36 123 Wijziging van het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten (tegengaan huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 7 juli 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

1. Aanleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten (tegengaan huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen) (hierna: het wetsvoorstel). Zij stellen hier graag enkele vragen over aan de regering.

De leden van de VVD-fractie stellen voorop dat zij met de regering van mening zijn dat de overheid bij uitstek verantwoordelijkheid draagt huwelijkse gevangenschap zoveel mogelijk te voorkomen en slachtoffers van huwelijkse gevangenschap te beschermen. De voorgenoemde leden stellen dat iedereen in Nederland het recht heeft zelf keuzes te maken over zijn of haar leven. Iedereen mag zelf keuzes maken om te scheiden en een nieuwe relatie beginnen. In het kader van de doelen van het wetsvoorstel vragen deze leden naar de laatste stand van zaken van de overige maatregelen die de regering heeft getroffen teneinde huwelijkse gevangenschap tegen te gaan, zoals het met voorlichting voorkomen dat mensen gevangen raken in een huwelijk en slachtoffers helpen uit huwelijkse gevangenschap te komen.

In aanvulling vragen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering op de voorstellen die Femmes for Freedom heeft gedaan in de consultatiereactie bij dit wetsvoorstel, zoals het investeren in de emancipatie van vrouwen en mannen uit patriarchale gemeenschappen, het toegankelijk maken van juridische bijstand, het in dialoog treden met landen die geen Nederlandse echtscheidingsbeschikkingen erkennen en goede voorlichting bieden aan nieuwkomers. Graag ontvangen deze ledenper voorstel een reactie van de regering.

De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij onderschrijven de keuze die is gemaakt het amendement Van Wijngaarden uit het voorstel te schrappen. Deze leden zijn van mening dat het strafbaar stellen van de partners bij een religieus huwelijk zonder burgerlijk huwelijk de positie van slachtoffers van huwelijkse gevangenschap niet ondersteunt, maar zelfs kan ondermijnen. Wel willen zij het belang benadrukken van het bestrijden van huwelijkse gevangenschap. Zij vernemen graag van de regering welke stappen zij zullen ondernemen huwelijkse gevangenschap tegen te gaan en slachtoffers hiervan te beschermen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij hebben geconstateerd dat deze wijziging niet leidt tot wijzigingen voor burgers of uitvoeringsorganisaties en dat dit aansluit bij hun stem tegen het amendement Van Wijngaarden. Ook blijkt dat de novelle door het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) niet is geselecteerd voor een formeel advies, omdat het voorstel naar verwachting geen directe (omvangrijke) gevolgen voor de regeldruk heeft. Tenslotte hebben deze leden geconstateerd dat de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies over dit voorstel heeft afgesloten met het meest positieve dictum, te weten: «De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen bij het voorstel en adviseert het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen. Deze leden steunen daarom deze wijziging zonder nadere opmerkingen.

2. Adviesronde op verzoek Eerste Kamer

De leden van de VVD-fractie hebben in de verschillende adviezen bij onderhavig wetsvoorstel kennisgenomen van de risico’s die worden geschetst voor de positie van slachtoffers van huwelijkse gevangenschap. Deze leden stellen dat het doel en strekking van de Wet tegengaan huwelijkse gevangenschap, ook met het amendement Van Wijngaarden (Kamerstuk 35 348, nr. 11), erop is gericht de positie van slachtoffers te versterken en het mogelijk te maken daders beter en gerichter te kunnen bestraffen. De strafbepaling heeft een emanciperende werking en bevordert dat partijen eerst voor de Nederlandse wet trouwen, en daarna pas een religieus huwelijk aangaan. Deze ledenwaren in de veronderstelling dat het risico voor de positie van slachtoffers tijdig en adequaat was ondervangen door het subamendement Van Nispen (Kamerstuk 35 348, nr. 12), waaraan zij hun steun hebben verleend.

De leden van de VVD-fractie komen alles afwegende tot de conclusie dat de nadelen van mogelijke verslechtering van de positie van slachtoffers in de praktijk zwaarder kunnen wegen dan de voordelen van de strafbaarstelling van echtelieden op de wijze zoals dat is voorgesteld in artikel 449 Sr. Deze ledenvragen de regering aandacht voor het andere element dat werd geregeld in de wet tegengaan huwelijkse gevangenschap met het amendement Van Wijngaarden. Dat ziet op het verhoogde strafmaximum van artikel 449 Sr. Om de ernst van de overtreding te benadrukken en de afschrikwekkende werking te bevorderen, werd de sanctie die de rechter kan opleggen verhoogd, in die gevallen wanneer tijdens het plegen van de overtreding nog geen twee jaren zijn verlopen sinds een eerdere veroordeling wegens deze overtreding onherroepelijk is geworden. Voor zover deze ledende bezwaren in de Eerste Kamer over het amendement hebben kunnen beoordelen, zagen deze bezwaren niet op de verruiming van de wettelijke mogelijkheid van de rechter om een passende straf op te leggen. Kan de regering toelichten waarom zij ervoor gekozen heeft dit element desondanks niet in stand te laten?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts een reactie van de regering op de consultatiereactie van de Raad voor de Rechtspraak (RvdR). De RvdR stelt dat, gelet op de doelstelling van het amendement Van Wijngaarden, het logischer was geweest de persoon strafbaar te stellen die met een ander in een religieus huwelijk treedt, terwijl hij weet of moet vermoeden dat deze persoon dat onvrijwillig doet, dan wel de partner strafbaar te stellen die niet mee wil werken aan de ontbinding van een religieus huwelijk nadat duidelijk is geworden dat de andere persoon niet langer gehuwd wenst te blijven. Kan de regering motiveren waarom deze twee alternatieven van de RvdR niet zijn overwogen om aan de bezwaren die zijn geuit in de Eerste Kamer tegemoet te komen?

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels

Naar boven