van de AOW-uitkering de noodzaak tot een aanvullende IOAOW vervalt. Het uitvoeren van de motie Van Rooijen c.s. zou forse gevolgen hebben voor de balans in het pakket en zorgen voor een substantieel gat in de begroting oplopend tot 1,1 miljard euro in 2027.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen C.J. Schouten


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Essers (CDA), Ester (CU), Vos (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Geerdink (VVD), Van Gurp (GL), Moonen (D66), Rosenmöller (GL), vacant (GL), De Vries (Fractie-Otten), De Blécourt-Wouterse (VVD), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Prast (PvdD) en N.J.J. van Kesteren (CDA).

X Noot
2

Samenstelling:

Essers (CDA) (voorzitter), Prast (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Vos (VVD), Van Ballekom (VVD), Berkhout (Fractie-Nanninga), Crone (PvdA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Geerdink (VVD), Karimi (GL) (ondervoorzitter), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Boer (GL), Van der Voort (D66), Raven (OSF) en Fiers (PvdA).

X Noot
3

Kamerstukken 2022/2023, 36.200, AK.

X Noot
4

Kamerstukken 2022/2023, 36.200, AK.

X Noot
5

Eerste Kamer, 2022–2023, 36 200, AK

Naar boven