De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een van de gevraagde deskundigen door omstandigheden geen bijdrage
heeft kunnen leveren in de voorbereiding van de behandeling van dit wetsvoorstel,
en dat dit bij uitstek een deskundige op het gebied van grondrechten betreft;
constaterende dat de leden van de Eerste Kamer na de behandeling van dit wetsvoorstel
op 17 mei jongstlden een brief ontvingen van prof. dr. R.W.J. Meester van de faculteit
der bètawetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam en zijn mede-auteurs;
overwegende dat in deze brief belangrijke kritiekpunten worden genoemd over onder
andere de effectiviteit van maatregelen en het gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing
daarvan, en de schadelijke neveneffecten, in relatie tot de grondrechten;
overwegende dat er geen dwingende spoed is om tot finale afhandeling van en stemming
over dit wetsvoorstel te komen en er voor een zorgvuldige behandeling van dit wetsvoorstel
extra ruimte mogelijk moet zijn om (wetenschappelijke) kritiek van deskundigen mee
te nemen, zeker nu een van de eerder gevraagde deskundigen helaas niet beschikbaar
was;
overwegende dat deze Kamer alsnog in de gelegenheid moet zijn om onder andere de opstellers
van voornoemde brief als deskundigen te raadplegen;
roept het kabinet op, voordat deze Kamer over dit wetsvoorstel zal stemmen, in een
brief aan deze Kamer met een reactie te komen op de in de brief van prof. dr. Meester
genoemde kritiekpunten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Hattem
Faber-Van de Klashorst
Bezaan
T. van Kesteren
Van Strien