Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel I wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
C
Na artikel 274f wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 274g
Onder eigen gebruik in de zin van artikel 274 lid 1 onder c wordt mede begrepen het
verstrekken van woonruimte aan een woningzoekende die een bloed- of aanverwantschap
in de eerste graad heeft met de eigenaar, waarbij het belang van deze woningzoekende
om de woonruimte te bewonen zwaarder weegt dan het belang van de huurder om het gehuurde
te blijven bewonen.
B
Artikel II, onderdeel 2, komt te luiden:
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De artikelen 249 en 271 van Boek 7, zoals deze luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding
van de Wet vaste huurcontracten, blijven van toepassing op huurovereenkomsten die
voor het in werking treden van die wet zijn gesloten.
Toelichting
Algemeen
Tijdens de eerste termijn van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel (Wet vaste
huurcontracten) is gebleken dat enkele fracties hechten aan de mogelijkheid voor verhuurders
om na verloop van tijd een familielid te huisvesten. Deze fracties vreesden dat de
Wet vaste huurcontracten deze mogelijkheid zou beperken. Middels deze nota van wijziging
komen initiatiefnemers tegemoet aan deze wens. Daartoe verruimt deze nota van wijziging
de opzeggingsgrond «dringend eigen gebruik» zo dat onder «eigen gebruik» ook wordt
verstaan een woningzoekend familielid in de eerste graad.
Artikelsgewijs
Onderdeel A
Dit artikel verruimt de bestaande mogelijkheid voor de verhuurder om een beroep te
doen op dringend eigen gebruik ter ontbinding van de huurovereenkomst als bedoeld
in artikel 7:274 eerste lid, onder c, Burgerlijk Wetboek. Met dit artikel wordt onder
dringend eigen gebruik mede begrepen het verstrekken van een woonruimte aan een woningzoekende
die een bloed- of aanverwantschap heeft in de eerste graad met de eigenaar. Om oneigenlijk
gebruik van deze bepaling door de verhuurder te voorkomen kan de ontbinding louter
door de rechter worden uitgesproken indien een belangafweging uitwijst dat het belang
van de woningzoekende zwaarder weegt dan het belang van de huurder om het gehuurde
te blijven wonen. Op basis van artikel 7:274, eerste lid, onder c, geldt reeds dat
voor de beoordeling van het dringend eigen gebruik de belangen van beide partijen
naar billijkheid in aanmerking worden genomen en dat moet blijken dat de huurder andere
passende woonruimte kan verkrijgen. De billijkheid die in aanmerking moet worden genomen
blijkt dus niet reeds uit het enkele zijn van familielid in eerste graad. Bij andere
doelgroepencontracten kan het enkele behoren tot de doelgroep wel reeds een grond
zijn tot ontbinding in de zin van artikel 7:274, eerste lid, onder c. In het voorgestelde
artikel wordt daarom geëxpliciteerd dat het belang van het woningzoekende familielid
daadwerkelijk zwaarder moet wegen dan het belang van de huurder om het gehuurde te
blijven bewonen.
Onderdeel B
Het wetsvoorstel heeft de citeertitel «Wet vaste huurcontracten» gekregen. Daarom
wordt voorgesteld het overgangsrecht, waar verwezen wordt naar de naam van de wet,
hier op aan te passen.
Nijboer Grinwis