Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 36139 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 36139 nr. 2 |
Inhoudsopgave
Beslispunten |
1 |
|
1. |
Inleiding |
2 |
1.1 |
Waarom deze nota? |
3 |
2. |
Achtergrond van het probleem: de asielketen |
4 |
2.1. |
Situatie bij de IND |
4 |
2.2. |
Situatie bij het COA |
5 |
2.3 |
De Basisregistratie personen |
6 |
3. |
Problematiek: Wat is het effect op asielzoekers? |
7 |
3.1. |
Geen mogelijkheden tot werk |
7 |
3.2 |
Werk dat niet loont |
8 |
3.3 |
Geen aanbod van goede taalles |
8 |
3.4 |
Geen toegang tot onderwijs |
9 |
3.5 |
Geen contact met de samenleving |
9 |
4. |
Beslispunten en voorstellen |
10 |
4.1 |
Aan het werk, met werk dat loont |
10 |
4.2 |
Onderwijs |
11 |
4.3 |
Toegang tot goed taalonderwijs |
12 |
4.4 |
Integratiebevordering |
13 |
4.5 |
(Mede)zeggenschap |
14 |
4.6 |
Snel een vergunning |
14 |
Financiële paragraaf |
15 |
In deze nota worden tien voorstellen gedaan om ervoor te zorgen dat kansrijke asielzoekers meteen beginnen met taal, scholing en werk. Dit leidt tot de volgende beslispunten die de initiatiefnemer aan de Kamer voorlegt:
1. Een verzoek te doen aan het kabinet de vroege inschrijving in de BRP een expliciet doel te maken en de hiervoor noodzakelijke processen in samenwerking met de relevante partijen te verbeteren.
2. Een verzoek te doen aan het kabinet de beperkingen op werk voor asielzoekers te verkleinen door de volgende (wettelijke) beperkingen aan te passen:
• Toetreding tot de arbeidsmarkt als de asielprocedure in kwestie langer loopt dan 1 maand, in plaats van de huidige 6 maanden.
• De duur van de Tewerkstellingsvergunning (TWV) van 24 weken naar 46 weken te verlengen.
3. Een verzoek te doen aan het kabinet te onderzoeken of het mogelijk is asielzoekers een groter deel van hun salaris te laten behouden.
4. Een verzoek te doen aan het kabinet om met de Vereniging Hogescholen en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) de invoering te bespreken van een Maastricht-model voor collegegeld, waardoor kansrijke asielzoekers die over de relevante vooropleiding beschikken bij hogescholen en universiteiten kunnen studeren tegen het wettelijke tarief voor collegegelden.
5. Een verzoek te doen aan het kabinet de financiële middelen beschikbaar voor NT2-docenten te ontschotten zodat er door zo veel mogelijk kansrijke asielzoekers optimaal gebruik kan worden gemaakt van de taallessen door NT2-docenten.
6. Een verzoek te doen aan het kabinet zich in te zetten om NT2 taalonderwijs toegankelijk maken voor kansrijke asielzoekers op alle locaties, inclusief noodopvanglocaties en te monitoren hoeveel kansrijke asielzoekers NT2 onderwijs (kunnen) volgen.
7. Een verzoek te doen aan het kabinet in overleg te treden met het COA over het investeren in asielzoekerscentra met open deuren en contact met de wijk.
8. Een verzoek te doen aan het kabinet in samenwerking met het COA te onderzoeken hoe medezeggenschap van asielzoekers in azc’s kan worden opgezet.
9 Een verzoek te doen aan het kabinet te onderzoeken wat het effect is geweest op de integratie van Oekraïners van de grotere autonomie van Oekraïners die zij in hun eerste periode in Nederland hadden om hiervan lessen te leren voor alle asielzoekers
10. Een verzoek te doen aan het kabinet gebruik te maken van de lessen die zijn opgedaan in de vergunningsverlening van Afghaanse evacuees.
«De tijd in het asielzoekerscentrum was de meest beroerde tijd van mijn leven», vertelde een Russische LHBTI-vluchteling bij een serie gesprekken ter voorbereiding op deze initiatiefnota.
«Ik wil aan het werk. Ik wil naar school. Ik wil iets doen. Maar zonder burgerservicenummer besta je eigenlijk niet in Nederland», vertelde een Turkse vluchteling die al bijna een jaar wachtte op de start van de asielprocedure.
Deze initiatiefnota gaat over deze mensen: asielzoekers die vaak lang moeten wachten op de uitkomst van hun procedure. En die in de tussentijd eigenlijk weinig kunnen. Dat terwijl het zo goed zou zijn voor hen, en voor Nederland, als ze alvast mee konden doen.
In de eerste maanden van 2022 was er met de inval van Rusland in Oekraïne opnieuw veel aandacht voor vluchtelingen. Die aandacht gaat nog steeds vooral naar de opvang van mensen. Dat is logisch, omdat we als maatschappij voor een enorme opgave staan. Maar de komst van weer een nieuwe groep vluchtelingen maakt ook duidelijk hoe belangrijk het is dat we mensen die hier zijn meer perspectief geven. Bovendien geeft de soms andere benadering van Oekraïense vluchtelingen stof tot nadenken: wat kunnen we bijvoorbeeld leren van een benadering die vluchtelingen vanaf de start kansen geeft om te werken? Meedoen vanaf dag één is belangrijker dan ooit.
Het is duidelijk dat het Nederlandse asielstelsel het moeilijk heeft en sinds de piek in aanvragen in 2015 achter de feiten aanloopt. Hoewel de Taskforce bij de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) die in 2020 en 2021 aan de slag was veel achterstanden heeft ingelopen, wachten veel nieuwkomers in een asielzoekerscentrum (azc) nog steeds lang. De laatste maanden van 2021 lag de wachttijd voor mensen in de verlengde procedure op iets meer dan een jaar1, maar dit kan oplopen tot meerdere jaren bij een ingewikkelde procedure. En al die tijd staat hun leven goeddeels stil. Dat is frustrerend voor asielzoekers met een grote kans op asiel die mee willen doen: de Nederlandse taal leren, onderwijs volgen, aan het werk. Het is ook een probleem voor Nederland: vluchtelingen die lang stil hebben gezeten, integreren moeilijker. Dat blijkt ook uit onderzoek:
«In the Netherlands, asylum seekers must stay in asylum centres pending a decision on their asylum request. [...]. In order not to create false hope, asylum seekers are discouraged from integrating in Dutch society as long as the asylum procedure is in process. This approach is revealed in several aspects of asylum accommodation. First, the centres are often situated outside municipalities, which serves as an obstacle to active participation in the local community. One is free to move outside the asylum centre but still needs to report regularly.
Second, asylum seekers have only limited access to the (formal) labour market (in 2008 this was expanded from 12 weeks to 24 weeks a year), and no access to education or social security. During the asylum procedure, their basic needs are provided for by the state (based on «bed, water and bread» and € 43 per adult person per week). Last, all aspects of life are conducted in the same place and all activities are tightly scheduled and controlled. As daily activities take place in the immediate company of a large group of others, privacy and autonomy are limited (De Haan & Althof,2002).
We argue that a lengthy stay in such an environment, where social interactions with the outside world are limited and personal development is restrained, hinders refugees» ability to (re)gain the resources they need to integrate in the labour market once their asylum request has been granted. Having a job is vital with a view to obtaining material resources, but also to developing social networks and language skills (social and cultural resources) (Jahoda, 1982). [...] De Vroome and Van Tubergen (2010) showed that especially human capital (i.e., Dutch language proficiency, host country education and work experience in the Netherlands) is negatively affected by a lengthy stay in asylum centres, which in turn hampers socio-economic integration.»2
Wat de initiatiefnemer betreft moet het anders. Aan het werk, naar school en Nederlands leren. Vanaf dag één. Dat helpt asielzoekers, want velen willen niets liever dan de handen uit de mouwen steken en werken aan een toekomst. Ook helpt het de Nederlandse samenleving omdat de kracht, kunde en mogelijkheden van deze nieuwkomers vanaf de start worden benut.
De kansen zijn er. Voor vluchtelingen én voor Nederland. Er zijn al veel goede voorbeelden. Bij Plan Einstein in Utrecht volgen asielzoekers en omwonenden van het azc samen cursussen en stelt de gemeente hen in staat ook iets mee te krijgen van het culturele stadsleven. In Maastricht is de drempel om te studeren voor asielzoekers lager doordat zij kunnen studeren tegen wettelijk tarief in plaats van instellingstarief. Deze voorbeelden laten zien dat het ook anders kan.
In deze initiatiefnota beschrijft de initiatiefnemer de achtergrond van het probleem, laat zien hoe dat asielzoekers die iets van hun tijd in de wachtkamer willen maken worden belemmerd en tevens doet de initiatiefnemer voorstellen voor het veranderen van deze situatie. Uiteindelijk wil de initiatiefnemer dat er voor asielzoekers meer te doen is dan maanden of zelfs jaren gebruik maken van een tot op de draad versleten pingpongtafel.
Regelmatig debatteert de Tweede Kamer over de vraag óf en hoeveel vluchtelingen we zouden moeten verwelkomen. Daar gaat deze initiatiefnota niet over. Het is een feit dat vele asielzoekers – die niet uit de «veilige landen» komen – soms zeer lange tijd doorbrengen in asielzoekerscentra. Een aanzienlijk deel van deze mensen mag uiteindelijk in Nederland blijven. Zo stond het inwilligingspercentage van Syrische aanvragen in september 2021 op 84%.3 Dit zijn nieuwkomers met grote kansen op een verblijfsvergunning: kansrijke asielzoekers. Natuurlijk is er ook een groep asielzoekers die uiteindelijk niet mag blijven, maar waar je toekomst ook ligt: stilzitten is nooit goed. Laten we zorgen dat juist kansrijke asielzoekers zo goed mogelijk zijn voorbereid op langer verblijf in Nederland en zo snel mogelijk aan hun inburgering kunnen beginnen. Het verlies van tijd en nut is een gemiste kans voor de integratie van velen van deze nieuwkomers die uiteindelijk tóch gaan beginnen aan hun inburgeringstraject en nieuwe leven in Nederland. En voor onze samenleving zelf, die zo niet kan profiteren van wat mensen te bieden hebben.
In deze nota wordt gesproken over «kansrijke asielzoekers». Hiermee wordt gerefereerd aan de kans op een verblijfsvergunning. Aan het begin van de asielprocedure wordt een inschatting gemaakt hoe kansrijk een asielzoeker in dit opzicht is. Dat hangt vaak samen met bijvoorbeeld het land van herkomst |
Een deel van de problemen van de Nederlandse opvang- en asielketen zit bij de besliscapaciteit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De afgelopen jaren hebben we duidelijk kunnen zien hoe de keten soms met horten en stoten reageert op pieken en dalen in het aantal asielzoekers dat naar Nederland komt. Ondanks dat de Taskforce binnen de IND in 2020 en 2021 een groot deel van de achterstanden heeft weggewerkt4, verwacht de IND dat wanneer de verhoogde instroom ten opzichte van de prognoses aanhoudt in 2022, de achterstanden weer zullen oplopen.5
Hoe lang de wachttijden zijn, verschilt erg per persoon en afkomst, maar ook per moment. De wettelijke beslistermijn van de IND om te bepalen of iemand met recht voor langere tijd in Nederland mag verblijven is zes maanden. Aan het einde van 2021 gold dat mensen met een grotere kans op asiel in de algemene asielprocedure (het reguliere proces waarin wordt gekeken of iemand een verblijfsvergunning asiel krijgt) vijf a zes maanden wachtten op een beslissing – mensen in de verlengde asielprocedure (voor meer gecompliceerde zaken) ongeveer een jaar.6 Maar in tijden van meer krapte bij de IND kan dit oplopen tot een jaar of anderhalf jaar.
De kern is dat er altijd sprake zal zijn van pieken en dalen in de instroom. Belangrijk is dat de uitvoeringsorganisaties in de asielketen, zoals de IND, hier voldoende op zijn ingericht. In het coalitieakkoord is afgesproken dat er structureel extra geld bijkomt om de asielketen (financieel) stabieler te maken. Het helemaal voorkomen van wachttijden zal waarschijnlijk nooit lukken, maar juist daarom is het zo belangrijk dat ook de wachttijd wordt benut om kansrijke asielzoekers mee te laten doen.
Waar de IND de taak heeft om vergunningen wel of niet te verlenen, is het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) verantwoordelijk voor de opvang en begeleiding van asielzoekers in Nederland. Hier valt van alles onder, van onderdak tot veiligheid en van toekomstperspectief tot noodzakelijke levensmiddelen.7 Sinds 2008 is het COA ook verantwoordelijk voor het voorbereiden van statushouders op hun inburgering en het leven in Nederland.8 Asielzoekers die nog in de procedure zitten vallen niet onder dit programma.
In het coalitieakkoord van Rutte IV is afgesproken:
«Kansrijke asielzoekers krijgen vanaf dag één les in de Nederlandse taal en we maken het makkelijker (vrijwilligers)werk te verrichten.»
Of kansrijke asielzoekers inderdaad taalles krijgen is vaak met name afhankelijk van de plaats waar zij verblijven. Op dit moment zijn er in grote lijnen drie mogelijkheden:
• De formele Proces Opvang Locaties (POLs) in Ter Apel, Budel, Wageningen of Gilze zijn locaties in de buurt van de IND waar asielzoekers de algemene asielprocedure doorlopen.9 Op deze locaties krijgen kansrijke asielzoekers een kort programma (in totaal 24 lesuren) met formeel taalonderwijs door NT2 docenten (docenten gespecialiseerd in Nederlands als tweede taal).
• Reguliere asielzoekerscentra, waar (kansrijke) asielzoekers hun verlengde asielprocedure afwachten. Op deze locaties is geen formeel taalonderwijs, maar soms wel informeel taalonderwijs door vrijwilligers. Doordat asielzoekers vaak wisselen van locatie en informeel taalonderwijs geen vaste methode of structuur kent, is het vaak lastig de taal goed te leren.
• Noodopvanglocaties, die worden opgezet als de druk op de asielopvang zo hoog is dat reguliere asielopvang niet meer voldoet. Op deze locaties zitten asielzoekers in alle fasen van hun asielproces. Door de aard van deze opvang zijn er vaak weinig mogelijkheden voor taalonderwijs en andere activiteiten.
Voor alle asielzoekers geldt dat zij «op papier» ongeveer zes maanden tot maximaal iets meer dan een jaar op een POL of asielzoekerscentrum verblijven, omdat een besluit over een asielaanvraag wettelijk binnen zes maanden genomen hoort te zijn of onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld een verlengde asielprocedure met meer onderzoek) binnen maximaal 15 maanden.* In november 2021 was de gemiddelde behandeltijd voor een reguliere asielprocedure (spoor 4) 19 weken en voor een verlengde procedure meer dan een jaar (56 weken)11. In de praktijk fluctueren de tijden flink, afhankelijk van de drukte bij de IND, het beleid (bepaalde groepen asielzoekers krijgen soms voorrang) en de omstandigheden van de asielzoeker (het benodigde onderzoek bijvoorbeeld).
Noodopvanglocaties zijn eigenlijk helemaal niet geschikt voor lang verblijf, maar ook hier kan de verblijfsduur flink oplopen. Het aanbod op verschillende locaties is zeker met het oog op vroege integratie eigenlijk niet berekend op dit lange verblijf. Voor veel asielzoekers is hun verblijf vaak behoorlijk uitzichtloos. Er bestaat namelijk ook geen indicatie voor wanneer de wachttijd erop zit. Het is als wachten op een vlucht zonder vertrektijd, of in de wachtkamer van een huisarts waarvan je niet weet of die überhaupt wel komt.
Kansrijke asielzoekers die nog niet in procedure zijn komen niet in aanmerking voor het aanbod van het COA gericht op vroege integratie en participatie in Nederland. Het COA mag hen niet hetzelfde pakket aanbieden als statushouders met een verblijfsstatus. Voor kansrijke asielzoekers op noodopvanglocaties geldt sowieso dat er geen aanbod is voor taalonderwijs.
Een Burgerservicenummer (BSN) is cruciaal in het dagelijks leven. Zonder BSN kun je namelijk niet bankieren en ook geen salaris gestort krijgen. Het is dus ook een voorwaarde om te kunnen werken. Al in september 2017 is het Besluit Basisregistratie personen aangepast zodat asielzoekers waarvan de identiteit en nationaliteit voldoende kan worden vastgesteld, gedurende de algemene asielprocedure al ingeschreven kunnen worden in de Basisregistratie Personen (BRP). Asielzoekers kunnen bij vergunningverlening of na een half jaar verblijf als asielzoeker ingeschreven worden. De bedoeling is dat dit ook eerder kan mits de IND de identiteit voldoende kan vaststellen en de asielzoeker naar verwachting langer dan 4 maanden in Nederland zal verblijven. Dat wil dus zeggen dat kansrijke asielzoekers over het algemeen al direct na vaststelling van hun identiteit ook een BSN kunnen krijgen. Dit gebeurt in een zogenaamde «BRP straat» waarvan er in Nederland vijf zijn: in Haarlemmermeer, Ter Apel, Budel, Zevenaar en Den Bosch. Hier wordt in een samenwerking van de betreffende gemeente met de IND de inschrijving in de BRP geregeld en krijgen asielzoekers hun verblijfsdocument (een W-document). Het COA is verantwoordelijk voor het in de gaten houden of iemand in de azc's of noodopvang een vergunning krijgt of over zijn zes maandentermijn heen gaat, zodat die persoon naar een BRP-straat kan. In dat geval gaan vaak meerdere asielzoekers per locatie met een bus naar de BRP-straat.
In de praktijk krijgen veel asielzoekers hun BSN niet of heel erg laat door achterstanden in de BRP-straten. Daardoor kunnen zij onder meer niet aan het werk.
De afgelopen jaren moesten asielzoekers soms een jaar of (veel) langer wachten voor ze uiteindelijk het eerste gesprek over hun asielaanvraag met de IND konden voeren. Hoewel er de komende tijd veel wordt geïnvesteerd in de keten zal wachttijd niet altijd vermijdbaar zijn. Voor de asielzoeker betekent het wachten veel stress. Vaak is zij of hij de eerste van een familie die naar Nederland komt en maakt diegene zich veel zorgen over achtergebleven partner en kinderen. Naast de stress komt de onzekerheid over en soms de uitzichtloosheid van de verblijfsprocedure. Niet zelden leidt dit bij mensen tot psychische klachten.
Het enige dat deze wachtperiode invulling kan geven zijn activiteiten in en rond het azc. Werk, onderwijs of contact met de Nederlandse samenleving is vaak onmogelijk of ingewikkeld en formeel taalonderwijs wordt dus maar sporadisch aangeboden. Hieronder geven we aan op welke terreinen deze beperkingen zich voordoen.
Veel asielzoekers willen werken. Door het ontbreken van een status en een BSN zijn er vrijwel geen mogelijkheden om betaald aan het werk te gaan. Ook voor asielzoekers met een BSN zijn de mogelijkheden beperkt. Wettelijk gezien hebben asielzoekers vanaf de zevende maand in de asielprocedure het recht om betaald werk te verrichten. Ze kunnen na het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning (TWV) 24 weken per jaar aan de slag gaan bij een werkgever. Hierbij moeten ze 75% van hun salaris afstaan en is het maximum aan inkomsten vastgesteld op 224 euro per maand.8 Het niet bezitten van een BSN maakt werken in de praktijk onmogelijk. Zonder BSN kan geen bankrekening geopend worden bij een Nederlandse bank en is ook geen legale salarisbetaling mogelijk.
Het niet beschikken over een BSN blokkeert het hebben van werk en het openen van een bankrekening. Zoals hierboven beschreven hebben asielzoekers onder voorwaarden recht op een BSN, maar in de praktijk duurt dit vaak zeer lang of lukt het helemaal niet.
Werk Het azc in het Friese Balk huist veel asielzoekers in uitzichtloze situaties. Zo ook Elani. Een Iraanse vrouw van begin dertig. Voordat ze naar Nederland kwam werkte ze als boekhouder bij een reisbureau en een sportschool. Ze geeft aan dat ze al langer dan een jaar wacht op haar BSN en status: «Wachten maakt me moedeloos. Ik wil iets doen. In het azc waren er eerst nog wel vrijwilligersklussen die ik kon oppakken, zoals letten op de kinderen in de peuterspeelzaal, helpen in de keuken of helpen in de tuin. Maar als die baantjes al bezet zijn is er verder niets.» Elani ging in de zuidwesthoek van Friesland op zoek naar een lokale werkgever die haar misschien werk kon geven. Zo kwam ze uit bij watersportcentrum de Ûlepanne, een zeilschool die zich toelegt op zeilles en groepsaccommodatie. Een seizoensbedrijf als de Ûlepanne heeft altijd veel arbeid in de zomer nodig en kon Elani in principe ook goed gebruiken. Toen bleek dat ze geen BSN had en het dus onmogelijk werd om haar salaris over te maken, zag zeilschooleigenaar Peter Keus ervan af. «Er waren allemaal papieren hindernissen waardoor het vrijwel onmogelijk werd voor asielzoekers om bij ons aan de slag te gaan. Maar het zou voor ons wel een uitkomst zijn. Net als het oude boerenbedrijf hebben we in de zomer veel handen nodig en asielzoekers spreken vaak zowel een mondje Engels als Nederlands, dus kunnen prima met toeristen uit de voeten. In een kleine gemeenschap als Balk staan asielzoekers er zonder werk echt buiten. Ze komen maar met weinig mensen in aanraking, ik denk dat het bij mijn bedrijf een interessante dynamiek zou geven. Ik werk ook veel met studenten, die zouden ze met open armen ontvangen.» |
Asielzoekers die meer dan een half jaar in Nederland zijn, met succes een BSN hebben verkregen én werken moeten nog steeds verreweg het grootste deel van hun inkomen direct inleveren. Zij mogen maximaal slechts 224 euro per maand zelf houden.13 Bovendien mogen ze maximaal 24 weken per jaar aan de slag.14 Dit maakt het voor zowel werkgever als werkende asielzoeker moeilijker om de stap naar betaald werk te zetten.
Het is logisch dat werkende asielzoekers het grootste deel van hun inkomsten afdragen, aangezien in kost en inwoning voorzien wordt door het COA. Ook is het verstandig de verdiensten (ruim) onder het nettominimumloon te laten, zodat er geen sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt, of een reden om naar Nederland te komen.15 De afdracht van driekwart van het inkomen- zo blijft uiteindelijk minder dan 50 euro per week over – is echter heel groot en biedt voor asielzoekers geen echte prikkel om aan de slag te gaan.
In Nederland zitten werkgevers momenteel te springen om arbeidskrachten in veel verschillende sectoren. Van alle ondernemers heeft nu 30 procent te maken met een personeelstekort. Volgens de conjunctuurenquête van het CBS blijft in Nederland een situatie bestaan van een structureel tekort aan personeel.16 Kortom: ook de Nederlandse economie en bedrijven kunnen werkende asielzoekers goed gebruiken.
Hoe het anders kan: Duitsland In Duitsland is de belastingafdracht voor asielzoekers hetzelfde als voor Duitsers. Als asielzoekers werken dienen ze zelf in levensonderhoud te voorzien, behalve als ze onder een maandelijks bedrag van 200 euro komen, dan springt de Duitse staat bij. Ook de arbeidsmarkt is in Duitsland een stuk toegankelijker, nieuwkomers krijgen meteen een ID-nummer (vergelijkbaar met het Nederlandse BSN). Hiermee worden ze geregistreerd bij de belastingdienst en kunnen ze salaris uitgekeerd krijgen. Bij het vinden van een baan worden ze geholpen door lokale uitzendbureaus van de Duitse staat. Hierbij wordt een «prioriteitstest» uitgevoerd en gekeken of er niet een Duitse of EU-burger geregistreerd staat die op zoek is naar deze baan. Deze prioriteitscheck mag twee weken duren. Komt er in deze periode geen tegenbericht, dan wordt de werkvergunning automatisch verleend. |
Nederlands leren Mohammad al Amin is een jonge Syriër die nu 22 maanden in Nederland is. Toen hij op de vlucht sloeg was hij net afgestudeerd in natuurkunde aan de universiteit van Aleppo. Hij vertelt dat hij aan het begin heel veel energie en motivatie had. Hij was zeer dankbaar voor de opvang in Nederland en wilde graag de taal leren. In het azc in Apeldoorn meldde hij zich direct aan voor de taalles: «Als je iets wilt in Nederland, moet je wel de taal leren. Ik meldde me aan, en daarna duurde het 7 maanden voordat ik mocht beginnen. Dat was dan één keer per week een taalles in een grote, diverse groep. Er zaten hoogopgeleiden en analfabeten in de groep. De docent was een vrijwilliger. Volgens het COA had ik geen recht op een professionele NT2-docent die op hoger niveau les gaf.» |
De rijksoverheid heeft met het COA duidelijke afspraken gemaakt over taallessen. Vanaf het moment dat iemand een verblijfsvergunning krijgt, kan diegene beginnen met inburgeren. Voor wie dat nog niet mogelijk is – bijvoorbeeld omdat ze nog niet in de gemeente zijn waar ze straks gaan wonen en inburgeren – is er budget bij het COA voor het programma «voorbereiding op inburgering». Hierbij worden taallessen aangeboden door gecertificeerde NT2-docenten. Ook kansrijke asielzoekers krijgen (normaal gesproken) taallessen door NT2-docenten aangeboden op de POLs. Helaas zitten er veel kansrijke asielzoekers, soms ook lange tijd, in reguliere asielzoekerscentra en in de noodopvang. Zoals hierboven uitgelegd zijn zij daar, ook als ze zeer gemotiveerd zijn, afhankelijk van taalvrijwilligers of hun zelflerend vermogen.
Voor veel – zo niet de meeste – volwassen asielzoekers is aansluiting op het Nederlandse onderwijs nu niet direct aan de orde. Zeker asielzoekers die Engels noch Nederlands spreken hebben hiertoe weinig kansen. De laatste jaren zijn veel mensen naar Nederland gevlucht die hoger opgeleid of student zijn en graag zichzelf in Nederland willen (bij)scholen, om zo met een Nederlandse graad de arbeidsmarkt op te kunnen. Van de Syrische asielzoekers in Nederland heeft een vijfde een diploma in het hoger onderwijs, en 87% heeft een schooldiploma.17
Als nieuwkomer heb je in Nederland pas recht op een lening bij DUO als je een verblijfsvergunning hebt. Dit betekent dat je voor hogescholen en universiteiten valt onder de regeling voor niet-EU/EER-studenten en het instellingstarief in plaats van het wettelijke tarief betaalt. Vaak is dit een verschil van meer dan 10.000 euro.18
Er zijn voorbeelden van individuele asielzoekers die er in slagen een plek op een universiteit te vinden voor het (meer haalbare) wettelijke tarief. Verreweg de meeste mensen lukt dit niet, zij kunnen pas met een studie starten wanneer de verblijfsvergunning op zak is – waardoor kostbare tijd verloren gaat.
Het klassieke beeld van een asielzoekerscentrum (azc) is een gebouw in een verre uithoek, vaak met een slagboom voor de deur, waar je niet zomaar binnenkomt. Hoewel lang niet alle azc’s er in de praktijk (nog) zo uitzien is het ook maar zelden dat het plekken zijn die makkelijk toegankelijk zijn voor buurtbewoners. Dat doet wat met asielzoekers én de mensen die bij het centrum in de buurt wonen.
Veel asielzoekers verlangen naar normaal contact met Nederlanders. Door dit soort contact kun je de taal oefenen, wat leren van de Nederlandse samenleving (al vóór de vergunningsverlening) en kun je bouwen aan een netwerk van mensen om je heen. Zo’n netwerk maakt dat mensen op den duur ook minder afhankelijk zijn van formele hulpverlening.
Voor omwonenden geldt vaak dat onbekend, onbemind maakt: juist door contact met asielzoekers krijgen mensen een beter beeld van de mensen in het centrum. De laatste jaren gebeuren in een aantal gemeenten al mooie dingen: daar worden in asielzoekerscentra faciliteiten geopend of activiteiten en cursussen georganiseerd die ook toegankelijk zijn voor omwonenden, zoals cursussen ondernemerschap of een buurthuis-achtige functie waar je kan binnenlopen voor een kop koffie. Een plek dus waar je als buurt ook iets aan hebt. Contact tussen samenleving en inwoners is nog lang niet op alle locaties de norm. Daarmee gaan kansen op vroege integratie en meer draagvlak in gemeenten verloren.
Zodra een volwassen asielzoeker een verblijfsstatus krijgt en zich vestigt in een gemeente, is alles erop gericht hem of haar uit de afhankelijkheid van een uitkering te halen. Dat is terecht: werk is de beste manier om zelfstandig in Nederland te kunnen leven en te integreren. Toch geldt voor mensen die nu een status krijgen dat ze eigenlijk al langdurig werkloos zijn: tijdens de asielprocedure werkt immers vrijwel niemand. Over het effect van langdurige werkloosheid onder Nederlanders schreef het CPB in 2015: «Terwijl werkloosheid vaak een tijdelijk verschijnsel is in de overgang naar een nieuwe baan, is langdurige werkloosheid zowel voor betrokkenen als voor de samenleving een probleem. Werkloosheid maakt mensen ongelukkig, vooral als dit lang duurt. Zelfs niet-werklozen zijn minder gelukkig naarmate de werkloosheid in een land hoger is. De maatschappij draagt de kosten van werkloosheid in de vorm van hogere sociale zekerheidsuitgaven en minder belastinginkomsten.» 19
De omschrijving van het effect van langdurige werkloosheid op de mentale gezondheid van mensen klopt precies met wat (voormalige) asielzoekers aangeven in de interviews die voor deze nota zijn afgenomen: het stilzitten maakt mensen moedeloos. Het is aannemelijk dat wat voor de bredere arbeidsmarkt geldt, des te meer geldt voor nieuwkomers. Door een taalachterstand en culturele uitdagingen is de brug die naar de arbeidsmarkt geslagen moet worden veel groter voor statushouders dan voor de gemiddelde Nederlander. Langere tijd moeten stilzitten maakt die afstand alleen maar groter. In de meeste gevallen hebben nieuwkomers in Nederland lange tijd geen betaald werk gehad.
Zoals beschreven liggen er veel mogelijkheden om asielzoekers meer te activeren. Wat de initiatiefnemer betreft kunnen we deze mogelijkheden benutten zowel binnen de huidige wettelijke kaders als door deze kaders aan te passen aan het doel om asielzoekers sneller en meer te activeren.
1. Een verzoek te doen aan het kabinet de vroege inschrijving in de BRP een expliciet doel te maken en de hiervoor noodzakelijke processen in samenwerking met de relevante partijen te verbeteren.
Snelle inschrijving van kansrijke asielzoekers is essentieel. Niet alleen omdat dit het mogelijk maakt dat asielzoekers snel(ler) aan het werk kunnen, een inschrijving zorgt ook dat asielzoekers zich na het krijgen van een verblijfsvergunning bijvoorbeeld snel kunnen inschrijven voor een huis.
Het voorkomen van vertraging in de toekomst moet meer prioriteit krijgen bij alle betrokken partijen. Dat wil zeggen: voldoende capaciteit, nauwe samenwerking en afstemming over processen die van invloed zijn op de inschrijving in de BRP – denk hierbij aan het vroegtijdig bespreken met gemeenten als er processen binnen de IND veranderen. Door het inschrijven tegen het einde van of direct na de algemene asielprocedure te laten plaatsvinden (maar in elk geval voor een asielzoeker naar een azc vertrekt) wordt de logistiek van het «rondbussen» van mensen ook voorkomen.
2. Een verzoek te doen aan het kabinet de beperkingen op werk voor asielzoekers te verkleinen door de volgende (wettelijke) beperkingen aan te passen:
• Toetreding tot de arbeidsmarkt als de asielprocedure in kwestie langer loopt dan 1 maand, in plaats van de huidige 6 maanden.
• De duur van de Tewerkstellingsvergunning (TWV) van 24 weken naar 46 weken te verlengen.
Door na één maand de mogelijkheid te openen voor het verrichten van betaald werk zijn er veel meer mogelijkheden voor asielzoekers om zich in te zetten en te ontwikkelen. Door de eerdere afdracht aan het COA dragen zij ook sneller zelf bij aan het asielsysteem.
Daarnaast vervangen we de beperking op maximaal 24 weken per jaar door een beperking op 46 weken. Dit past bij het recente advies van de Landsadvocaat ten aanzien van deze 24-weken eis en de Europese Opvangrichtlijn:
«...Dat betekent dat de 24-weken-eis de toegang tot de arbeidsmarkt in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk mag maken. [...] De 24-weken-eis heeft [...] tot gevolg dat de toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers voor het grootste deel van het jaar in het geheel onmogelijk is, hetgeen aldus bezien in strijd lijkt met het doeltreffendheidsbeginstel [van de opvangrichtlijn]»20
Op deze manier krijgen enerzijds werkgevers meer mogelijkheden om asielzoekers in dienst te nemen en anderzijds krijgen asielzoekers kansen om mee te draaien in de Nederlandse maatschappij en het Nederlandse bedrijfsleven.
3. Een verzoek te doen aan het kabinet te onderzoeken of het mogelijk is asielzoekers een groter deel van hun salaris te laten behouden.
Op deze manier brengen we ons systeem meer in lijn met het Duitse model, waar werk voor asielzoekers gezien wordt als goede manier om mensen voor te bereiden op inburgering in Duitsland.
Voor dit onderzoek zou een pilot kunnen plaatsvinden waarin wordt gekeken wat de effecten zijn op de (lokale) arbeidsmarkt, de vroege integratie van kansrijke asielzoekers en onder welke voorwaarden dit model ook op grotere schaal kan werken.
Veel jongvolwassen asielzoekers staan te springen om op een ROC, Hogeschool of Universiteit een studie te beginnen of voort te zetten. Het voorbeeld van de Universiteit Maastricht spreekt aan – hier wordt sinds enkele jaren een uitzondering gemaakt op het instellingstarief voor mensen met een Vreemdelingen Identiteitsbewijs (W-document). Zij betalen een instellingstarief ter hoogte van het wettelijk tarief – evenveel als een Nederlandse student dus. Overigens kan dit nog altijd een flinke financiële barrière vormen, deze studenten hebben immers ook geen recht op studiefinanciering, maar de universiteit vindt hiervoor, vaak in samenwerking met de stichting vluchtelingstudenten (UAF) wel een oplossing.
4. Een verzoek te doen aan het kabinet om met de Vereniging Hogescholen en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) de invoering te bespreken van een Maastricht-model voor collegegeld, waardoor kansrijke asielzoekers die over de relevante vooropleiding beschikken bij hogescholen en universiteiten kunnen studeren tegen het wettelijke tarief voor collegegelden.
Dit vormt een potentiële kostenpost voor universiteiten en hogescholen, maar deze zal tegelijk zeer beperkt van omvang zijn. Ervaringen uit Maastricht leren dat dit de afgelopen jaren steeds ging om ongeveer 5 studenten op jaarbasis. Ook kan afgesproken worden met de hogescholen en universiteiten dat het moet gaan om asielzoekers die reeds voldoende het Engels of Nederlands beheersen om de betreffende studie te kunnen starten zonder meer intensieve begeleiding dan voor reguliere studenten benodigd is. Zodra een asielzoeker eenmaal een verblijfsstatus heeft kan aanspraak worden gemaakt op studiefinanciering. We vragen het kabinet te overwegen om in het geval van statushouders die reeds studeren bij een Nederlandse instelling het collegegeldkrediet met terugwerkende kracht aan te laten vragen, indien dit bedoeld is om in het wettelijk collegegeld te voorzien van studiejaren die reeds voltooid zijn.
Taal is dè springplank naar integratie, dus het goed regelen van zo goed mogelijk taalonderwijs, zo vroeg mogelijk na aankomst in Nederland is essentieel. De afgelopen jaren zijn er stappen gezet om asielzoekers eerder toegang te geven tot lessen in de Nederlandse taal. Maar de toegang tot NT2 taalonderwijs voor alle kansrijke asielzoekers is zeker nog niet overal geborgd.
5. Een verzoek te doen aan het kabinet de financiële middelen beschikbaar voor NT2-docenten te ontschotten zodat er door zo veel mogelijk kansrijke asielzoekers optimaal gebruik kan worden gemaakt van de taallessen door NT2-docenten.
De middelen verstrekt aan het COA ten behoeve van voorinburgering kunnen momenteel exclusief ingezet worden voor statushouders. Dit terwijl op asielzoekerscentra en noodopvanglocaties veel kansrijke asielzoekers verblijven die ook graag van dit aanbod gebruik willen maken. Zij kunnen pas gebruikmaken van NT2 lessen als zij doorstromen naar een POL of wanneer zij een verblijfsvergunning krijgen. Het maakt het voor het COA moeilijk om de belofte van taalles vanaf dag één waar te maken. De oplossing is hier het COA zélf te laten bepalen hoe en waar de middelen worden ingezet, waarbij de vraag of de asielprocedure reeds gestart is geen verschil hoeft te maken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een reactie op de reeds in november 2020 ingediende motie Paternotte/Peters21 om dit te bewerkstelligen laten weten dat het terugdringen van de wachttijden bij het IND hier de oplossing voor het probleem is, in plaats van het verbreden van de mogelijkheden van het COA. De ontwikkelingen sinds de indiening later echter zien dat er altijd pieken en dalen zijn in instroom en wachttijden. Het is daarom aan te bevelen om het COA meer regie te geven over de inzet van de beschikbare middelen.
6. Een verzoek te doen aan het kabinet zich in te zetten om NT2 taalonderwijs toegankelijk te maken voor kansrijke asielzoekers op alle locaties, inclusief noodopvanglocaties en te monitoren hoeveel kansrijke asielzoekers NT2 onderwijs (kunnen) volgen.
Ook voor kansrijke asielzoekers die niet in een POL wonen moet NT2 onderwijs toegankelijk zijn om te zorgen dat zij zo snel en goed mogelijk de Nederlandse taal leren. Het voorstel onder 4.3.1 kan helpen NT2 taalonderwijs toegankelijk te maken voor meer kansrijke asielzoekers, maar voor asielzoekers op noodopvanglocaties is meer nodig, bijvoorbeeld door gebruik te maken van digitale middelen of NT2 docenten die op oproepbasis beschikbaar zijn op tijdelijke COA-locaties. Om het doel (zo veel mogelijk kansrijke asielzoekers hebben toegang tot NT2 taalonderwijs) te monitoren vragen wij het kabinet te rapporteren aan de Tweede Kamer over het aantal kansrijke asielzoekers die NT2-taalonderwijs kunnen volgen en het aantal dat deze lessen ook daadwerkelijk volgt.
7. Een verzoek te doen aan het kabinet in overleg te treden met het COA over het investeren in asielzoekerscentra met open deuren en contact met de wijk
Op dit moment ligt de eerste focus op het realiseren van voldoende opvangplekken. De komende jaren zullen er (met de gelden uit het coalitieakkoord) echter ook nieuwe, permanente locaties bijkomen. Waar mogelijk moeten deze locaties niet gesloten zijn, maar open deuren hebben voor omwonenden, zoals eerder aanbevolen door de ACVZ.22 Op die manier hebben asielzoekers de kans om vanaf dag één contact te hebben met Nederlanders, de Nederlandse taal te oefenen en te werken aan een netwerk. Bovendien geeft het buurtbewoners de kans om te zien wat er gaande is in een azc en om gebruik te maken van faciliteiten of deel te nemen aan activiteiten. «Open deuren» slaat in dit geval op:
1) Het fysieke gebouw – zo veel mogelijk locaties met minimaal één open ruimte die eenvoudig toegankelijk is voor omwonenden.
2) Het beheer van het gebouw – dat niet slechts gericht moet zijn op beveiliging, maar op een open houding naar de omgeving. Dit wordt in beleid en uitvoering mogelijk gemaakt.
3) De mogelijkheden in het gebouw – door in het gebouw activiteiten te organiseren die geschikt zijn en beschikbaar zijn voor zowel asielzoekers als omwonenden. Op deze manier kunnen mensen kennis maken met en profiteren van het feit dat er een asielzoekerscentrum in hun buurt aanwezig is. Dit maakt het ook voor gemeenten aantrekkelijker om ruimte te maken voor een azc binnen de gemeentegrenzen.
Op veel plaatsen is, vaak in samenwerking met gemeenten, de afgelopen jaren ervaring opgedaan met dit soort azcs. De ervaringen daar leren ons wat ervoor nodig is om vanaf de start contact tussen asielzoekers en omwonenden te faciliteren ten behoeve van integratie én draagvlak.23 Bovenstaande maatregelen passen ook goed bij de plannen voor de Flexibele Asielketen, waarin sprake is van azcs waarin op flexibele basis ook wordt samengeleefd met andere woningzoekenden.
8. Een verzoek te doen aan het kabinet in samenwerking met het COA te onderzoeken hoe medezeggenschap van asielzoekers in azcs kan worden opgezet.
In gesprekken met (voormalig) asielzoekers komt het onderwerp «agency» – het hebben van een stem – vaak prominent naar boven. Voor veel asielzoekers is de periode in een asielzoekerscentrum juist zo frustrerend omdat ze hun capaciteiten niet kunnen gebruiken en niet kunnen meepraten of meebeslissen over hun omgeving.
Nederland is één van de oudste democratieën ter wereld, en dat sijpelt door in de hele samenleving. Van Verenigingen van Eigenaars tot waterschapsverkiezingen; in Nederland wordt burgers vaak gevraagd om hun inbreng. In het kader van participatie en vroege integratie stelt de initiatiefnemer voor asielzoekers een bepaalde mate van medezeggenschap te geven over hun eigen woonplaats. Op eigen initiatief worden er door asielzoekers al wel zaken georganiseerd, zoals een filmavond of het inrichten van een bibliotheekje. Dit is nog vrij summier. Een actievere en meer zelfbewuste bewonersgroep in azc’s zorgt voor meer participatie en initiatief, iets wat ontzettend belangrijk is in deze fase net voordat iemand de Nederlandse samenleving in gaat «ritsen». Daarom zou de initiatiefnemer dit graag stimuleren en willen onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om per azc een bewonersraad in het leven te roepen.
9. Een verzoek te doen aan het kabinet te onderzoeken wat het effect is geweest op de integratie van Oekraïners van de grotere autonomie van Oekraïners die zij in hun eerste periode in Nederland hadden om hiervan lessen te leren voor alle asielzoekers.
Oekraïense vluchtelingen vragen, anders dan reguliere asielzoekers, geen asiel aan. Doordat zij onder de Europese opvangrichtlijn vallen en visumvrij kunnen reizen, hebben zij bovendien de eerste periode bepaalde mogelijkheden die asielzoekers niet hebben: zij kunnen vanaf de start van hun verblijf werken, vrij reizen en (binnen bepaalde grenzen) zelf kiezen waar ze wonen. Ze hebben, kortom, meer zeggenschap over hun leven, meer autonomie. Dit heeft vermoedelijk impact op de manier waarop zij hun leven in Nederland inrichten en wellicht ook op hun mogelijkheden om mee te doen in de samenleving. Het zou goed zijn van deze andere manier van werken te leren.
Vanzelfsprekend blijft de eerste inzet: zo snel mogelijk een verblijfsvergunning. Met een verblijfsvergunning kunnen mensen sowieso deelnemen aan de voorinburgering en wordt werk en studie oppakken ook veel eenvoudiger. Het extra structurele geld voor de asielketen zal daarom ook een groot verschil kunnen maken. Tegelijk is het goed te kijken wat er nog meer gedaan kan worden om de vergunningsverlening aan kansrijke asielzoekers te versnellen.
10. Een verzoek te doen aan het kabinet gebruik te maken van de lessen die zijn opgedaan in de vergunningsverlening van Afghaanse evacuees
Sinds augustus 2021 zijn Afghaanse evacuees opgevangen op verschillende noodopvanglocaties in onder meer Harskamp, Heumensoord en Huis ter Heide. Op deze locaties werd door de IND een «straat» opgezet waar al het papierwerk gerelateerd aan verblijf in één keer werd gedaan. Zo kregen de evacuees vrijwel direct aan de start van hun verblijf een vergunning. Ze hoefden daarvoor niet speciaal enkele dagen naar Ter Apel, maar «Ter Apel» kwam naar hen. Het zorgde voor veel rust bij de evacuees, maar ook voor veel mogelijkheden: hoewel veel mensen nog wachten op huisvesting, hebben veel van hen inmiddels een studie opgepakt, zijn hard bezig met het leren van Nederlands en sommigen zijn ook aan het werk. Het zou goed zijn van deze praktische aanpak te leren en de komende tijd op kleine schaal te experimenteren met deze aanpak op andere locaties met kansrijke asielzoekers.
Bovenstaande voorstellen leiden tot beperkte herprioritering van middelen binnen de departementale begrotingen, waarbij zowel effecten zullen optreden aan de inkomstenkant (door grotere afdrachten aan het COA) als aan de kostenzijde. In het Coalitieakkoord van Rutte-IV is sprake van extra structurele gelden voor de asielketen die kunnen worden gebruikt voor enkele van de genoemde investeringen.
• Het voorstel over investeringen in de asiellocaties (4.3.1.) bestaat deels in investeringen in het vastgoed van het COA, passend bij de genoemde investeringen in de asielketen en in het programma Flexibele Asielketen. Daarnaast gaat het om activiteiten die vaak georganiseerd worden in samenwerking met gemeenten en lokale partners – het is goed om hier in de begroting van het COA enige ruimte voor te hebben.
• Het voorstel over het wettelijk tarief voor collegegeld (4.2.1) zal (deels) ten laste komen van de universiteiten die hieraan meedoen.24 De ervaringen in Maastricht leren dat het om ongeveer 5 studenten op jaarbasis zal gaan en dat hier in de praktijk vaak oplossingen worden gevonden in samenwerking met bijvoorbeeld UAF (Stichting Vluchtelingstudenten).
• De voorstellen over de NT2 taallessen geven in eerste instantie meer vrijheid aan het COA om deze financiële middelen zo in te zetten dat ze ten goede komen van zo veel mogelijk asielzoekers. Dat kan bijvoorbeeld door op opvanglocaties meer asielzoekers per docent aan de lessen te laten deelnemen en door te investeren in digitale oplossingen. Vanzelfsprekend kan dat niet oneindig zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Door het bereiken van meer mensen een expliciet doel te maken en ook te monitoren hoeveel mensen daadwerkelijk les krijgen kan meer zicht worden gekregen op wat wellicht nog meer nodig is.
Podt
«Seeking Sanctuary in the Netherlands: opportunities and obstacles to refugee integration» (2016), Linda Bakker, Erasmus Universiteit Rotterdam.
IND website, december 2021. https://ind.nl/nieuws/Paginas/Druk-op-asielproces-door-hogere-instroom--.aspx
De taken van het COA staan beschreven in Wet COA, artikel 3, lid 1. https://wetten.overheid.nl/BWBR0006685/2020-01-01
https://www.coa.nl/nl/opvanglocaties-tijdens-de-asielprocedure – geraadpleegd op 17 februari 2022
Zie de website van COA voor een nauwe beschrijving van de asielprocedure, https://www.coa.nl/nl/opvanglocaties-tijdens-de-asielprocedure. – geraadpleegd op 17 februari 2022
Doorlooptijden asiel: Hoe lang duurt mijn asielprocedure? (ind.nl) – geraadpleegd op 24 december 2021
Overigens hebben Dublinclaimanten, asielzoekers die afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst of asielzoekers waarvan de identiteit niet is vastgesteld geen recht op inschrijving in de BRP, en is het voor hen dus niet mogelijk om aan het werk te gaan.
Sociaal en Cultureel Planbureau. «Syriërs in Nederland: Een studie over de eerste jaren van hun leven in Nederland». p. 100.
Universiteit Utrecht. Niet-EU/EER studenten. https://students.uu.nl/praktische-zaken/gel dzaken/collegegeld/niet-eueer-studenten
Centraal Planbureau. Langdurige werkloosheid: afwachten én hervormen. November 2015. P. 4. https://www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/download/cpb-policy-brief-2015–11-langdurige-werkloosheid-afwachten-en-hervormen.pdf
Het is goed hierbij op te merken dat deze kosten voor universiteiten minder zijn dan het verschil tussen het wettelijk en het instellingstarief, omdat deze beperkte aantallen vaak kunnen worden verdeeld over de bestaande studentenpopulatie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36139-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.