Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 13 april 2022 en het nader rapport d.d. 27 mei 2022, aangeboden aan de Koning
door de minister voor Rechtsbescherming. Het advies van de Afdeling advisering van
de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 17 maart 2022, no. 2022000599, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister voor Rechtsbescherming, bij de Afdeling advisering van de Raad van
State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van
het bij koninklijke boodschap van 25 november 2019 ingediende voorstel van wet tot
wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek
en enige andere wetten (Kamerstukken 35 348), met memorie van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen bij het voorstel
en adviseert het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen.
Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert
de Afdeling dit advies openbaar te maken.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 17 maart 2022, nr. 2022000599,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 13 april 2022, nr. W16.22.0043/II, bied ik U hierbij aan.
Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot
het maken van inhoudelijke opmerkingen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om naast
artikel IIIA ook artikel I, onderdeel B, te schrappen van het bij koninklijke boodschap
van 25 november 2019 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten. Artikel
I, onderdeel B, omvat twee bepalingen die zien op de mondelinge behandeling in familierechtelijke
zaken.
Deze artikelen zijn opgenomen ter afwijking van het nog niet in werking getreden artikel
30j van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In het licht van de wet van 3 juli
2019 tot verruiming van de mogelijkheden van de mondelinge behandeling in het civiele
procesrecht (Stb. 2018, 241) en het gegeven dat niet langer de verwachting bestaat dat artikel 30j Rv in werking
zal treden,1 kunnen deze artikelen worden geschrapt. Daarmee wordt ook recht gedaan aan de discussie
over de briefprocedure rond het afzien van de mondelinge behandeling bij onder andere
de verlenging van een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing.2 In de TK brief van 11 mei jl.3 en het debat over uithuisplaatsingen van 12 mei jl. is aangekondigd dat zal worden
onderzocht op welke wijze opvolging kan worden geven aan de aanbevelingen genoemd
in de factsheet. Het is niet opportuun dat vooruitlopend hierop een wettelijke verankering
van deze procedure plaatsvindt.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de memorie van toelichting
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind