36 194 Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan

Nr. 21 AMENDEMENT VAN HET LID POUW-VERWEIJ C.S.

Ontvangen 12 december 2022

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel H, wordt in het voorgestelde artikel 58b, onder b, voor «geschikt» ingevoegd «daadwerkelijk».

Toelichting

Artikel 58b definieert de vereisten voor Doel, noodzaak, geschiktheid, proportionaliteit en subsidiariteit van de uit te oefenen bevoegdheden uit paragraaf 8, hoofdstuk 5 Wpg. De toepassing van de bevoegdheden moet gezien de aard van de infectieziekte geschikt zijn voor afwending van de dreiging. Dit amendement voegt de kwalificatie «daadwerkelijk» toe aan het criterium geschikt in artikel 58b, onder b. Dit onderdeel komt dan als volgt te luiden: «de toepassing van de bevoegdheden gezien de aard van de infectieziekte daadwerkelijk geschikt is voor afwending van de dreiging;».

De argumentatie daarvoor is als volgt. In zijn conclusie inzake de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 december 2017 (ECLI: NL:RVS: 2017: 3557) wijst staatsraad Advocaat-Generaal Widdershoven erop dat de exceptieve toetsing van bestuursrechters van een algemeen verbindend voorschrift aan zowel materiële als formele algemene rechtsbeginselen een indringende beoordeling inhoudt.

Bij exceptieve toetsing toetst de bestuursrechter in het kader van een beroep tegen een besluit de rechtmatigheid van het wettelijk voorschrift waarop het besluit is gebaseerd aan hoger recht of algemene rechtsbeginselen. Deze toetsing kan ertoe leiden dat de rechter een niet door de formele wetgever gegeven voorschrift buiten toepassing laat of onverbindend verklaart als dit voorschrift in strijd is met een hogere regeling. Gevolg is dat het besluit waartegen beroep is ingesteld kan worden vernietigd.

Widdershoven spiegelt in deze conclusie de Nederlandse rechterlijke toetsing aan de scherpe vereisten van het recht van de Europese Unie. Hij merkt op: «Bij de beoordeling van besluiten in het licht van het evenredigheidsbeginsel stelt het Hof van Justitie eerst vast of het nagestreefde doel legitiem is (voorvraag). (zie noot 231) Vervolgens vindt een doel-middeltoets van het besluit plaats, waarin drie stappen kunnen worden onderscheiden, ook al worden deze niet altijd even expliciet toegepast. In de eerste plaats wordt bepaald of het besluit daadwerkelijk geschikt is om het doel te bereiken. In de tweede plaats wordt getoetst of het besluit noodzakelijk is om dat doel te bereiken. Dit criterium houdt in dat als een keuze mogelijk is tussen meer geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting voor de getroffen particulieren met zich brengt. In de derde en laatste plaats wordt de evenredigheid sensu stricto of evenwichtigheid van de maatregel beoordeeld. In dat kader wordt beoordeeld of een op zich geschikte en noodzakelijke maatregel niet onredelijk bezwarend is voor de betrokken burgers».

Het is niet voldoende om in zijn algemeenheid te stellen dat een maatregel algemeen voorgeschreven is. Het toevoegen van het woord «daadwerkelijk» zorgt voor aansluiting bij jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Hiermee wordt een wettelijke waarborg gecreëerd dat de bevoegdheden reeds bij de toepassing daadwerkelijk voldoen aan de eisen die inhoudelijk aan de evenredigheidstoetsing worden gesteld.

Pouw-Verweij Van der Plas Van der Staaij

Naar boven