Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 mei 2022
Heden heeft de Koning het wetsvoorstel tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale
toestroom van ontheemden bij uw Kamer ingediend (Kamerstuk 36 106). Dat wetsvoorstel heeft als voornaamste doelstelling het (recht op) onderwijs van
leerplichtige Oekraïense kinderen juridisch te borgen. Daartoe maakt het wetsvoorstel
het mogelijk om als onderdeel van bestaande scholen tijdelijke onderwijsvoorzieningen
in te richten waarbinnen dan ook een afwijkend onderwijskundig regime kan gelden.
Hierbij verzoek ik u om dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk te behandelen. Daarbij
hoop ik zeer dat u bereid bent in uw planning rekening te houden met een volledige
behandeling van het wetsvoorstel door beide Kamers van de Staten-Generaal voor de
start van het zomerreces. De spoedeisendheid van dit wetsvoorstel vloeit voort uit
het grote belang dat het onderwijs inneemt in de levens van ontheemde Oekraïense kinderen
en de op de wetgever rustende verplichting om de kwaliteit van dit onderwijs op eenduidige
wijze te borgen.
Sinds het begin van het conflict in Oekraïne worden scholen geconfronteerd met een
grote instroom van Oekraïense leerlingen. Als gevolg van die instroom zijn door heel
het land initiatieven ontwikkeld om ieder kind een onderwijsplek te kunnen (blijven)
bieden. Het bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel geeft scholen de ruimte om daarbij
van de geldende onderwijswet- en regelgeving af te wijken. Gelijktijdig uniformeert
het wetsvoorstel het juridisch kader waarbinnen het onderwijs aan ontheemde kinderen
vorm moet krijgen. Op deze wijze wordt aan zowel scholen als leerlingen de rechtszekerheid
geboden die zo wezenlijk is in het garanderen van de toegankelijkheid van het onderwijs,
terwijl ook aan scholen ruimte wordt gelaten om op de lokale omstandigheden toegesneden
maatwerkoplossingen te bieden, zonder daarbij de vereiste kwaliteit van het onderwijs
uit het oog te verliezen. Om al deze doelstellingen te kunnen realiseren is het noodzakelijk
dat het bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel voor de start van het nieuwe schooljaar
op 1 augustus in werking kan treden.
In aanvulling op het voorgaande hecht ik eraan op te merken dat in het wetsvoorstel
zoals dat aan de Raad van State is voorgelegd ook een interventiebevoegdheid richting
gemeenten was opgenomen. De regering ziet het als haar primaire verantwoordelijkheid
om te verzekeren dat onder alle omstandigheden, voor alle leerlingen, ook voor hen
die hun tijdelijke toevlucht tot Nederland zoeken, een onderwijsplaats beschikbaar
is. Daartoe heeft de regering onderzocht of het behulpzaam kon zijn om als ultimum remedium een interventiebevoegdheid in het wetsvoorstel op te nemen, waarmee zo nodig aan
gemeenten de opdracht kon worden gegeven het aantal onderwijsplaatsen uit te breiden.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State is dit onderdeel uit het
wetsvoorstel gehaald en regelt het wetsvoorstel dat vandaag bij uw Kamer is ingediend
alleen de voor al het onderwijs aan Oekraïense kinderen onontbeerlijke juridische
grondslag. De regering achtte deze wijziging mogelijk omdat gemeenten en schoolbesturen
nog altijd in staat zijn, soms met uiterste inspanningen, voor een ieder een onderwijsplek
te organiseren. Ook zijn zij nog steeds bereid die uiterste inspanning te leveren.
De grote snelheid en creativiteit waarmee dit gebeurt zijn indrukwekkend. Het is van
belang dat die inspanningen ook in de komende maanden geleverd blijven worden. Dit
wetsvoorstel beoogt daarvoor de juridische ondersteuning te bieden.
Om voorgaande redenen hoop ik dat uw Kamer het wetsvoorstel spoedig in behandeling
wil nemen.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma