Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
12 oktober 2023. De voordracht voor het vast te stellen koninklijk besluit is aan
beide Kamers overlegd tot en met 26 oktober 2023.
De voordracht voor het vast te stellen koninklijk besluit kan niet eerder worden gedaan
dan op 27 oktober 2023, tenzij een van de Kamers uiterlijk op 26 oktober 2023 besluit
niet in te stemmen met het ontwerp.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 oktober 2023
Hierbij bied ik u aan het ontwerp koninklijk besluit en de ontwerpregeling uitfasering
tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne.
Voor de inhoud van het ontwerpbesluit en de ontwerp regeling verwijs ik u naar de
toelichting op het koninklijk besluit en de toelichting op de ministeriële regeling.
De voorlegging geschiedt in het kader van de wettelijk voorgestelde procedure, bedoeld
in artikel 215, derde lid, en 215a, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs
en artikel 14.3, derde lid, en 14.4, vierde lid, in de Wet voortgezet onderwijs 2020
en biedt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het ontwerpbesluit.
Op grond van artikel 215, derde lid van Wet op het primair onderwijs en artikel 14.3,
derde lid van de Wet voortgezet onderwijs 2020 genoemde bepalingen wordt de voordracht
voor het koninklijk besluit niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan
beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der Kamers der Staten-Generaal
binnen die termijn besluit niet in te stemmen met dat ontwerp, wordt ten aanzien van
dat ontwerp geen voordracht gedaan. Daarnaast wordt op grond van artikel 215a, vierde
lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 14.4, vierde lid, van de Wet voortgezet
onderwijs 2020 de ministeriële regeling niet eerder vastgesteld dan twee weken nadat
het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Er wordt gestreefd naar inwerkingtreding van de regeling met ingang van 1 januari
2024.
Een gelijkluidende brief heb ik heden gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul