36 200 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 174 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2022

Met deze brief ga ik in op het verzoek van de Tweede Kamer om per maatregel een uitgebreide toelichting van de Ministers te ontvangen wanneer zij met betrekking tot een wetsvoorstel tot wijziging van een begrotingsstaat of wel een (incidentele) suppletoire begroting een beroep doen op artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016. Volgens het verzoek behoort de toelichting op vijf aspecten in te gaan die ik kortweg samenvat als:

  • 1. beschrijving van het belang van het Rijk;

  • 2. indicatie van de spoed;

  • 3. indicatie van de termijn waarop betalingen moeten worden verricht of verplichtingen moeten worden aangegaan;

  • 4. de reden dat er geen gebruik wordt gemaakt van een andere budgettaire verwerking(smoment) en

  • 5. de elementen, bedoeld in artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016.

Gelet op het belang dat de Tweede Kamer en ik beiden hechten aan een ordentelijk begrotingsproces waarbij het parlementair budgetrecht optimaal wordt gerespecteerd, wil ik graag gehoor geven aan dit verzoek. Het verzoek van de Tweede Kamer geeft niet alleen invulling aan de aangenomen motie van het lid Heinen c.s.1 in de zin dat hiermee direct in de geest van de toekomstige wijziging van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016 kan worden gehandeld. Ook is het verzoek te duiden als een oproep om tot aanvullende informatieafspraken te komen. Een oproep die ik onderschrijf. Hieronder zet ik uiteen op welke wijze het verzoek praktisch uitgewerkt kan worden.

Ten eerste kan uit de begeleidende toelichting van de Commissie voor de Rijksuitgaven bij bovenstaand verzoek worden opgemaakt dat de komende wijziging van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016, zoals voorgesteld in de motie Heinen c.s., meegenomen zal worden met de mogelijke wijzigingen die voortvloeien uit de evaluatie van de Comptabiliteitswet 2016. Om de reden dat deze evaluatie thans nog wordt uitgevoerd en de daaruit voortvloeiende wetswijziging daarom niet direct kan worden gerealiseerd, spreek ik graag mijn steun uit voor de voorgestelde informatieafspraken. Daarbij wil ik drie aanvullingen doen. De eerste aanvulling ziet op de reikwijdte van de afspraken. In het verzoek wordt algemeen geschreven over «artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016», terwijl de aanvullende informatieafspraken in feite ook betrekking kunnen hebben op artikel 2.25 van de Comptabiliteitswet 2016 dat dezelfde strekking heeft. De tweede aanvulling verwijst naar de focus van de aanvullende informatieafspraken. De Tweede Kamer verwijst in het verzoek naar het gehele artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016, terwijl mogelijk gedoeld wordt op een deel van dat artikel, namelijk het tweede lid van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016. De derde aanvulling heeft betrekking op de informatie die wordt gevraagd in het kader van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016. Vanzelfsprekend onderschrijft het kabinet het belang van informatie over de elementen die zijn opgenomen in dat artikel. Echter, door het spoedeisend belang zal het in de praktijk in veel gevallen niet mogelijk zijn om deze informatie met de gebruikelijke zorgvuldigheid te verstrekken. Ook kan het zijn dat belangrijke onderdelen pas goed kunnen worden toegelicht bij de verdere uitwerking van het beleidsvoorstel. De doelmatigheid van een voorstel hangt bijvoorbeeld in grote mate af van de precieze keuzes in het ontwerp en de uitvoering van beleid. Het kabinet spant zich daarom maximaal in om via de brieven aan het parlement waarin een beroep wordt gedaan op artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 zoveel als mogelijk een toelichting te geven op de doelmatigheid, doeltreffendheid, de instrumenten, en financiële en maatschappelijke gevolgen van een voorstel. In het kader van verwachtingen en om mogelijke onduidelijkheid te voorkomen verzoek ik de Tweede Kamer vriendelijk – indien die zich in deze aanpassingen kan vinden – om deze drie aanvullingen te verwerken, alvorens de aanvullende informatieafspraken worden vastgesteld.

Verder is het van belang om de aanvullende informatieafspraken vast te leggen. Hoewel dit zonder meer in de vorm van een briefwisseling tussen de Tweede Kamer en het kabinet kan worden vastgelegd, heeft het mijn voorkeur om de aanvullende informatieafspraken te codificeren in regelgeving die op de Comptabiliteitswet 2016 is gebaseerd. Primair denk ik dan aan de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften, omdat in deze regeling alle richtlijnen en regels over de begrotings- en verantwoordingsinformatie zijn vastgelegd. Daarmee zou deze regeling een passende en centrale plek kunnen zijn om de aanvullende informatieafspraken in op te nemen. Mocht de Tweede Kamer de regelgeving die op de Comptabiliteitswet 2016 is gebaseerd ook een aangewezen plek vinden, dan zal ik de aanvullende informatieafspraken daarin opnemen zodra de Comptabiliteitswet 2016 is gewijzigd. Dit tijdspad biedt tevens de mogelijkheid om de aanvullende informatieafspraken zo nodig aan te passen naar aanleiding van ervaringen in de praktijk, de bevindingen van de evaluatie van de Comptabiliteitswet 2016 en de Taskforce Verbetering financieel beheer over het gebruik van artikel 2.27 CW 2016. In de tussentijd is het denkbaar dat de onderhavige briefwisseling tussen de Tweede Kamer en het kabinet volstaat.

De correspondentie zal ik onder de aandacht van de andere bewindspersonen brengen. Daarnaast vraag ik de Inspectie der Rijksfinanciën om toezicht te houden op de naleving van de aanvullende informatieafspraken.

Tot slot ben ik ervan overtuigd dat een toeziende rol van de commissie voor de Rijksuitgaven van de Tweede Kamer op de naleving door de overige vaste Kamercommissies voor wat betreft de motie Heinen c.s. ons dichter brengt tot ons gezamenlijke doel: een ordentelijk begrotingsproces waarbij het parlementair budgetrecht optimaal wordt gerespecteerd.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag


X Noot
1

Kamerstuk 36 100, nr. 5.

Naar boven