36 106 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs en Wet voortgezet onderwijs 2020 in verband met de inrichting van tijdelijke onderwijsvoorzieningen als gevolg van de massale toestroom van ontheemden als bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PbEU 2001, L212) (Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden)

A BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juni 2022

Op 23 mei 2022 heeft de Koning het wetsvoorstel tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden bij de Tweede Kamer ingediend. Dat wetsvoorstel heeft als voornaamste doelstelling het (recht op) onderwijs van leerplichtige Oekraïense kinderen juridisch te borgen. Daartoe maakt het wetsvoorstel het mogelijk om als onderdeel van bestaande scholen tijdelijke onderwijsvoorzieningen in te richten waarbinnen een afwijkend onderwijskundig regime kan gelden. Voor de regering heeft dit wetsvoorstel de grootst mogelijke prioriteit. Gisteren heeft de Vaste commissie voor onderwijs van de Tweede Kamer het verslag vastgesteld en vandaag zal de regering middels de nota naar aanleiding van het verslag op dit verslag reageren.

Indien de Tweede Kamer besluit het wetsvoorstel op enig moment in de nabije toekomst aan te nemen en aan uw Kamer te zenden, verzoek ik u om het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk te behandelen. Eerder deed ik dit verzoek ook aan de voorzitter van de Tweede Kamer. Daarbij hoop ik zeer dat u bereid bent in uw planning rekening te houden met een volledige behandeling van het wetsvoorstel voor de start van het zomerreces. De spoedeisendheid van dit wetsvoorstel vloeit voort uit het grote belang dat het onderwijs inneemt in de levens van ontheemde Oekraïense kinderen en de op de wetgever rustende verplichting om de kwaliteit van dit onderwijs op eenduidige wijze te borgen.

Sinds het begin van het conflict in Oekraïne worden scholen geconfronteerd met een grote instroom van Oekraïense leerlingen. Als gevolg van die instroom zijn door heel het land initiatieven ontwikkeld om ieder kind een onderwijsplek te kunnen (blijven) bieden. Het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel geeft scholen de ruimte om daarbij van de geldende onderwijswet- en regelgeving af te wijken. Gelijktijdig uniformeert het wetsvoorstel het juridisch kader waarbinnen het onderwijs aan ontheemde kinderen vorm moet krijgen. Op deze wijze wordt aan zowel scholen als leerlingen de rechtszekerheid geboden die zo wezenlijk is in het garanderen van de toegankelijkheid van het onderwijs, terwijl ook aan scholen ruimte wordt gelaten om op de lokale omstandigheden toegesneden maatwerkoplossingen te bieden, zonder daarbij de vereiste kwaliteit van het onderwijs uit het oog te verliezen. Om al deze doelstellingen te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat het wetsvoorstel voor de start van het nieuwe schooljaar op 1 augustus in werking kan treden.

In aanvulling op het voorgaande hecht ik eraan op te merken dat in het wetsvoorstel zoals dat aan de Raad van State is voorgelegd ook een interventiebevoegdheid richting gemeenten was opgenomen. De regering ziet het als haar primaire verantwoordelijkheid om te verzekeren dat onder alle omstandigheden, voor alle leerlingen, ook voor hen die hun tijdelijke toevlucht tot Nederland zoeken, een onderwijsplaats beschikbaar is. Daartoe heeft de regering onderzocht of het behulpzaam kon zijn om als ultimum remedium een interventiebevoegdheid in het wetsvoorstel op te nemen, waarmee zo nodig aan gemeenten de opdracht kon worden gegeven het aantal onderwijsplaatsen uit te breiden. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State is dit onderdeel uit het wetsvoorstel gehaald en regelt het wetsvoorstel dat bij de Tweede Kamer is ingediend alleen de voor al het onderwijs aan Oekraïense kinderen onontbeerlijke juridische grondslag. De regering achtte deze wijziging in het wetsvoorstel mogelijk omdat gemeenten en schoolbesturen nog altijd in staat zijn, soms met uiterste inspanningen, voor een ieder een onderwijsplek te organiseren. Ook zijn zij nog steeds bereid die uiterste inspanning te leveren. De grote snelheid en creativiteit waarmee dit gebeurt zijn indrukwekkend. Het is evenwel van belang dat die inspanningen ook in de komende maanden geleverd blijven worden. Dit wetsvoorstel beoogt daarvoor de juridische ondersteuning te bieden.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma

Naar boven