36 164 Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de modernisering van het erkenningenstelsel, het verbeteren van de handhaafbaarheid en enkele andere wijzigingen van technische aard

A VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING1

Vastgesteld 6 maart 2023

1. Inleiding

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben begrip voor de wens van de regering om het erkenningenstelsel te moderniseren, en zien ook geen grote bezwaren in de voorgestelde nieuwe systematiek. Waar deze leden echter wel moeite mee hebben, is de keuze van de regering om een deel van de Wegenverkeerswet 1994 over te hevelen naar gedelegeerde regelgeving, vanwege de wens om «flexibeler» te zijn en sneller te kunnen reageren op maatschappelijke ontwikkelingen. Deze leden hebben naar aanleiding daarvan nog een aantal vragen. De leden van de fractie van de SP sluiten zich graag bij de gestelde vragen aan.

2. Vragen van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA gezamenlijk

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen de regering of de lezing van deze leden juist is dat het onderhavige wetsvoorstel alle specifieke erkenningen overhevelt van de Wegenverkeerswet 1994 naar nader vast te stellen gedelegeerde regelgeving. Kan de regering een overzicht geven van welke voorwaarden, die nu wettelijk verankerd zijn voor de specifieke erkenningen, met het huidige wetsvoorstel verplaatst worden naar de wettelijke eisen voor de basiserkenning?

Begrijpen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA het goed dat de motivatie van de regering om de specifieke erkenningen van de Wegenverkeerswet 1994 over te hevelen naar gedelegeerde regelgeving vooral gebaseerd is op de wens om een «flexibeler» erkenningsstelsel2 te handhaven dat «snel aangepast kan worden op ontwikkelingen in de maatschappij in het algemeen en de voertuigbranche in het bijzonder»?3 Kan de regering nader duiden wat begrepen moet worden onder «ontwikkelingen in de maatschappij» die noodzaken tot aanpassingen in het erkenningenstelsel? Kan de regering nader reflecteren hoe zij voornoemde belangen weegt tegenover het belang van democratisch gelegitimeerde wetgeving, het primaat van de formele wetgever, het legaliteitsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel? Welke concrete ontwikkelingen verwacht de regering die een zo urgente aanpassing van het erkenningsstelsel vereisen, dat de parlementaire betrokkenheid gereduceerd dient te worden tot een voorhangprocedure? Waarom is de normale wetgevingsprocedure niet flexibel genoeg?

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA wijzen erop dat de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) in haar voorlichting aan de Tweede Kamer over wetsvoorstel 35 957, Invoering van delegatiegrondslagen ten behoeve van aanvullende regelingen voor het verstrekken van vergoedingen in het kader van de hersteloperatie toeslagen (Wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen), schrijft dat wezenlijke elementen van een regeling in beginsel niet gedelegeerd moeten worden, omdat het primaat hierover aan de formele wetgever toekomt.4 Ook dient er volgens de Afdeling terughoudend omgegaan te worden met een voorhangprocedure voor gedelegeerde regelgeving, omdat dit «hinkt op twee gedachten».5 Er is volgens de Afdeling niet snel sprake van dwingende redenen om voor gedelegeerde regelgeving een voorhangprocedure als juiste instrument te zien. De Afdeling noemt daarbij als voorbeeld waar dit ― gelet op de materie ― wel het geval is, namelijk het Kiesbesluit.

Kan de regering in het licht van deze voorlichting nader reflecteren op haar keuze om de specifieke erkenningen integraal in gedelegeerde regelgeving op te nemen? En kan de regering aangeven of de voorgenomen nieuwe systematiek van één basiserkenning door De Dienst Wegverkeer (RDW) met daaronder de verschillende specifieke erkenningen inderdaad een vergelijkbaar geval is als die van het Kiesbesluit? Zo ja, waarom?

Verder vragen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA de regering op welke wijze de positie van consumenten wordt beschermd in het herijkte erkenningenstelsel. Wie mag de kosten voor de consument bepalen?

Tot slot vragen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA de regering of er voldoende capaciteit is voor het houden van toezicht op de bedrijven met een erkenning. Is het kunnen houden van toezicht een onderdeel van de criteria om meer bedrijven en/of personen te kunnen erkennen?

De vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving ziet met belangstelling uit naar de memorie van antwoord en ontvangt deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit voorlopig verslag.

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, Meijer

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, Dragstra


X Noot
1

Samenstelling:

Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Arbouw (VVD), Bezaan (PVV), Fiers (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Janssen (SP), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Meijer (VVD) (voorzitter), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Prins (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), vacant (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA) (ondervoorzitter).

X Noot
2

Kamerstukken II 2021/22, 36 164, nr. 3 p. 28 en 30.

X Noot
3

Kamerstukken II 2021/22, 36 164, nr. 3 p. 8.

X Noot
4

Kamerstukken II 2022/23, 35 957, nr. 14, p. 4–5.

X Noot
5

Kamerstukken II 2022/23, 35 957, nr. 14, p. 5.

Naar boven