36 151 Regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen)

35 468 Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met uitbreiding van de hardheidsclausule en invoering van een hardheidsregeling, een vangnetbepaling, een grondslag voor een compensatieregeling alsmede een O/GS-tegemoetkomingsregeling (Wet hardheidsaanpassing Awir)

35 704 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2021 (Incidentele suppletoire begroting inzake Herstel Toeslagen)

U1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 april 2023

De leden van de vaste commissie voor Financiën2 hebben kennisgenomen van de brief van 6 december 2022 over de stand van zaken hersteloperatie toeslagen3 en van de voortgangsrapportage toeslagen 4e kwartaal 2022.4

Naar aanleiding hiervan is op 24 februari 2023 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane met vragen en opmerkingen van de fracties van GroenLinks, de SP, de ChristenUnie, de SP en de ChristenUnie gezamenlijk, de PvdD en de SGP. De leden van de fractie van GroenLinks sloten zich tevens aan bij de vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie.

De Staatssecretaris heeft op 5 april 2023 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, De Man

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN

Aan de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane

Den Haag, 24 februari 2023

De leden van de vaste commissie voor Financiën hebben kennisgenomen van de brief van 6 december 2022 over de stand van zaken hersteloperatie toeslagen5 en van de voortgangsrapportage toeslagen 4e kwartaal 2022.6 De leden van de fracties van GroenLinks, de SP, de ChristenUnie, de PvdD en de SGP hebben naar aanleiding hiervan een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de fractie van GroenLinks sluiten zich tevens aan bij de vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks maken zich grote zorgen over gedupeerde kinderen die kampen met substantiële schuldenproblematiek. In de voortgangsrapportage7 geeft u aan dat het gelukt is om tot eind 2022 in totaal 7.494 meerderjarige kinderen aan te schrijven en 7.378 kinderen uit te betalen, terwijl nog steeds geen duidelijkheid is over de hulp voor gedupeerde kinderen die schuldenproblemen hebben. Deze leden vragen of u kunt specificeren hoeveel van deze gedupeerden te kampen hebben met problematische schulden en hoe de monitoring daarvan plaatsvindt? Ook vragen zij of, en zo ja in welke mate de schuldeisers beslag leggen op de uitbetaalde bedragen?

Voor wat betreft de aanpak van gedupeerde kinderen met schuldenproblematiek zijn deze leden benieuwd of u rekening houdt met de tijd die het kost om het schuldhulpverleningsaanbod voor deze jongeren in kaart te brengen, aangezien deze jongeren mogelijk al langere tijd in de problemen zitten. Kunt u specificeren op welke wijze u hier rekening mee gaat houden? Hoe lang denkt u dat dit proces gaat duren? Het is volgens deze leden namelijk belangrijk dat ook de kinderen van gedupeerden de kans krijgen op een nieuwe start. Deelt u deze opvatting van de leden? En zo ja, kunt u toelichten hoe u voornemens bent het schuldhulpverleningsaanbod vorm te geven?

Tot slot hebben deze leden in het overzicht van moties de staat van de uitvoering van de motie van het lid Karimi c.s.8 over compensatie van ouders die slachtoffer zijn van discriminatie of ander onrechtmatig overheidshandelen gemist, aangezien deze motie noch in bijlage 8 (openstaande moties) noch in bijlage 9 (afgeronde moties) staat vermeld. Zij verzoeken u om een toelichting te geven over hoe deze motie is vertaald in het beleid van de hersteloperatie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie constateren op basis van de voortgangsrapportage9 – maar nog meer op basis van berichtgeving vanuit het veld, inclusief van betrokken ambtenaren, advocaten en van gedupeerde ouders – dat de voortgang van het herstel inzake het toeslagenschandaal zeer moeizaam gaat en spreken hier hun zorgen over uit. Op basis van de berichtgeving en de geluiden van vele ouders die nog steeds in grote onzekerheid verkeren vrezen voornoemde leden dat na het toeslagenschandaal zelf, de gebrekkige en slepende uitvoering een nieuw overheidsschandaal zal worden. De leden van de SP-fractie constateren dat u beterschap belooft, maar merken dat er door gedupeerden, hun advocaten en (anonieme) uitvoerende ambtenaren, met scepsis op wordt gereageerd. Helaas delen deze leden deze scepsis. Kunt u zich deze scepsis voorstellen, mede in het licht van eerder niet gestand gedane beloften? Kunt u aangeven waarom u ervan overtuigd bent dat de gedane beloften ten aanzien van de versnelling van de uitvoering nu wel uitgevoerd zullen worden?

De leden van de SP-fractie lezen in de brief ter aanbieding van de voortgangsrapportage verschillende doelstellingen met betrekking tot wat wanneer afgehandeld zou moeten zijn,10 zoals dat de «inzet» is om 90 procent van de integrale beoordelingen in het eerste kwartaal van 2025 af te ronden en eind 2026 het proces van bezwaar tegen de eerste toets en de integrale beoordeling afgerond te hebben. Deze leden verzoeken u voor elk van de door u genoemde kwantitatieve doelen precies aan te geven in hoeverre deze targets nieuw zijn en hoe die zich verhouden tot wat eerder de inzet was. Hetzelfde vragen zij ten aanzien van de door u genoemde (verbeter)maatregelen die tot de geclaimde versnelling zou moeten leiden. Hoe nieuw zijn deze? En in zoverre deze al eerder ingezet zijn, op grond waarvan verwacht u dat ze nu wel effect zullen sorteren?

De leden van de SP-fractie vragen u voorts wat verstaan moet worden onder «inzet». De brief van 3 februari jl. spreekt elders van een «prognose».11 Gaat het hier op zijn minst om een inspanningsverplichting of slechts om een vrijblijvende prognose? Welke waarde moet nu gehecht worden aan deze inzet? Op grond waarvan zou men tot een andere conclusie moeten komen dan dat de regering zich hier tot niets verplicht en dit dus tamelijk vrijblijvende intentieverklaringen zijn?

Begrijpen deze leden goed dat u tal van «aannames en randvoorwaarden» noemt met betrekking tot de gedane «prognoses» en daarmee suggereert dat als het een beetje tegenzit ook deze al dan niet nieuwe doelen ten aanzien van de afhandeling van het herstel niet gehaald zullen worden? Bent u het met deze leden eens dat dit in ieder geval de indruk kan wekken bij de gedupeerden – de ouders die al zo lang in onzekerheid verkeren – dat deze beloften behoorlijk zacht zijn en dat daarmee hun onzekerheid voortduurt? Een van de door u genoemde aannames en randvoorwaarden is dat «[b]ij de bezwaarbehandeling de beoogde verkorte behandeltermijnen [worden] behaald.». Waar is dit volgens u van afhankelijk en wat wordt door u ondernomen om de kans dat deze verkorte behandeltermijnen worden behaald te maximeren, zo vragen voornoemde leden.

Deze leden lezen in de genoemde brief dat «[a]ls deze versnellings- en verbetermaatregelen worden gerealiseerd, dit ertoe [leidt] dat een ouder het financieel herstel eerder kan afsluiten.» Zij vragen u wat precies de betekenis is van het woordje «eerder»; eerder ten opzichte van wat? Aangezien veel ouders al zo lang wachten en veel langer dan eerder verwacht, vragen de leden van de SP-fractie of u zich kan voorstellen dat sommige ouders eind 2026 als «streven» (geen harde belofte) om het proces van bezwaar afgerond te hebben helemaal niet als eerder ervaren, maar juist alsnog veel te lang durend? Dit wringt volgens deze leden des te meer aangezien zo veel ouders zich genoodzaakt voelen bezwaar te maken, vooral omdat zij geen of geen volledige toegang krijgen tot hun dossiers. Advocaten maken daarom al automatisch bezwaar, zo horen deze leden van advocaten van gedupeerden. Herkent u dit beeld? De leden van de SP-fractie vinden het onbegrijpelijk dat ouders en hun advocaten dossiers niet gewoon (tijdig) kunnen inzien en vrezen dat de genoemde maatregelen van opschaling van het dossierteam en betere laksoftware onvoldoende soelaas zullen bieden. Waarom, zo vragen deze leden, kunnen hier geen radicalere stappen worden gezet en dossiers gewoon sneller en vollediger vrijgegeven worden?

Dat er grote problemen zijn met de uitvoerig van het herstel was al genoegzaam bekend, toch waren de leden van de SP-fractie geschokt door de onthullingen van Nieuwsuur en NRC ten aanzien van de door tal van werknemers als onveilig ervaren werkcultuur bij de Uitvoering Herstel Toeslagen (UHT). Erkent u de hier door verschillende werknemers van UHT benoemde problemen en erkent u dat deze problemen de uitvoering van het herstel nog verder bemoeilijken? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om te proberen deze problemen op te lossen? Bent u bekend met de kritiek van veel advocaten van toeslagenouders – zoals onder andere geuit door Sanne van Oers, bestuurder van de Nederlandse Orde van Advocaten in Nieuwsuur,12 dat er niets met hun ideeën voor verbetering en versnelling van de hersteloperatie is gedaan? Kunt u uitleggen waarom daar niets mee gedaan is en indien u het oneens bent met die kritiek, wat er dan wel mee gedaan is?

Bent u voorts bekend met de berichtgeving van de NOS (27 januari)13 en andere media over hoe ongelijk en in de ogen van veel ouders onrechtvaardig de kindregeling in de praktijk uitpakt? Klopt het – zoals in dit medium bericht – dat er kinderen zijn die geen enkele schade hebben ondervonden van het toeslagenschandaal, er zelf niet of nauwelijks iets van meegekregen hebben en inmiddels al 10.000 euro uitgekeerd hebben gekregen terwijl kinderen die er wel degelijk onder hebben geleden nog lang moeten wachten op hun geld, bijvoorbeeld omdat hun ouders gescheiden zijn of omdat ze pleegkind zijn? Kunt u zich voorstellen dat voor de ouders en de kinderen in die laatste categorie dit ervaren wordt als een nieuwe vorm van onrecht, of in ieder geval een niet te rechtvaardigen ongelijke behandeling, boven het hen al aangedane onrecht? Kunt u een schatting geven van het aantal kinderen dat om uiteenlopende redenen nog langer moet wachten enn hoe lang zij dan nog zullen moeten wachten? Bent u het met deze leden eens dat deze onfortuinlijke effecten te voorzien waren, gezien de aard en de opzet van de kindregeling? Bent u het voorts met voornoemde leden eens dat hier rechtsongelijkheid dreigt? En kunt u in de beantwoording van deze vraag ook de motie van het lid Prast c.s. over gelijkstelling van kinderen en pleegkinderen14 en de (niet-) uitvoering daarvan betrekken?

De leden van de SP-fractie constateren met verbazing dat in bijlage 8 van de voortgangsrapportage een overzicht wordt gegeven van wat de Staatssecretaris «afgeronde moties» noemt. Voornoemde leden zijn echter niet bekend met het begrip «afgeronde motie». Bij nalezing in de stukken blijkt het om «reacties» van de Staatssecretaris op de moties te gaan. Echter, op aangenomen moties dient niet slechts gereageerd te worden, deze dienen uitgevoerd te worden. Een motie kent daarom naar het inzicht van de voornoemde leden slechts twee mogelijk statussen: uitgevoerd of niet uitgevoerd. Bent u dit met voornoemde leden eens en bent u dus ook van mening dat het begrip «afgerond» in dit verband geen enkele staatsrechtelijke betekenis heeft? Voornoemde leden herinneren u eraan dat moties van het parlement door de regering uitgevoerd dienen te worden en dat als de regering dit onmogelijk acht dan wel om politieke redenen weigert, hier tekst en uitleg over aan het parlement in casu de Eerste Kamer gegeven dient te worden, opdat deze vervolgens kan besluiten hoe met het niet uitvoeren van de motie om te gaan.

Ten aanzien van de motie van het lid Van Apeldoorn c.s.15 over bewijs van aangegane informele leningen lezen zij in de begeleidende brief dat «Op verzoek van de Eerste Kamer nogmaals gekeken [is] of achterstanden op informele private schulden ook op een andere manier kunnen worden beoordeeld». De leden van de SP-fractie constateren dat u of de motie niet goed gelezen heeft of bewust een verkeerde voorstelling van zaken geeft. De leden van de SP-fractie betreuren dat. Het dictum van de motie luidt nadrukkelijk niet er «nog eens naar te kijken» maar verzoekt de regering «te komen met een regeling waarbij het voor ouders mogelijk wordt om ook op een andere manier dan een notariële akte bewijs te leveren van door hen aangegane informele leningen en daarbij ontstane achterstanden». De leden van de SP-fractie constateren voorts dat u niet van plan bent met een dergelijke regeling te komen en dus de motie weigert uit te voeren. Daarmee is de status van deze motie niet «afgerond», maar «niet uitgevoerd». Erkent u dit? Kunt u precies en expliciet aangeven waarom u deze motie – die nota bene «oordeel kamer» had gekregen – weigert uit te voeren? U lijkt zich, volgens deze leden, te beroepen op de onmogelijkheid de motie uit te voeren, maar de voornoemde leden vinden de onderbouwing hiervan zwak en nemen hiermee dus ook geen genoegen.

Ten aanzien van motie van het lid van Apeldoorn c.s.16 over voldoende capaciteit bij de uitvoeringscapaciteit bij de UHT roepen de leden van de SP-fractie in herinnering dat het dictum luidt: «verzoekt de regering zo spoedig mogelijk zorg te dragen voor voldoende capaciteit bij de UHT opdat bij de integrale beoordeling van gedupeerden de vertraging snel wordt teruggedrongen en wettelijke termijnen voortaan gerespecteerd worden». Hierover lezen voornoemde leden op p. 43 van de voortgangsrapportage dat: «Met de uitbreiding van het aantal medewerkers wordt uitvoering gegeven aan de motie Van Apeldoorn c.s. om voldoende capaciteit bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen te genereren.» Nergens lezen de voornoemde leden echter per wanneer en met hoeveel fte de capaciteit zal worden uitgebreid en of dat voldoende zal zijn. Het personeelsbestand is in het laatste kwartaal met 13% gegroeid, maar u geeft in de rapportage aan dat dit nog (lang niet?) voldoende is want «[d]e opgave van een verdere groei van UHT in 2023 blijft staan.»» Dit is, volgens deze leden wel een hele algemene formulering ten opzichte van waar het dictum van de motie om vraagt. Kunt u precies aangeven welke groei nodig is om zorg te dragen voor voldoende capaciteit en per welke datum deze groei gerealiseerd zal zijn? De motie vraagt immers dit zo spoedig mogelijk te realiseren. Het tweede deel van het dictum vraagt wettelijke termijnen voortaan te respecteren (ten aanzien van integrale beoordelingen en bezwaren). De leden van de SP-fractie kunnen nergens in de rapportage of in de begeleidende brief terugvinden per wanneer de regering denkt dit gerealiseerd te hebben. Zij lezen enkel dat termijnen nog steeds (massaal) overschreden worden en dat dit ook nog wel zal blijven. Hiermee wordt bovengenoemde motie (vooralsnog) dus niet uitgevoerd. Kunt u een nadere toelichting geven op het niet uitvoeren van dit deel van de motie? Kunt u voorts aangeven per wanneer u verwacht wel alsnog zich aan de wettelijke termijnen te gaan houden? Bent u het met deze leden eens dat het kwalijk is dat de overheid zelf zich bij voortduring niet aan de wet houdt in dezen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de SP en de ChristenUnie gezamenlijk

De leden van de SP-fractie en de leden van de fractie van de ChristenUnie hebben gezamenlijk ook nog een aantal vragen met betrekking tot de uitvoering van de met algemene stemmen aangenomen motie van het lid Verkerk c.s.17 over verdubbeling van de noodvoorziening. Deze motie vraagt de regering «te onderzoeken of een verdubbeling van de noodvoorziening tot € 1.000 mogelijk is, en de Kamer daarover zo spoedig mogelijk te rapporteren». Ook deze motie heet «afgerond» te zijn. Echter in de voortgangsrapportage lezen de voornoemde leden niets over of en zo ja, hoe de mogelijkheid van een verdubbeling van het noodbedrag onderzocht is en wat de uitkomst van dat onderzoek zou zijn. Deze leden lezen alleen dat het «actuele beeld is dat het bedrag nog steeds voldoende is om een acute financiële behoefte op te lossen».18 Kunt u dit nog nader onderbouwen? Dit beeld delen de indieners van de motie in ieder geval niet, anders hadden zijn deze motie immers niet ingediend (zie ook de overwegingen van de motie). Hoe het ook zij, de motie is dus vooralsnog niet uitgevoerd, want van enig serieus onderzoek naar de mogelijkheid de noodvoorziening te verdubbelen is geen sprake. De leden van de SP-fractie en de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen alsnog het onderzoek te doen waar de motie om vraagt. Voornoemde leden brengen hierbij onder de aandacht niet de vraag of het bedrag van 500 euro nog voldoende is – zoals de voortgangsrapportage ten onrechte suggereert – maar om te onderzoeken of het verdubbeld kan worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De Kinderombudsman schrijft in de brief van 26 januari19 dat er voor gedupeerde jongeren die graag hulp willen bij het volgen van formeel onderwijs weinig is geregeld en dat gemeenten die hen hiermee willen ondersteunen meer mogelijkheden wensen om kinderen in hun onderwijsbehoefte te ondersteunen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of u dit probleem erkent? Kunt u aangeven welke barrières gedupeerde jongeren ervaren die formeel onderwijs willen volgen? Wat hebben zij nodig van het Rijk en de gemeenten om deze barrières te slechten en bent u bereid om deze extra ondersteuning te bieden? Is het volgens u mogelijk en wenselijk om deze extra ondersteuning ook aan te bieden aan andere jongeren die in stressvolle omstandigheden zijn opgegroeid (u kunt hierbij denken aan jeugdzorginstellingen), waardoor zij zich onvoldoende hebben kunnen concentreren op het volgen van onderwijs tijdens hun jeugd? Deze leden vernemen op dit punt graag een toelichting.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie lezen in de voortgangsrapportage Hersteloperatie toeslagen, 4e kwartaal 2022 dat er voor ouders, jongeren en kinderen meer dan alleen financiële compensatie nodig is om herstel en erkenning te vinden voor het aangedane leed.20 Tijdens het plenaire debat van 1 november jl. kwam het belang van erkenning uitgebreid aan de orde, aldus deze leden. In voornoemde voortgangsrapportage stelt u dat voor het bewerkstelligen van deze erkenning het continu ophalen en inbrengen van het perspectief van degenen om wie het gaat van belang is. Volgens berichtgeving in de media stelt de Uitvoering Herstel Toeslagen (UHT) niet de gedupeerde ouders, maar de eigen regels centraal.21 Er zou zelfs een angstcultuur heersen. Deze leden merken op dat u wel onder meer de regeldruk bij het UHT noemt, maar niet deze problemen. Klopt deze berichtgeving uit de media, zo vragen deze leden. Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de voortgangsrapportage en tot het emotionele herstel van de gedupeerden? Wat gaat u hieraan doen? Indien de berichtgeving uit de media niet zou kloppen, kunt u op verzoek van deze leden deze berichten verklaren?

Voorts lezen deze leden in de voortgangsrapportage dat u bij de motie van het lid Prast c.s. over gelijkstelling van kinderen en pleegkinderen,22 stelt dat het niet mogelijk is om met een motie van de wet af te wijken. Begrijpen deze leden het goed dat u om deze reden de motie niet uitvoert? Deze leden geven aan dat de betreffende motie niet vraagt om iets te doen wat de wet verbiedt, maar om iets te doen waar de wet niet toe verplicht. Kunt u, tegen deze achtergrond, toelichten waarom u deze motie, die door de Eerste Kamer is aanvaard, niet uitvoert?

Begrijpen deze leden goed dat u de aangenomen motie Prast c.s.23 over het expliciteren dat onjuiste of onrechtmatige uitvoering van de wet een grondslag is voor de hersteloperatie, niet wil uitvoeren? Indien dit het geval is, verzoeken zij u om dit nader toe te lichten. In de voortgangsrapportage stelt u dat er bewust voor is gekozen de wet niet te beperken tot situaties waarin de overheid onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens deze leden was de Eerste Kamer daarvan op de hoogte toen zij deze motie aannam. Bent u het met deze leden eens dat het uitvoeren van voornoemde motie toch niet zou betekenen dat de wet verandert?

Tot slot merken voornoemde leden op dat u een lijst met «afgeronde moties» heeft bijgevoegd. Zij vernemen graag van u wat u precies met de term «afgeronde moties» bedoelt? Begrijpen zij goed dat het om moties gaat die u niet heeft uitgevoerd en waarvan u ook niet van plan bent om deze uit te gaan voeren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie lezen in de brief van 6 december jl. dat ten aanzien van de kindregeling er in totaal 7.500 brieven aan een groep meerderjarigen zijn verzonden. Zijn daarmee alle meerderjarigen bereikt? Zo niet, kunt u een inschatting geven van hoeveel meerderjarigen nog geen gegevens bekend zijn? Verder lezen deze leden dat de frequentie en de aard van de vragen aan het serviceteam voor de kindregeling in lijn is met de verwachting. De meest gestelde vraag is wanneer de tegemoetkoming wordt overgemaakt. Naar aanleiding hiervan willen deze leden graag weten waarom dit aspect niet is meegenomen in de brieven als dit kennelijk op voorhand werd verwacht. Daarmee kan immers, volgens deze leden, extra frustratie bij de meerderjarigen worden voorkomen en werkdruk voor de uitvoeringsorganisatie worden ingedamd.

In 2023 zal worden gestart met het aanschrijven van minderjarige kinderen en hun ouders. Kunt u aangeven hoeveel kinderen dat betreft? Worden de lessen over het soort en de frequentie van vragen bij meerderjarigen verwerkt in de brief aan de minderjarigen? En worden zij benaderd via hun ouders, of rechtstreeks? Op welke wijze kunnen de minderjarige kinderen via deze brieven ook het gevoel van urgentie en compassie van de regering meekrijgen als het aanschrijven via hun ouders gebeurt?

In de zomer van 2022 is de praktijktest voor de vaststellingsovereenkomst (VSO) gestart bij 15 ouders. Voornoemde leden merken op dat in de brief van 6 december jl.24 wordt gemeld dat er vijf concept-schadeoverzichten van de vijftien zijn aangeleverd, waarvan bij één van de schadeoverzichten op korte termijn een aanbod kan worden gedaan om tot overeenstemming te komen. Kunt u op verzoek van deze leden toelichten waarom dit zo eindeloos lang duurt? En kunt u hierbij ook aangeven wat de verwachting is als dit middel wordt ingezet bij vele duizenden ouders? Eenzelfde vraag stellen zij over de stand van zaken rond de pilot mediation. Volgens deze leden levert een maandenlang proces alleen maar meer frustratie op. Tot slot vragen zij hoe u perspectief kunt bieden op een snellere doorloop en afhandeling.

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, P.H.J. Essers

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN – TOESLAGEN EN DOUANE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 april 2023

De vaste commissie voor Financiën heeft op 24 februari 2023 enkele vragen en opmerkingen over de stand van zaken rondom de hersteloperatie toeslagen aan mij voorgelegd. Bijgaand treft u mijn reactie.

De Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, A. de Vries

Reactie op de vragen en opmerkingen die de leden van de vaste commissie voor Financiën van de Eerste Kamer hebben gesteld aan de Staatssecretaris van Financiën naar aanleiding van de brief van 6 december 2022 over de stand van zaken hersteloperatie toeslagen en de Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen over het 4e kwartaal 2022 (ingediend op 24 februari 2023, kenmerk 170390.19U)

De leden van de fractie van GroenLinks hebben grote zorgen over gedupeerde kinderen met substantiële schuldenproblematiek en vragen naar een specificatie hoeveel van deze gedupeerden te kampen hebben met problematische schulden en hoe de monitoring daarvan plaatsvindt. Daarnaast vragen zij of, en zo ja in welke mate de schuldeisers beslag leggen op de uitbetaalde bedragen van de kindregeling.

Kinderen van gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag kunnen aanspraak maken op brede ondersteuning door hun gemeenten. Er is op dit moment geen inzicht in het aantal kinderen/jongeren van gedupeerde ouders die problematische schulden hebben. Als zij te maken hebben met problematische schulden, kunnen zij een beroep doen op de gemeentelijke schuldhulpverlening. Gemeenten houden echter niet bij of mensen die zich melden voor schuldhulpverlening kinderen zijn van ouders die gedupeerd zijn door de toeslagenproblematiek.

Voor meerderjarige kinderen in een schuldhulpverleningstraject kan het uitbetaalde bedrag inderdaad in de boedel vallen. In welke mate dit gebeurt is op dit moment niet bekend. In het geval van een Wsnp-traject kan bij de rechter-commissaris het verzoek worden ingediend het bedrag buiten de boedel te laten. Er kan door de jongere ook een uitstel van uitbetaling van het bedrag uit de kindregeling worden aangevraagd. Schulden van minderjarige kinderen die voldoen aan de voorwaarden kunnen mee in de schuldenaanpak van de gedupeerde ouder. Beslag wordt in de meeste gevallen gelegd door tussenkomst van een rechter.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet de opvatting deelt dat ook de kinderen van gedupeerden de kans moeten krijgen op een nieuwe start, hoe het kabinet vervolgens het schuldhulpverleningsaanbod voor jongeren vorm wil geven, en of het kabinet rekening houdt met de tijd die het kost om het schuldhulpverleningsaanbod voor deze jongeren in kaart te brengen.

Het kabinet deelt de opvatting dat ook kinderen van gedupeerde ouders een steun in de rug behoeven om de gevolgen van de toeslagenproblematiek achter zich te laten. Om deze reden is er een specifieke Kindregeling gemaakt. De Kindregeling heeft geen generieke schuldenaanpak voor getroffen kinderen. De Tweede Kamer heeft afgelopen december de motie Kat c.s.25 aangenomen die oproept om een schuldhulpverleningsaanbod voor jongeren met (problematische) schulden te ontwikkelen.

Het kabinet wil getroffen jongeren met problematische schulden gericht perspectief bieden en bewandelt daarvoor de volgende paden.

De bewezen effectieve instrumenten voor het schuldhulpverleningsaanbod aan jongeren worden in kaart gebracht en deze wil het kabinet maximaal stimuleren. Denk hierbij aan gemeentelijke aanpakken, aanpakken zoals het jongerenperspectieffonds en het wettelijk instrumentarium. De extra dienstverlening hierbij kan indien nodig via de SPUK worden vergoed. Samen met VNG, enkele gemeenten, SZW en OCW wordt aan de hand van concrete praktijkcasussen gekeken hoe dit schuldhulpverleningsaanbod in de praktijk toepasbaar is, waarbij in het bijzonder wordt gekeken naar specifieke problemen van jongeren die onder de kindregeling vallen. Verder wordt uitgezocht wat de precieze omvang van de schuldenproblematiek van jongeren/kinderen van gedupeerde ouders is, en welke schulden van welke aard het betreft. De uitkomsten van dit alles vormen de basis voor het breed in te zetten aanbod. Over de gerichte inzet worden afspraken gemaakt met VNG, zodat het aanbod en de mogelijkheden ervan breed onder de aandacht worden gebracht bij gemeenten. Eind april is een kamerbrief voorzien over de voortgang en voornemens met betrekking tot de uitvoering van deze motie Kat c.s.

Tot slot vragen de leden van de fractie van GroenLinks naar de opvolging van de motie Karimi c.s.26 over compensatie van ouders die slachtoffer zijn van discriminatie of ander onrechtmatig overheidshandelen.

In de voortgangsrapportage over het 4e kwartaal van 2022 heeft het kabinet in reactie op deze motie toegelicht dat een samenspel van harde regelgeving, vooringenomen handelen en vooral het niet gehoor geven aan noodsignalen leed heeft veroorzaakt bij de gedupeerden in de toeslagaffaire. Er kan sprake zijn geweest van onrechtmatig handelen, dat kan per gedupeerde verschillen. Met de juridisch onverplichte regelingen voor institutionele vooringenomenheid en hardheid is een oplossing gevonden voor al deze situaties. Er is bewust voor gekozen om de wet niet te beperken tot de situaties waarin de overheid onrechtmatig heeft gehandeld. Op deze manier wordt ook een oplossing geboden voor de situaties waarin het reguliere recht geen soelaas biedt en het kabinet toch vindt dat betrokkenen door het overheidshandelen gedupeerd zijn. Aan de andere kant leidt niet ieder onrechtmatig handelen tot de verstrekkende conclusie dat er sprake is van gedupeerdheid (bijvoorbeeld als er een keer beperkt te laat beschikt is op een aanvraag).

De leden van de fractie van de SP geven aan sceptisch te zijn over de voortgang en beloofde versnelling van de hersteloperatie en vragen zich af op grond waarvan de genoemde verbetermaatregelen tot de geclaimde versnelling zouden moeten leiden. Deze leden verzoeken voor elk van de genoemde kwantitatieve doelen (de inzet om 90 procent van de integrale beoordelingen in het eerste kwartaal van 2025 af te ronden en eind 2026 het proces van bezwaar tegen de eerste toets en de integrale beoordeling afgerond te hebben) aan te geven in hoeverre deze targets nieuw zijn en hoe die zich verhouden tot wat eerder de inzet was. Daarnaast vragen de leden zich af wat het kabinet bedoelt met dat ouders het financieel herstel dan «eerder» kunnen afsluiten.

Er is van de zijde van het kabinet geen sprake van een belofte of garantie op versnelling, er is een prognose opgesteld op basis van de inzet van verschillende versnellings- en verbetermaatregelen die eerder in de praktijk zijn beproefd. Met de oude werkwijze was de inschatting dat de integrale beoordelingen in 2027 zouden zijn afgerond. De nieuwe prognose verwacht dat 90% van de integrale beoordelingen in het eerste kwartaal van 2025 is afgerond en de laatste 10% in het half jaar daarna. Er is helaas niet één gouden oplossing die ervoor zorgt dat álle gedupeerde ouders op korte termijn hun herstel kunnen afronden. Maar met de genoemde versnellings- en verbeteringsmaatregelen heeft het kabinet er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganisatie al het mogelijke doet om ervoor te zorgen dat ouders zo snel als mogelijk, en binnen een zorgvuldig proces, de compensatie krijgen waar zij recht op hebben. De maatregelen zijn door middel van pilots beproefd in de praktijk en op basis van de ervaringen zijn prognoses gemaakt voor de te realiseren versnelling van de hersteloperatie. UHT monitort continu de voortgang van de hersteloperatie.

Rekening houdend met een aantal randvoorwaarden, is de prognose dat met de inzet van diverse maatregelen 90% van de integrale beoordelingen in het eerste kwartaal van 2025 zijn afgerond. De laatste 10% volgt in het half jaar daarna. Zonder inzet op versnelling zou dit later worden. U wordt hierover periodiek geïnformeerd in de voortgangsrapportages.

De leden van de fractie van de SP vragen zich af welke waarde moet worden gehecht aan woorden als «inzet» en «prognose» in relatie tot de gestelde «aannames en randvoorwaarden» en zijn van mening dat dit in ieder geval de indruk kan wekken bij de gedupeerden dat deze beloften behoorlijk zacht zijn en dat daarmee hun onzekerheid voortduurt.

Zoals in het debat met de Tweede Kamer van 7 maart 2023 herhaaldelijk is betoogd wordt er voor gewaakt om uitspraken te doen richting gedupeerde ouders waarvan van te voren niet zeker is of die ook gehaald kunnen worden. Met het inzetten van een aantal maatregelen tot verbeteren en versnellen, is deze nieuwe prognose opgesteld. Deze maatregelen zijn eerder beproefd in diverse pilots.

De prognose wordt haalbaar geacht onder een aantal aannames en randvoorwaarden. Het kabinet acht deze voorwaarden realistisch. Deze randvoorwaarden en aannames, inclusief de gevolgen voor de planning, worden gemonitord in de voortgangrapportages en bijsturing vindt plaats waar nodig.

In reactie op de vraag van de leden van de SP naar het verkorten van de behandeltermijnen van bezwaar kan worden gemeld dat het streven is de gemiddelde behandeltijd van bezwaren in 2023 werkenderwijs fors te verkorten door de inzet van mediation, de uitbreiding van de responsieve bezwaarbehandeling, intensieve sturing op productienormen en het maken van een efficiëntieslag. Aan al deze maatregelen wordt uitvoering gegeven. De ontwikkelingen worden gemonitord en er wordt gericht gestuurd op de voortgang. Verkorting van de behandeltermijnen moet resulteren in meer beschikkingen en versnelling van het gehele bezwaarproces. Om die versnelling te bewerkstelligen dient aan genoemde randvoorwaarden te worden voldaan, waaronder het kunnen aantrekken van voldoende geschoold personeel. Om verkorting van de behandeltermijn te kunnen realiseren is onder meer vereist dat de backoffice van team bewaar, de advisering van de Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC), het aanbod van geanonimiseerde bezwaardossiers en de bezwaarjurist op elkaar zijn afgestemd. UHT en de BAC stellen alles in het werk om die onderdelen van het proces minimaal gelijke tred te laten houden met het tempo van de bezwaarbehandelaren.

De leden van de fractie van de SP geven aan dat veel ouders zich genoodzaakt voelen bezwaar te maken vooral omdat zij geen of geen volledige toegang krijgen tot hun dossiers en vragen waarom er geen radicalere stappen worden gezet en dossiers gewoon sneller en vollediger vrijgegeven worden.

Het is bekend dat er ook bezwaren worden ingediend door het ontbreken van een dossier. Om de instroom van dit type bezwaren te beperken, maar nog belangrijker, om ouders en hun gemachtigden in alle gevallen sneller en tijdig te kunnen voorzien van een dossier, heeft UHT ingezet op verschillende maatregelen, zoals de opschaling van het dossierteam, het informatie- en beoordelingsformulier dat door de PZB-er met de ouder wordt gedeeld en besproken en betere laksoftware. Uit een pilot is reeds gebleken dat betere laksoftware in combinatie met voldoende personeel een significante versnelling oplevert waarmee ouders en hun gemachtigden eerder het dossier kunnen ontvangen. Het dossierteam is opgeschaald en het traject om de laksoftware in te kopen met de juiste privacy- en technische randvoorwaarden is in gang gezet. Daarnaast zijn ook onorthodoxe maatregelen onderzocht, zoals het ongelakt verstrekken van dossiers aan advocaten. Vanwege de inbreuk op de privacy van derden wordt dit juridisch gezien niet realistisch geacht.

De leden van de fracties van de SP en de PvdD vragen of het kabinet de door verschillende werknemers van UHT benoemde problemen erkent, of deze problemen de uitvoering van het herstel verder bemoeilijken, en wat het kabinet gaat ondernemen om deze problemen op te lossen.

Het kabinet vindt het belangrijk dat medewerkers zich veilig en gehoord voelen. De ambtelijke leiding herkent de signalen over werkdruk. UHT opereert in een context van grote druk, waarbij snelheid én zorgvuldigheid van groot belang zijn. Dit vraagt veel van de medewerkers en hun aanpassingsvermogen. UHT besteedt daarom veel aandacht aan het begeleiden van nieuwe mensen en het verbeteren van de werkprocessen. Medewerkers moeten zich altijd veilig en gehoord voelen indien zij tegen knelpunten aanlopen. UHT neemt signalen over hoge werkdruk, gevoelens van onveiligheid en behoefte aan stabiliteit en rust serieus en moedigt haar medewerkers ook aan om, als zij die behoefte hebben, contact op te nemen met de leidinggevende of vertrouwenspersoon. Signalen worden door de leiding van UHT opgepakt en besproken met de medewerkers als met de ondernemingsraad. Ook kunnen medewerkers terecht bij de commissie integriteit Financiën (CIF). Dit is een onafhankelijke commissie waar medewerkers terecht kunnen voor een vertrouwelijk gesprek en voor advies over hoe je kunt handelen wanneer zij een mogelijke integriteitsschending of misstand binnen de organisatie willen melden. UHT neemt suggesties van ouders én professionals, serieus. Zo is het huidige pakket aan verbeteringen en versnellingen ook het resultaat van deze suggesties.

Met de OR en CIF is naar aanleiding van de berichtgeving gesproken over de signalen, het belang van melden en waar mensen zich kunnen melden. Vervolgens is hiervoor extra aandacht gevraagd in de communicatie naar medewerkers.

Voorts vragen de leden van de fractie van de SP of het kabinet bekend is met kritiek van advocaten van toeslagenouders, onder andere geuit door de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), en kan uitleggen wat daar wel of niet mee gedaan is.

Er vindt regelmatig overleg plaats met de NOvA en de Raad voor de Rechtsbijstand (RvR). We kijken waar versnelling en verbetering mogelijk is en wegen daarin hun voorstellen mee. Het volgende bestuurlijk overleg zal dit voorjaar plaatsvinden. Er wordt samengewerkt om via mediation en VSO-routes de mogelijkheden te verruimen om tot afronding van de herstel- en schadeprocessen te komen, zoals ook de Nationale ombudsman adviseert. Het is van belang de belemmeringen bij de verstrekking van dossiers weg te nemen. Er wordt uitgezocht welke dossierstukken echt nodig zijn en welke stukken misschien ook niet nodig zijn.

Ook wordt gekeken hoe ouders en advocaten beter meegenomen kunnen worden in het proces van de integrale beoordeling en de onderbouwing van de uitkomst. Een mogelijkheid die onderzocht wordt is om in samenwerking met de advocatuur een pool van onafhankelijk deskundigen op te zetten, omdat het voor sommige ouders belangrijk is dat er de mogelijkheid is om onder andere de uitkomst van de integrale beoordeling samen met een deskundige te bekijken. Ook kan dat bijdragen aan het voorkomen van (onnodige) bezwaren. Een dergelijke oplossing dient nog wel ingepast te worden binnen de beschikbare middelen voor Toeslagenherstel. Er wordt samen met de advocatuur gewerkt aan verdere verbetering van herstelprocessen. Daarbij staan zowel de belangen van de gedupeerde als de voortgang en werkbaarheid voor UHT (versnelling, verbetering, geen verstoring van de IB-operatie, geen nieuwe opleidingsprocessen e.d.) voorop.

Niet alle voorstellen van de NOvA kunnen worden overgenomen, bijvoorbeeld als het betekent dat ingrijpende aanpassingen van de integrale beoordeling nodig zijn of als de afhandeling van werkelijke schade wordt vermengd met de integrale beoordeling.

De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet bekend is met de berichtgeving van onder andere de NOS over hoe ongelijk en in de ogen van veel ouders onrechtvaardig de kindregeling in de praktijk uitpakt, en daarbij ook de motie van het lid Prast c.s.27 over pleegkinderen te betrekken. Het uitgangspunt is dat kinderen van gedupeerde ouders die last hebben ondervonden of nog ondervinden van de problemen met de kinderopvangtoeslag een steun in de rug krijgen. Het kan voorkomen dat er meerderjarigen zijn die weinig tot niets hebben ervaren van de toeslagenproblematiek, maar toch, doordat zij kind van een toeslagpartner zijn, onder de reikwijdte van de kindregeling vallen. Gezien de omvang van de groep getroffen kinderen is het niet uitvoerbaar geacht om iedere casus individueel te beoordelen op relatie met gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag en de mate van getroffenheid, deze wijze van uitvoering van de kindregeling is vastgelegd in de Wet hersteloperatie toeslagen. In deze wet zijn ook criteria opgenomen over wanneer voormalig pleegkinderen onder de kindregeling vallen. Het kabinet kan daar niet bij motie van afwijken zoals in de laatste voortgangsrapportage is toegelicht.

Het klopt dat er meerderjarige kinderen waarvan het rekeningnummer bekend is en die onder de reikwijdte van de kindregeling vallen hun financiële tegemoetkoming eerder hebben ontvangen dan andere leeftijdscategorieën. Hiermee geeft het kabinet uitvoering aan de aangenomen motie Kat28. Er is geen sprake van rechtsongelijkheid als gevolg van het uitvoeren van deze motie, want elk kind heeft recht op betaling. De motie ziet specifiek toe op de volgorde van uitbetaling. Het is de bedoeling dat in de eerste helft van 2023 alle kinderen die het betreft hun brief ontvangen.

De leden van de fractie van de SP betogen dat moties slechts de status van «uitgevoerd» of «niet-uitgevoerd» kunnen hebben en vragen of de Staatssecretaris het hiermee eens is. De leden van de fractie van de PvdD vragen wat bedoeld wordt met de term «afgeronde moties».

Met uitzondering van de tweede Voorgangsrapportage zijn lijsten met moties en toezeggingen meegestuurd met alle voortgangsrapportages over de hersteloperatie. Deze betreffen inmiddels circa 100 moties en 750 toezeggingen. Deze lijsten zijn bedoeld om de Eerste en Tweede Kamer op de hoogte te stellen van de stand van zaken rondom de gedane toezeggingen en de aangenomen moties van beide Kamers. Met afgerond wordt bedoeld dat het kabinet een afdoeningsvoorstel met het parlement heeft gedeeld, zodat terug te vinden is of en op welke manier een motie of toezegging is uitgevoerd. Over de uitvoering wordt indien van toepassing gerapporteerd in de voortgangsrapportage, de aanbiedingsbrief daarbij, of op een andere aangewezen plek. Voor een aantal moties en toezeggingen heeft het kabinet nog nadere informatie nodig voordat een afdoeningsvoorstel gedaan kan worden, deze zijn opgenomen in de overzichten met lopende moties en toezeggingen waarover op een later moment wordt teruggekomen. Dit betreft ook moties die continu spelen of doorlopende aandacht vragen.

De leden van de SP fractie betogen dat de motie van het lid Van Apeldoorn c.s.29 niet is uitgevoerd en dat daarmee de status van de motie dan ook niet «afgerond» is.

Bij de bespreking van de motie in uw Kamer is «oordeel Kamer» gegeven met de mondelinge toelichting dat er nogmaals naar kan worden gekeken, maar dat er daarmee geen verwachtingen richting ouders moeten worden gewekt. De uitvoerder van de private schuldenregeling, SBN, heeft hiervoor een nadere analyse gemaakt die bijgevoegd is bij de voortgangsrapportage. De conclusie daarvan is dat ook bij andere vereisten aan bewijs, het voor de gedupeerde ouders problematisch is om een betalingsachterstand op informele schulden aan te tonen. De bewijslast voor het vaststellen van achterstanden blijft zeer ingewikkeld, waar een zeer complex en intensief proces van beoordeling door SBN voor benodigd zou zijn. Tegelijkertijd zou een verruiming leiden tot verwachtingen die niet kunnen worden waargemaakt, met alle teleurstellingen van dien. Daarom is een regeling voor informele leningen geen goede oplossing. In de Voortgangsrapportage over het vierde kwartaal van 2022 is de Eerste en Tweede Kamer hierover geïnformeerd.

Ten aanzien van motie van het lid van Apeldoorn c.s.30 over voldoende capaciteit bij de uitvoeringscapaciteit bij de UHT geven de leden van de fractie van de SP aan dat zij in de Voortgangsrapportage nergens teruglezen welke groei bij UHT nodig is om zorg te dragen voor voldoende capaciteit en per welke datum deze groei gerealiseerd zal zijn.

De huidige uitvoeringscapaciteit en de daarbij horende uitvoeringsbudgetten voor de hersteloperatie zijn nog van voor de Versnellen en Verbeteren-maatregelen. De precieze meerjarige capaciteitsbehoefte van UHT wordt op dit moment in kaart gebracht aan de hand van de meest recente realisatiecijfers.

Natuurlijk wil het kabinet in lijn met het betoog van de SP dat wettelijke termijnen moeten worden gehaald om tijdig duidelijkheid te kunnen geven aan ouders. Bij de eerste toets lukt dat. Bij de integrale beoordelingen en bezwaren is de wettelijke beslistermijn voor het grootste deel van de ouders helaas veelal al verstreken. Dat is een gevolg van het grote aantal aanmeldingen in met name 2021, het aantal bezwaarschriften, de daardoor in een eerder stadium reeds ontstane achterstanden en het uitgangspunt om integrale beoordelingen en bezwaren op volgorde van ontvangst te behandelen. Ook wanneer de gemiddelde behandeltijd van de integrale beoordelingen en bezwaren fors wordt teruggebracht zullen deze niet binnen de wettelijke beslistermijn afgerond kunnen worden. UHT blijft ouders in een urgente situatie met voorrang beoordelen zodat deze ouders zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen.

De leden van de fracties van de SP en de CU hebben vragen over de noodvoorziening en de motie van het lid Verkerk c.s.31 dat oproept deze te verdubbelen.

Met de indiener van deze motie is tijdens het debat overeengekomen dat de motie zo wordt geïnterpreteerd dat wordt onderzocht of verhoging van het bedrag van de noodvoorziening nodig is. Daarbij is benadrukt dat als de situatie daarom vraagt, nu al wordt afgeweken van het bedrag van € 500. Er wordt doorgaand gemonitord of het noodbedrag van € 500 nog voldoende is om een acuut financieel probleem op te vangen. Dat is nog steeds het geval. Voorbeelden van acute financiële problemen zijn behoefte aan boodschappen, medicijnen, een winterjas voor een van de kinderen, een wasmachine of een koelkast. Als ouders te kampen hebben met structurele financiële problemen, dan begeleidt het brede hulpteam hen richting gemeenten, die ouders op dat gebied verder kunnen ondersteunen. Ook kan worden bekeken of er in gevallen van urgentie voorrang kan worden gegeven voor beoordeling. Hoewel het verdubbelen van het bedrag van de noodvoorziening van € 500 naar € 1.000 technisch mogelijk is, is daar vooralsnog geen aanleiding voor.

In reactie op de vraag van de leden van de CU naar ondersteuning in de onderwijsbehoefte van kinderen en jongeren erkent het kabinet dat formeel onderwijs een bijdrage kan leveren aan een duurzaam toekomst perspectief van getroffen jongeren. Echter, dat er behoefte hieraan is, is niet nadrukkelijk naar voren gebracht in onze consultatie onder 114 getroffen jongeren. Voor getroffen jongeren zijn er bestaande instrumenten die bij kunnen dragen aan hun toekomstperspectief zoals studiefinanciering (indien daar recht op is), het STAP-budget of het leven lang leren krediet. Indien deze voorzieningen geen oplossingen bieden, maar onderwijs duidelijk noodzakelijk is om het leven op de rit te krijgen, kunnen getroffen kinderen ook terecht bij hun gemeente als onderdeel van brede ondersteuning. In gezamenlijkheid kan worden bekeken welke passende oplossingen er zijn voor de onderwijsbehoefte van de jongere. Gelet op voorgenoemde mogelijkheden wordt het niet noodzakelijk geacht om aanvullende maatregelen te treffen op dit vlak.

De leden van de fractie van de PvdD vragen om een toelichting op de uitvoering van de motie Prast c.s.32 inzake pleegkinderen, tegen de achtergrond van hun betoog dat de motie niet vraagt om iets te doen wat de wet verbiedt, maar iets te doen wat de wet niet verplicht.

De Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) schrijft voor dat voormalig pleegkinderen, om in aanmerking te komen voor de kindregeling, deel moeten hebben uitgemaakt van het huishouden van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag in de periode tussen de beschikking die tot gedupeerdheid heeft geleid en inwerkingtreding van de kindregeling. Het staat het kabinet niet vrij om, ondanks dat de motie hiertoe oproept, bij motie van uw Kamer van de wet af te wijken. De hardheidsclausule kan niet worden gebruikt om de bewust gekozen reikwijdte van de kindregeling op te rekken. Die kan alleen worden ingezet voor (schrijnende) onvoorziene situaties.

Voorts vragen de leden van de fractie van de PvdD om een nadere toelichting op de uitvoering van de motie Prast c.s.33 over het expliciteren dat onjuiste of onrechtmatige uitvoering van de wet een grondslag is voor de hersteloperatie.

Er is voor gekozen de wet niet te beperken tot de situaties waarin de overheid onrechtmatig heeft gehandeld. Op deze manier wordt ook een oplossing geboden voor de situaties waarin het reguliere recht geen soelaas biedt en het kabinet toch vindt dat betrokkenen door het overheidshandelen gedupeerd zijn. Juist deze ruimere kaders en lagere bewijslast voor de gedupeerden dan bij onrechtmatig handelen, dragen bij aan de vaststelling welke ouders gedupeerd zijn en waar zij recht op hebben.

In antwoord op de vraag van de SGP fractie naar de planning van de kindregeling kan worden gemeld dat bij aanvang in november 2022 waren ca. 75.000 kinderen bekend waren. Een deel van de kinderen van 18 jaar en ouder waarvan het rekeningnummer bekend is, zijn beschikt en betaald in 2022. Dat waren er ca. 7.500, van de totale groep van ca 25.000 van 18 jaar en ouder. In maart 2023 ontvangen de laatste groepen meerderjarige kinderen een beschikking. In 2023 worden de 50.000 minderjarige kinderen aangeschreven. De planning voor alle groepen kinderen staat op de website van UHT en op www.kindregelingvoorjou.nl.

Ook vraagt de SGP fractie naar lessen die worden getrokken uit eerdere communicatie richting ouders en kinderen, aangezien zij lezen dat de frequentie en de aard van de vragen aan het serviceteam voor de kindregeling in lijn is met de verwachting en de meest gestelde vraag is wanneer de tegemoetkoming wordt overgemaakt.

Van elke groep die wordt aangeschreven, wordt geleerd. Antwoorden op vragen worden actief gedeeld via de websites en via social mediakanalen. Vanaf 2023 ontvangen eerst de ouders een aankondigingsbrief, voordat de kinderen zelf worden aangeschreven. Deze brief is bedoeld om ouders in de gelegenheid te stellen hun verhaal met hun kinderen te delen. De aankondigingsbrieven worden gestuurd aan de ouders van alle andere kinderen; meerderjarig en minderjarig. Drie weken na het versturen van de aankondigingsbrief ontvangen de meerderjarige kinderen een erkenningsbrief en beschikking op eigen naam. De kinderen van 12 tot en met 17 jaar ontvangen eveneens een erkenningsbrief en een eigen beschikking en hun ouders ontvangen een kopie daarvan. Bij de kinderen van 0 tot en met 11 jaar ontvangen de ouders de beschikking en wordt hen de erkenningsbrief op naam van het kind toegestuurd.

In reactie op de vraag van de leden van de SGP naar de doorlooptijd van VSO praktijktest kan worden gemeld dat bij de opzet van de praktijktest het uitgangspunt was dat de doorlooptijd enkele maanden zou zijn. Al snel bleek dat het tempo moest worden afgestemd op het tempo dat passend is voor de deelnemers (de ouders): de regie ligt bij hen. Zeker in de eerste fase van de praktijktest bleek het maken van een schadestaat door de ouder meer tijd te vragen, bijvoorbeeld omdat het emotioneel zwaar was terug te gaan naar het verleden. Daarnaast zijn onze eerste bevindingen dat de juridische ondersteuning in de praktijktest niet voor alle ouders optimaal georganiseerd was. In het vervolg wordt daar kritisch naar gekeken. Tot slot zijn alle vijftien zaken in de praktijktest elk op eigen wijze uniek met soms ook bijzondere schadeposten. In sommige zaken heeft de ouder het verzoek gedaan dat hij/zij graag advies wil inwinnen om schadeposten te laten beoordelen door een externe deskundige (zoals een medisch expert). Dit kost dus wel meer tijd.

Inmiddels is één VSO met een ouder afgesloten. Voor vier anderen zal dit op korte termijn volgen. Voor het vervolg zal het traject dus anders worden georganiseerd, mede op basis van wat ouders ons hebben teruggegeven. Het is belangrijk dat het gesprek gelijkwaardig gevoerd wordt en de regie bij de ouder blijft. Daarbij hoort, maar niet uitsluitend, ook een andere rol voor de landsadvocaat.

Tot slot vragen de leden van de fractie van de SGP naar de voortgang van de pilot mediation.

De pilot is benut om te onderzoeken hoe mediation in bezwaar het beste kan beantwoorden aan de behoeften van ouders. Vanwege de positieve eerste resultaten is al tijdens de pilot, anticiperend op een positieve eindevaluatie, besloten tot een bredere inzet van mediation bij bezwaar. Het doel is om vanaf voorjaar 2023 over een periode van maximaal 2,5 jaar, 2.500 bezwaren te behandelen in mediation. Dat betekent dat de pilot parallel liep met de voorbereiding op de brede inzet van die werkwijze. Financiële en juridische processen worden ingericht en er is een aanbestedingsprocedure gestart om voldoende gekwalificeerde mediators te werven. Ook wordt de interne organisatie in gereedheid gebracht om deze grote verandering in aanpak te kunnen verwerken. De behandeltijd van een bezwaar in mediation is veel korter dan die in het reguliere bezwaarproces.


X Noot
1

De letter U heeft alleen betrekking op 36 151.

X Noot
2

Samenstelling:

Essers (CDA) (voorzitter), Prast (PvdD), Backer (D66), Kennedy-Doornbos (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Vos (VVD), Van Ballekom (VVD), Berkhout (Fractie-Nanninga), Crone (PvdA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Geerdink (VVD), Karimi (GL) (ondervoorzitter), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Boer (GL), Van der Voort (D66), Raven (OSF) en Fiers (PvdA).

X Noot
3

Kamerstukken I, 2022–2023, 36 151/35 468, S.

X Noot
4

Kamerstukken I, 2022–2023, 36151/35 468/35 704, T.

X Noot
5

Kamerstukken I, 2022–2023, 36 151/35 468, S.

X Noot
6

Kamerstukken I, 2022–2023, 36151/35 468/35 704, T.

X Noot
7

Kamerstukken I, 2022–2023, 36151/35 468/35 704, T.

X Noot
8

Kamerstukken I, 2022–2023, 36 151, G.

X Noot
9

Kamerstukken I, 2022–2023, 36151/35 468/35 704, T.

X Noot
10

Idem.

X Noot
11

Kamerstukken I, 2022–2023, 36151/35 468/35 704, T, p. 5.

X Noot
14

Kamerstukken I, 2022–2023, 36 151, P.

X Noot
15

Kamerstukken I, 2022–2023, 36 151, L.

X Noot
16

Kamerstukken I, 2022–2023, 36 151, K.

X Noot
17

Kamerstukken I, 2022–2023, 36 151, J.

X Noot
18

Kamerstukken I, 2022–2023, 36151/35 468/35 704, T, p. 11.

X Noot
20

Kamerstukken I, 2022–2023, 36151/35 468/35 704, T.

X Noot
22

Kamerstukken I, 2022–2023, 36 151, P.

X Noot
23

Kamerstukken I, 2022–2023, 36 151, O.

X Noot
24

Kamerstukken I, 2022–2023, 36 151/35 468, S.

X Noot
25

Kamerstukken II, 2022/23, 31 066, nr. 1151.

X Noot
26

Kamerstukken I, 2022/23, 36 151, motie G.

X Noot
27

Kamerstukken I, 2022/23, 36 151, motie Q.

X Noot
28

Kamerstukken II, 2022/23, 31 066, nr. 1034.

X Noot
29

Kamerstukken I, 2022/23, 36 151, motie L.

X Noot
30

Kamerstukken I, 2022/23, 36 151, motie K.

X Noot
31

Kamerstukken I, 2022/23, 36 151, motie J.

X Noot
32

Kamerstukken I 2022/23, 36 151, motie Q.

X Noot
33

Kamerstukken I 2022/23, 36 151, motie O.

Naar boven